Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;
Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;
H to show hint;
A reads text to speech;
48 Cards in this Set
- Front
- Back
Wat is psychologie? |
Psychologie is een wetenschap waarbij het gedrag bestudeerd wordt en waarbij die gedragsevidentie gebruikt wordt om de interne processen te begrijpen die aan dat gedrag ten grondslag liggen. |
|
Rationalisme |
Het rationalisme is een filosofische doctrine die stelt dat de Waarheid achterhaald kan worden door gebruik te maken van de rede. Niet observeren, maar nadenken. |
|
Nativisme |
Bij het nativisme ging men ervan uit dat sommige kennis was aangeboren. |
|
Empirisme |
Volgens het empirisme komt de inhoud van de geest niet tot stand op basis van aangeboren ideeën, maar via zintuiglijke ervaringen. |
|
Associationisme |
Bij het associatiorisme komt de hogere orde kennis tot stand door combinaties van eenvoudigere ideeën. |
|
Evolutie theorie |
Mensen stammen af van dieren. Survival of the fittest. Natuurlijke selectie. |
|
Mentale chronometrie |
In de mentale chronometrie probeert men te achterhalen hoeveel mentale processen er nodig zijn voor het uitvoeren van een taak en hoe moeilijk deze processen zijn. |
|
Introspectie |
Kijken naar het eigen bewustzijn. |
|
Structuralisme |
Het structuralisme is een stroming in de psychologie die op basis van introspectie de structuur van het bewustzijn probeerde te ontdekken. |
|
Gestaltpsychologie |
De gestaltpsychologie kwam als reactie tegen het structuralisme. Men kan het bewustzijn van de mensen niet in stukken verdelen en zo 1+1=2 een taak uitvoeren. Men moest naar het geheel kijken.
Illusies. |
|
Functionalisme |
Uit Amerika. Het maakt niet uit hoe de precieze structuur van het bewustzijn eruit zag en werkte, zolang het maar functioneel ingezet kon worden en hoe het verbeterd kon worden. |
|
Behaviorisme |
Enkel observeerbaar en meetbaar gedrag het onderwerp kon vormen van psychologisch onderzoek en theorievorming. |
|
Logisch positivisme |
Filosofische beweging die ervan uitging dat de wetenschap de meest succesvolle manier was gebleken om de wereld te begrijpen en kennis te genereren. |
|
Operationele definitie |
De theorieën moesten gebaseerd worden op directe observaties die door anderen herhaald konden worden. Dit betekende dat men de concepten moest definiëren in termen van gebruikte meetprocessen. |
|
S-R psychologie |
Stimulus - Reactie Stimuli lokken reacties uit. |
|
Psycho-analyse |
Het psycho-analyse hield vol dat het bewustzijn en het gedrag slechts zeer oppervlakkige fenomenen waren en dat de ware oorsprong van het ontstaan van persoonlijkheidsverschillen en mentale stoornissen lag bij onderbewuste krachten. |
|
Homunculus |
De geest in de machine. |
|
Cognitieve psychologie |
De overtuiging dat men menselijk gedrag niet kon begrijpen en voorspellen zonder beroep te doen op informatie verwerkende (cognitieve) processen die zich in de hersenen afspelen. |
|
Inprenting |
Een gedrag dat men intuïtief vertoont. Kuiken volgt eerste grote bewegende object als 'mama' en baby weet hoe het huilt en lacht, zonder het gezien of gehoord te hebben. |
|
Cognitieve neurowetenschap |
Het onderzoeksgebied dat het psychologische en het neurobiologische onderzoek met elkaar combineert. Dus hoe leert men (met kijk op de hersenactiviteit). |
|
Erfelijkheid-milieudebat / Nature-nurturedebat |
