• Shuffle
    Toggle On
    Toggle Off
  • Alphabetize
    Toggle On
    Toggle Off
  • Front First
    Toggle On
    Toggle Off
  • Both Sides
    Toggle On
    Toggle Off
  • Read
    Toggle On
    Toggle Off
Reading...
Front

Card Range To Study

through

image

Play button

image

Play button

image

Progress

1/75

Click to flip

Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;

Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;

H to show hint;

A reads text to speech;

75 Cards in this Set

  • Front
  • Back
2.0.
Hersenhelften
2.0.
Ook wel cerebrale hemisferen. De twee walnootvormige helften van het cerebrum, verbonden door het corpus callosum. Het grootste deel van de hersenen bestaat uit deze hersenhelften. Ze huisvesten de zenuwbanen die ons het vermogen geven te leren, dingen te onthouden, te denken en te voelen.
2.0.
Corpus callosum
2.0.
De band van zenuwcellen die de twee hersenhelften met elkaar verbindt, waardoor deze met elkaar kunnen communiceren.
2.0.
Biopsychologie
2.0.
Specialisme in de psychologie dat de interactie tussen biologie, gedrag en de omgeving bestudeert.
KERNVRAAG 2.1:
Wat is het verband tussen genen en gedrag?
KERNCONCEPT 2.1:
De evolutie heeft psychologische processen fundamenteel vormgegeven, omdat evolutie ten gunste van genetische variaties werkt die adaptief gedrag teweegbrengen.
2.1.
Evolutie
2.1.
Het geleidelijke proces van biologische verandering van een soort doordat die zich aanpast aan zijn omgeving.
2.1.
Charles Darwin
2.1.
Hij concludeerde dat alle levende wezens gemeenschappelijke voorouders hebben. In zijn tijd erg controversieel. Uiteindelijk bracht zijn evolutietheorie een fundamentele verandering teweeg in de manier waarop mensen over hun relatie met andere levende wezens gingen denken.
2.1.
Natuurlijke selectie
2.1.
Drijvende kracht achter de evolutie, waardoor de omgeving de best aangepaste organismen 'selecteert'. Variaties tussen afzonderlijke organismen kunnen het ene individu een voordeel geven boven anderen in de strijd om overleving en voortplanting.
2.1.
Genotype
2.1.
Genetische opmaak van een organisme.
2.1.
Fenotype
2.1.
Waarneembare fysieke kenmerken van een organisme.
2.1.
DNA
2.1.
Lang, complex molecuul dat informatie bevat over genetische eigenschappen. De volledige naam voor DNA is desoxyribonucleïnezuur.
2.1.
Genen
2.1.
Segmenten van een chromosoom waarin de codes voor de aansturing van de erfelijke lichamelijke en psychische eigenschappen van een organisme zijn opgeslagen. Ze vormen de functionele elementen van een chromosoom.
2.1.
Chromosomen
2.1.
Lange, dunne en sterk spiralende draden waarlangs de genen zijn gerangschikt als de kralen van een ketting. Chromosomen bestaan voornamelijk uit DNA.
KERNVRAAG 2.2:
Hoe is de interne communicatie van het lichaam geregeld?
KERNCONCEPT 2.2:
De twee interne signaalsystemen van het lichaam, het zenuwstelsel en het endocriene stelsel, gebruiken beide chemische boodschappers om met doelen in het hele lichaam te communiceren.
2.2.
Neuron
2.2.
Een cel die is gespecialiseerd in het ontvangen en doorsturen van informatie naar andere cellen in het lichaam - ook wel zenuwcel genoemd. Een bundeling van een groot aantal neuronen wordt een zenuw genoemd.
2.2.
Sensorische neuronen
2.2.
Zenuwcellen die boodschappen van sensorische receptoren naar het centrale zenuwstelsel geleiden.
2.2.
Motorische neuronen
2.2.
Zenuwcellen die boodschappen van het centrale zenuwstelsel naar de spieren en klieren geleiden.
2.2.
Schakelcellen
2.2.
Zenuwcellen die boodschappen van de ene zenuwcel doorgeven aan de andere, met name in de hersenen en het ruggenmerg.
2.2.
Dendrieten
2.2.
