Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;
Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;
H to show hint;
A reads text to speech;
31 Cards in this Set
- Front
- Back
Psychodynamische persoonlijkheidstheorie |
Een groep theorieen waarvan freud de grondlegger was. Deze theorieen richten onze aandacht op motivatie(met name onbewuste) en op de invloed van de vroege jeugd op onze geestelijke gezondheid |
|
Humanistische persoonlijkheidstheorie |
Een type theorie dat het accent legt op menselijke groei en potentieel inp laats van psychische stoornissen. Theorieen van dit type benadrukken het functioneren van het individu in het heden ipv. invloed van het verleden. |
|
sociaal-cognitieve theorie |
een type theorie dat een beperkt aantal, maar wel belangrijke aspecten van de persoonlijkheid verklaart (bijv. locus of control) theorieen hiervan komen voort uit experimentele psychologie. |
|
Psychoanalyse of psychoanalytische theorie |
Freuds persoonlijkheidstheorie en de methode die hij toepaste in de behandeling van psychische stoornissen. |
|
Onbewuste |
Het deel van de geest waarvan een individu zich niet bewust is, maar waar zich onderdrukte impulsen, drijfveren en conflicten bevinden die geen toegang hebben tot het bewuste |
|
Libido |
Het freudiaanse concept van psychische energie die individuen aanzet tot het ervaren van sensueel genot. |
|
Id |
Het primitieve, onbewuste deel van de persoonlijkheid. Bevat de fundamentele drijfveren en onderdrukte herinneringen. |
|
Superego |
Deel van de persoonlijkheid dat onze normen en waarden bevat, inclusief morele attitudes die zijn overgenomen van ouders en maatschappij; correspondeert in grote lijnen met het meer alledaagse begrip ''geweten'' |
|
Psychoseksuele fases |
Opeenvolgende instinctieve patronen waarbij genot wordt geassocieerd met de stimulatie van verschillende delen van het lichaam in verschillende perioden van het leven. |
|
Oedipuscomplex |
Volgens freud: grotendeels onbewust proces waarbij jongens zich aangetrokken voelen tot hun moeder en identificeren met hun vader. Later verschuift erotisch naar vrouwen van eigen leeftijd. |
|
Identificatie |
Het pscyhologische proces waarbij een individu probeert net zo te worden als iemand anders, met name zoals de ouder van hetzelfde geslacht. |
|
Elektracomplex |
Carl jung: de psychoseksuele competitie van een meisje met haar moeder om de liefde van de vader. Dit conflict wordt opgelost wanneer, net als bij het oedipuscomplex, identificatie plaatsvindt met de ouder van het zelfde geslacht. |
|
Fixatie |
Stagnatie van de psychoseksuele ontwikkeling in een onvolwassen stadium |
|
ego-afweermechanisme |
voornamelijk onbewuste psychische strategie die gebruikt wordt om de ervaring van een conflict of angst te verzachten |
|
verdringing |
Een onbewust proces dat onacceptabele gedachten en gevoelens uit het bewustzijn en het geheugen verdrijft |
|
Projectieve test |
instrument waarmee we ons een beeld kunnen vormen van de persoonlijkheid van een individu. Gebaseerd op freuds concept van projectie |
|
Rorschachtest |
Projectieve test waarbij respondenten moeten beschrijven wat ze in 10 inktvlekken zien |
|
Thematische apperceptietest(TAT) |
projectieve test waarbij respondenten verhaaltjes moeten verzinnen bij ambigue afbeeldingen |
|
Neofreudiaan |
Een theoreticus die afstand heeft genomen van freud, maar bij wiens theorie een psychodynamisch aspect gehandhaafd is, met name de nadruk op motivatie als bron van energie voor de persoonlijkheid |
|
Persoonlijk onbewuste |
jungs term voor dat deel van het onbewuste dat grofweg overeenkomt met freuds id |
|
Collectief onbewuste |
jungs aanvulling op het persoonlijke onbewuste: deel van het onbewuste dat onze instinctieve 'herinneringen' , onder meer de archetypen, bevat. De inhoud van dit onbewuste is universeel |
|
archetype |
eeuwenoud herrineringsbeeld in het collectief onbewuste. Archetypen worden overal ter wereld gebruikt in de beeldende kunst,k literatuur en sprookjes |
|
Introversie |
Jungiaans persoonlijkheidskenmerk waarbij de aandacht gericht is op interne ervaringen, op de eigen gedachten en gevoelens. Dit maakt een introvert persoon minder toegankelijk en midner gemakkelijk in de omgang dan iemand met een extraverte persoonlijkheid. |
|
Extraversie |
Jungiaans persoonlijkheidskenmerk waarbij de aandacht naar buiten, op anderen gericht is. |
|
Zelfactualiserende persoonlijkheid |
Gezond individu van wie de basisbehoeften vervuld zijn en dat daardoor de vrijheid heeft om zijn interesse in 'hogere' idealen zoals waarheid, rechtvaardigheid en schoonheid te ontwikkelen |
|
Volledig functionerend persoon |
Carl rogers term voor een zelfactualiserend individu wiens zelfbeeld positief is en congruent met de realiteit |
|
Fenomenaal veld |
onze psychologische realiteit, bestaat uit percepties |
|
Positieve psychologie |
stroming in de psychologie die zich concentreert op de wenselijke aspecten van het functioneren van de mens, in plaats van op de psychopathologie |
|
observationeel leren |
een vorm van cognitief leren waarbij nieuwe reacties worden verworven nadat het gedrag van anderen en de gevolgen van dit gedrag zijn waargenomen |
|
wederzijds (reciproque) determinisme |
het proces waarbij de persoon, de situatie en de omgeving elkaar wederzijds beinvloeden |
|
Locus of control |
de plek waar een individu de belangrijkste invloed op gebeurtenissen in zijn leven situeert: intern of extern |