• Shuffle
    Toggle On
    Toggle Off
  • Alphabetize
    Toggle On
    Toggle Off
  • Front First
    Toggle On
    Toggle Off
  • Both Sides
    Toggle On
    Toggle Off
  • Read
    Toggle On
    Toggle Off
Reading...
Front

Card Range To Study

through

image

Play button

image

Play button

image

Progress

1/81

Click to flip

Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;

Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;

H to show hint;

A reads text to speech;

81 Cards in this Set

  • Front
  • Back
willkommen
welkom
guten Morgen
goedemorgen
alle zusammen
allemaal
im (Haus)
in de
Niederländisch Kurs
cursus Nederlands
ich
ik
bin
ben (zijn)
und
en
euer
jullie
Dozent
de docent
ihr
jullie
habt
hebben (hebben)
zwei
twee
Dozenten
docenten (docent)
andere
andere
ist
is (zijn)
er
hij
unterrichtet
geeft les (lesgeven)
Tage
dagen (de dag)
drei
drie
wir
we
beginnen / anfangen
beginnen
mit
met
Bekanntschaft machen / kennenlernen
kennismaken
wer
wie
bist
ben (zijn)
du
jij
was
wat
dein
jouw / je
Name
de naam
Kursteilnehmer
de cursist
mein
mijn
Tag
dag
Vorname
de voornaam
Nachname
de achternaam
aus
uit
welchem
welk
Land
het land
kommst
kom (komen)
Deutschland
Duitsland
Nachbar
de buurman
von
van
wie
hoe
heiße
heet (heten)
woher
waar … vandaan
auch
ook
wo
waar
wohnst
woon (wonen)
jetzt
nu
in
in
Adresse / Anschrift
het adres
(auf) welche Hausnummer
op welk nummer
Nummer
het nummer
Postleitzahl
de postcode
Sie
u
Frau
mevrouw
wohnen
woont (wonen)
sage
zeg (zeggen)
einfach
maar
ja? / okay? (Füllwort)
hoor
ja
ja
hier
hier
schon / bereits
al
zwanzig Jahren
twintig jaar
Jahr
het jaar
ok
oké
machen weiter
gaan verder
Unterricht
de les
hat
heeft (hebben)
jeder
iedereen
Buch
het boek
CD
de cd
Text
de tekst
eins
één
Seite
de bladzijde
acht
acht
anhören
luisteren
(nach)
naar
hören auf
stoppen
eben / kurz (mal eben)
even
es ist
het is