Vertakte uitlopers van het cellichaam van een neuron die de informatie binnenhalen.
2.2.
Soma
2.2.
Gedeelte van de cel waar de kern zich bevindt. De kern bevat de chromosomen. Ook cellichaam genoemd.
2.2.
Axon
2.2.
In een zenuwcel, een lange uitloper die de informatie vanuit het cellichaam naar de eindknopjes vervoert. De informatie verplaatst zich in de vorm van een elektrische lading.
2.2.
Rustpotentiaal
2.2.
Elektrische lading van het axon in rust, als het neuron gereed is om te 'vuren'.
2.2.
Actiepotentiaal
2.2.
Zenuwimpuls die wordt veroorzaakt door een verandering in de elektrische lading op het celmembraan van het axon. Als het neuron 'vuurt', plant deze lading zich voort over het axon en zet de eindknopjes aan tot het uitscheiden van neurotransmitters.
2.2.
Alles-of-niets principe
2.2.
Verwijst naar het feit dat de actiepotentiaal of volledig vuurt of helemaal niet.
2.2.
Synaps
2.2.
Microscopisch kleine spleet waarlangs de communicatie tussen neuronen plaatsvindt. Synapsen komen ook voor tussen neuronen en de spieren of klieren die ze van berichten voorzien.
2.2.
Eindknopjes
2.2.
Kleine verdikkingen aan het uiteinde van het axon. Bevatten neurotransmitters, die de boodschap van het neuron in de synaps brengen.
2.2.
Synaptische transmissie
2.2.
Transport van de informatie door de synaptische spleet (van het ene neuron naar het andere bijvoorbeeld) door middel van neurotransmitters.
2.2.
Neurotransmitters
2.2.
Chemische boodschappers die neurale berichten naar de andere kant van de synaptische spleet brengen. Veel neurotransmitters zijn eveneens hormonen.
2.2.
Plasticiteit
2.2.
Vermogen van het zenuwstelsel om zich aan te passen of te veranderen door ervaring. Dankzij plasticiteit is het zenuwstelsel in sommige gevallen in stat fysieke beschadigingen te compenseren.
2.2.
Gliacellen
2.2.
Deze cellen zorgen voor stevigheid. Tijdens de ontwikkeling helpen ze bij het samenbrengen van de juiste zenuwcellen. Gliacellen produceren een isolerende laag (de myelineschede) voor de axonen van sommige neuronen.
2.2.
Zenuwstelsel
2.2.
Gehele netwerk van neuronen in het lichaam, inclusief het centrale zenuwstelsel, het perifere zenuwstelsel en hun onderafdelingen.
2.2.
Centrale zenuwstelsel
2.2.
De hersenen en het ruggenmerg.
2.2.
Reflexen
2.2.
Eenvoudige, niet aangeleerde responsen die worden opgeroepen door stimuli. Een voorbeeld is de kniereflex, die optreedt als je tegen de pees vlak onder de knieschijf tikt.
2.2.
Perifere zenuwstelsel
2.2.
Alle delen van het zenuwstelsel die zich buiten het centrale zenuwstelsel bevinden. het perifere zenuwstelsel bestaat uit het autonome en het somatische zenuwstelsel.
2.2.
Somatische zenuwstelsel
2.2.
Deel van het perifere zenuwstelsel dat willekeurige boodschappen naar de skeletspieren van het lichaam stuurt.
2.2.
Autonome zenuwstelsel
2.2.
Gedeelte van het perifere zenuwstelsel dat boodschappen naar de interne organen en klieren verzendt.
2.2.
Sympatische zenuwstelsel
2.2.
Deel van het autonome zenuwstelsel dat boodschappen naar inwendige organen en klieren stuurt waardoor we reageren op stressvolle situaties en noodgevallen.
2.2.
Parasympatische zenuwstelsel
2.2.
Deel van het autonome zenuwstelsel dat de dagelijkse routine van de inwendige organen in de gaten houdt en het lichaam weer kalmeert nadat dat door het sympatische zenuwstelsel in staat van paraatheid is gebracht.
2.2.
Endocriene stelsel
2.2.
Het hormonale systeem - de chemische boodschappendienst van het lichaam, inclusief de volgende hormoonklieren: hypofyse, bijnieren, geslachtsklieren, schildklier, bijschildklier, alvleesklier, ovaria en testikels.
2.2.
Hormonen
2.2.
Chemische boodschappers van het endocriene stelsel. Veel hormonen fungeren ook als neurotransmitters.