Binnen deze discussie probeert men te achterhalen hoeveel van de verschillen tussen mensen bepaald wordt door aangeboren, genetische karakteristieken en hoeveel bepaald wordt door de ervaringen die het individu opgedaan heeft. |
|
Theorie |
Een theorie is een samenhangend geheel van ideeën dat gebruikt wordt om een fenomeen te verklaren. |
|
Literatuurstudie |
Door een literatuurstudie te verrichten voordat je met een onderzoek begint, weet je al wat er bekend is over een bepaald onderwerp. |
|
Naturalistische observatie |
Systematische observatie van het gedrag in een natuurlijk concept. |
|
Reactieve gedragingen |
Wanneer mensen zich anders gedragen, als ze weten dat ze geobserveerd worden. |
|
Vragenlijst |
Een lijst met vragen, die afgenomen wordt bij personen die meedoen in een onderzoek. |
|
Gestructureerd interview |
Interview met vaste vragen en een vaste volgorde. |
|
Ongestructureerd interview |
Interview waarbij de vragen van te voren nog niet vastliggen. |
|
Sociale wenselijkheid |
Mensen tonen gedrag die ze niet vertellen en liegen erover om sociaal meer gewenst te zijn in de maatschappij. |
|
Opinie peilingen |
Peilingen waarbij een algemene mening van de bevolking wordt gemaakt. |
|
Gestandaardiseerde test |
Een test die betrouwbaar is. Een voorbeeld, een intelligentie test. |
|
Gevalsstudie |
Een intensief en gedetailleerd onderzoek over een onderwerp die niet vaak voorkomt. Dan kan er toch een theorie en voorspelling worden gemaakt. |
|
Variabele |
Kenmerk die kan veranderen en dat gemeten kan worden (in een getal uitgedrukt). |
|
Correlatie |
Verwijst naar de mate waarin twee variabele met elkaar samenhangen, naar de mate waarin wijzigingen in de ene variabele gepaard gaan met wijzigingen in de andere variabele. |
|
Correlatie coëfficiënt |
Een getal om uit te drukken in welke mate de variabelen met elkaar samenhangen. |
|
Positieve correlatie |
+0,01 t/m +1,00. Hierbij is +1,00 dat ze perfect met elkaar samenhangen en bij +0,01 veel minder. |
|
Negatieve correlatie |
-0,01 t/m -1,00. Hierbij is -1,00 dat ze juist het tegenovergestelde met elkaar samenhangen en -0,01 veel minder. |
|
Experimenteel onderzoek |
Variabelen worden actief gestimuleerd en constant gehouden. |
|
Hypothese |
Een voorspelling van de conclusie, op basis van de theorie. |
|
Onafhankelijke variabele |
De variabele die de onderzoeker manipuleert. |
|
Afhankelijke variabele |
De variabele die de onderzoeker meet als deel van het experiment. |
|
Controle variabele |
De variabele die de onderzoeker constant houdt. |
|
Operationaliseren van variabelen |
Onderzoekers moeten de afhankelijke en onafhankelijke variabelen omzetten in concrete en meetbare handelingen. |
|
Interne validiteit |
Kloppen de conclusies van het oorzaak-gevolg relatie van de variabelen? Bij gevalsstudies en correlatie onderzoeken wordt er juist rekening gehouden met een derde variabel en bij een experimenteel onderzoek worden andere variabelen dan A en B constant gehouden. |
|
Externe valideit |
Geldt het voor iedereen? Kinderen en volwassenen, mensen en dieren... etc. |
|
Veld experiment |
Experiment waarbij het in de praktijk getoetst wordt, in de natuurlijke situatie. |
|
Informed consent |
De proefpersonen moeten hun toestemming hebben gegeven voor medewerking aan het onderzoek. Voordat ze toestemmen, moeten ze informatie krijgen over wat de proef in algemene termen zal inhouden. |
|
Debriefing |
Na het onderzoek worden de proefpersonen bij voorkeur ingelicht wat het doel van het onderzoek was en wat ze ervan geleerd hebben. |