2.2.
Hypofyse
2.2.
'Hoofdklier', produceert hormonen die de afscheiding van alle andere endocriene klieren beïnvloeden en een hormoon dat de groei beïnvloedt. De hypofyse ontvangt de opdrachten van een naburige structuur in de hersenen; de hypothalamus.
2.2.
Psychoactieve middelen
2.2.
(Genot-)middelen die het vermogen hebben om natuurlijke chemische processen in onze hersenen te stimuleren of te remmen.
2.2.
Agonisten
2.2.
Stoffen die neurotransmitters stimuleren of hun werking nabootsen. / Medicijnen of andere chemische stoffen die effecten van neurotransmitters versterken of imiteren.
2.2.
Antagonisten
2.2.
Stoffen die de effecten van neurotransmitters dempen of remmen. / Medicijnen of andere chemische stoffen die effecten van neurotransmitters blokkeren.
KERNVRAAG 2.3:
Hoe produceren de hersenen gedrag en psychische processen?
KERNCONCEPT 2.3:
De hersenen bestaan uit vele gespecialiseerde en onderling verbonden modulen die samenwerken in het creëren van geest en gedrag.
2.3.
EEG/ Elektro-encefalogram
2.3.
Instrument om hersengolven te registreren met behulp van op de schedel aangebrachte elektroden.
2.3.
CT-scan/ Gecomputeriseerde axiale tomografie
2.3.
Techniek waarmee je een computergestuurde afbeelding kunt maken door röntgenstralen vanuit verschillende hoeken door de hersenen te sturen en de informatie samen te voegen. In ziekenhuizen vaak gebruikt voor het beoordelen van traumatische hersenbeschadigingen.
2.3.
PET-scan/ Positronemissietomografie
2.3.
Techniek waarmee je radioactieve glucose die door actieve hersencellen wordt opgenomen kunt registreren en in beeld brengen. Worden gebruikt om te laten zien welke delen tijdens bepaalde taken actiever of juist minder actief zijn.
2.3.
MRI-scan/ Magnetische resonantie scan
2.3.
Techniek waarmee je de manier waarop cellen reageren op een sterk magnetisch veld in beeld kunt brengen. Vaak voorkeur aan deze methode, ondanks hogere kosten.
2.3.
fMRI/ Functionele magnetische resonantie scan
2.3.
Een nieuwere vorm van magnetische resonantiescan die verschillende activiteitenniveaus blootlegt in verschillende delen van de hersenen. Vergelijkbare wijze als PET-scan, maar met gedetailleerdere beelden.
2.3.
Wat is de beste methode? EEG, CT-scan, PET-scan, MRI-scan, fMRI-scan?
2.3.
Elke manier van scannen heeft zijn eigen sterke en zwakke punten. Op dit moment bestaat er geen scantechniek die biopsychologen het perfecte 'venster' op de hersenen biedt.
2.3.
De drie lagen in de hersenen
2.3.
1. Hersenstam
2. Limbische systeem
3. Cerebrum
Samen reguleren deze modulen de meest elementaire functies van beweging en van het leven zelf.
2.3.
Hersenstam
2.3.
Is de meest primitieve van de drie hersenlagen. het bestaat uit de medulla oblongata, de pons en de formatio reticularis. De hersenstam verbindt het ruggenmerg met de hersenen.
2.3.
Medulla
2.3.
Gebied in de hersenstam dat de ademhaling en de hartslag controleert. De sensorische en motorische zenuwbanen die de hersenen met het lichaam verbinden, kruisen elkaar in de medulla.
2.3.
Pons
2.3.
Gebied in de hersenstam dat de hersenactiviteit tijdens de slaap en dromen reguleert. Pons komt van het Latijnse woord voor 'brug'.
2.3.
Formatio reticularis
2.3.
Potloodvormige structuur in de hersenstam, tussen de medulla en de pons, dat betrokken is bij het slapen en waken.
2.3.
Thalamus
2.3.
Dit centrale 'koppelstation' van de hersenen ligt recht boven de hersenstam. Bijna alle boodschappen die de hersenen bereiken of verlaten, passeren de thalamus.
2.3.
Medulla
2.3.
Hier worden elementaire lichaamsfuncties gereguleerd zoals de ademhaling, bloeddruk en hartslag. De medulla functioneert op een 'automatische piloot', zonder dat we ervan bewust zijn, en stuurt onze inwendige organen aan. Hierin kruisen de sensorische en motorische zenuwbanen die de hersenen met het lichaam verbinden.
2.3.
Pons
2.3.
Huisvest zenuwbanen die de slaap- en droomcyclus reguleren. Pons komt van het Latijnse woord 'brug'. Het functioneert dan ook als een brug die de hersenstam met de kleine hersenen verbindt.
2.3.
Formatio Reticularis
2.3.
Een potloodvormige bundel zenuwcellen die de kern van de hersenstam vormt. Een van de taken is de hersenen wakker en alert te houden. Andere taken zijn toezicht houden op de binnenkomende stroom sensorische informatie en de aandacht richten op nieuwe of belangrijke signalen.
2.3.
Thalamus
2.3.
Dit centrale 'koppelstation' van de hersenen ligt recht boven de hersenstam. Bijna alle boodschappen die de hersenen bereiken of verlaten, passeren de thalamus.
2.3.
Cerebellum
2.3.
Deze 'kleine hersenen' zijn verbonden met de hersenstam. Het cerebellum is verantwoordelijk voor gecoördineerde bewegingen.
2.3.
Limbische systeem
2.3.
Een diverse verzameling structuren die rond de thalamus diep in de hersenen zijn gewikkeld. Hebben alleen zoogdieren. O.a. betrokken bij emotie en herinnering. Omvat het Corpus amygdaloideum, de hippocampus, de hypothalamus en andere structuren.
2.3.
Hippocampus
2.3.
Onderdeel van het limbische systeem, speelt een rol bij langdurige herinneringen.
2.3.
Amygdala
2.3.
Structuur in het limbische systeem, speelt een rol bij herinneringen en emoties, vooral angst en agressie.
2.3.
Hypothalamus
2.3.
Structuur in het limbische systeem die dienst doet als bloedtestlaboratorium. Het bloed, dat informatie geeft over e toestand van het lichaam, wordt continu in de gaten gehouden.
2.3.
Cerebrale cortex/ hersenschors
2.3.
Dunne grijze massa die het cerebrum bedekt. De cerebrale cortex is verantwoordelijk v oor het grootste deel van onze 'hogere' psychische processen, waaronder denken en waarnemen.
2.3.
4 kwabben van de cerebrale cortex
2.3.
- Frontaalkwab
- Pariëtaalkwab
- Temporaalkwab
- Occipitaalkwab
2.3.
Frontaalkwabben
2.3.
Gebieden voor in de hersenen die met name een rol spelen in beweging en denken.
2.3.
Motorische cortex
2.3.
Smalle verticale reep van de cortex van de frontaalkwabben, vlak voor de centrale fissuur; controleert vrijwillige beweging.
2.3.
Pariëtaalkwabben
2.3.
Hersenkwabben die boven en achter in de hersenen liggen. ze houden zich bezig met de tastzin en het waarnemen van ruimtelijke relaties.
2.3.
Somatosensorische cortex
2.3.
Smalle verticale reep van de cortex van de pariëtaalkwabben, net achter de centrale fissuur. Speelt een rol bij tastzin.
2.3.
Occipitaalkwabben
2.3.
Deze corticale kwabben liggen aan de achterkant van de hersenen en herbergen de visuele cortex.
2.3.
Temporaalkwabben
2.3.
Hersenkwabben die geluid verwerken, inclusief taal. De temporaalkwabben spelen waarschijnlijk ook een rol bij de opslag van langdurige herinneringen.
2.3.
Cerebrale dominantie
2.3.
Neiging van elke hersenhelft om zijn eigen functies te reguleren, zoals taal en de perceptie van ruimtelijke relaties. Hoewel sommige processen meer door de ene of meer door de andere hersenhelft worden gedomineerd, werken beide hersenhelften samen om onze gedachten, gevoelens, en gedrag te produceren.
2.3.
Verwerkingsstijlen hersenhelften
2.3.
- De verwerkingsstijl van de linker hersenhelft is overwegend analytisch en sequentieel. Groepeert bijvoorbeeld voorwerpen analytisch en verbaal.
- De verwerkingsstijl van de rechter hersenhelft is overwegend holistisch, emotioneel en ruimtelijk. Groepeert bijvoorbeeld voorwerpen aan de hand van vorm of visueel.