• Shuffle
    Toggle On
    Toggle Off
  • Alphabetize
    Toggle On
    Toggle Off
  • Front First
    Toggle On
    Toggle Off
  • Both Sides
    Toggle On
    Toggle Off
  • Read
    Toggle On
    Toggle Off
Reading...
Front

Card Range To Study

through

image

Play button

image

Play button

image

Progress

1/263

Click to flip

Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;

Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;

H to show hint;

A reads text to speech;

263 Cards in this Set

  • Front
  • Back
por isso
daarom
o dia inteiro
de hele dag
primeiro
eerst
allereerst
ela costuma ir
ze gaat meestal
em casa
thuis
pouca gente
weinig mensen
depois
daarna
later
een keertje
weleens
combinado
afgesproken
ou não?
of niet?
boa ideia
goed idee
muitas vezes
vaak
oa sábado
op zaterdag
's zaterdags
bom apetite
eet smakelijk
boa viagem
goede reis
bom trabalho
werk ze
à saúde
op uw gezondheid
obrigado eu
ik dank je/u
obrigado nós
wij dankenje/u
obrigado por tudo
bedankt voor alles
obrigado desde já
bij voorbaat dank
muitíssimo obrigado
hartelijk bedankt
obrigado
dank u
dank je
muito obrigado
dank u wel
dank je wel
muitíssimo obrigado
hartelijk dank
obrigadinho
reuze bedankt
divirta-se
amuseert u zich
divirta-te
amuseer je
como estás?
como vais?
hoe gaat het met je?
estás bom?
gaat het goed met je? (m.)
estás boa?
gaat het goed met je? (v.)
como está o teu marido?
hoe gaat het met je man?
como vai a tua mulher?
hoe gaat het met je vrouw?
desculpa
neem me niet kwalijk (tutoyeren)
desculpem
nemen jullie me niet kwalijk
chega
het is genoeg
chega?
is het genoeg?
chega, obrigado
genoeg, dank je
chegar
aankomen
voldoende zijn
é suficiente
het is voldoende
não é suficiente
het is niet voldoende
como diz?
wat zegt u?
como dizes?
wat zeg je?
como?
wat?
desculpe, não compreendo
sorry ik begrijp het niet
beijos ao Pedro
de groeten aan Pedro
beijos à sua mãe
de groeten aan uw moeder
um abraço à Isabel
de groeten aan Isabel
um abraço ao teu pai
de groeten aan je vader
beijos
kusjes
abraço
omhelzing
cumprimentos em casa
de groeten thuis
cumprimentos à família
de groeten aan uw/je familie
segunda-feira
maandag
terça-feira
dinsdag
quarta-feira
woensdag
quinta-feira
donderdag
sexta-feira
vrijdag
sábado
zaterdag
domingo
zondag
que dia é hoje?
wat is het vandaag?
hoje é segunda-feira
hoje é segunda
vandaag is het maandag
ao domingo
's zondags
à segunda
's maandags
no domingo
op zondag
na segunda
op maandag
o comboio
de trein
o carro
o automóvel
de auto
o autocarro
de stadsbus
de touringcar
a camioneta
de streekbus
o eléctrico
de tram
o metropolitano
o metro
de metro
o táxi
de taxi
o avião
het vliegtuig
o barco
de boot
a bicicleta
de fiets
andar de
gaan met (algemeen)
ando de bicicleta no parque
ik fiets in het park
ela gosta de andar de avião
zij gaat graag met het vliegtuig
ir de
gaan met (gespecificeerd)
vou de bicicleta para o trabalho
ik fiets naar mijn werk
vou no comboio da manhã
ik ga met de ochtendtrein
posso ir na tua bicicleta?
mag ik met jouw fiets?
vamos nas bicicletas
we gaan met de fietsen
a
aan
naar
naartoe (voor korte tijd)
escrevemos a colegas
we schrijven aan collega's
vou a Évora
ik ga naar Évora
ao = a + o
samentrekking a + bepaald lidwoord
à = a + a
samentrekking a + bepaald lidwoord
aos = a + os
samentrekking a + bepaald lidwoord
às = a + as
samentrekking a + bepaald lidwoord
telefonar
opbellen
escrever
schrijven
mostrar
laten zien
vou telefonar ao Miguel
ik ga Miguel opbellen
ela escreve sempre aos tios
zij schrijft altijd aan haar oom en tante
para
naar
naartoe (voor langere periode, of als tijdsduur geen rol speelt)
o comboio para Lisboa
de trein naar Lissabon
tu
jij
o teu dinheiro está aqui
jouw geld is hier
ela tem as tuas coisas
zij heeft jou spullen
vocês
jullie, u (mv.)
vocês podem ficar aqui
jullie kunnen hier blijven
vocês sabem o número?
weten jullie het nummer?
o vosso
jullie (m. bezittelijk voornaamwoord)
a vossa
jullie (v. bezittelijk voornaamwoord)
a vossa mãe é portuguesa?
is jullie moeder Portugees?
os vossos quartos estão prontos
jullie kamers zijn klaar
muito
veel
heel
erg
zeer
pouco
weinig
ela trabalha pouco
zij werkt weinig
os livros dele são pouco interessantes
zijn boeken zijn weinig interessant
muito tempo
veel tijd
lange tijd
lang
pouco dinheiro
weinig geld
muita água
veel water
muitos jornais
veel kranten
pouca gasolina
weinig benzine
poucos amigos
weinig vrienden
mais tempo
langer
pouco tempo
korte tijd
kort
menos tempo
korter
muita gente
muitas pessoas
veel mensen
mais gente
meer mensen
pouca gente
poucas pessoas
weinig mensen
menos gente
minder mensen
muita coisa
muitas coisas
veel dingen
a vez
de keer
uma vez
een keer
eens
duas vezes
twee keer
a primeira vez
de eerste keer
mais uma vez
nog een keer
muito pouco
heel weinig
pouco mais
niet veel meer
daar waar we het over hebben'
ele vive no Porto e trabalha lá
hij woont in Porto en werkt daar ook
aqui
hier
o que?
wat?
o que é isto?
que é isto?
wat is dit?
o que vai fazer?
que vai fazer?
wat gaat u doen?
o que tens?
que tens?
wat heb je?
de que precisa?
wat hebt u nodig?
de que gostas mais?
wat vind je leuker?
ir
gaan
dizer
zeggen
haver
er zijn
er is
er zijn
há muito trabalho aqui
er is hier veel werk
há muitos estudantes em Coimbra
er zijn veel studenten in Coimbra
não há problema
geen probleem
IR
eu vou
GAAN
ik ga
IR
tu vais
GAAN
jij gaat
IR
ele vai
GAAN
hij gaat
IR
ela vai
GAAN
zij gaat
IR
vocé vai
GAAN
u gaat
IR
nós vamos
GAAN
wij gaan
IR
eles vão
GAAN
zij gaan (m.)
IR
elas vão
GAAN
zij gaan (v.)
IR
vocês vão
GAAN
u gaat (mv.)
jullie gaan
DIZER
eu digo
ZEGGEN
ik zeg
DIZER
tu dizes
ZEGGEN
jij zegt
DIZER
ele diz
ZEGGEN
hij zegt
DIZER
ela diz
ZEGGEN
zij zegt
DIZER
vocé diz
ZEGGEN
u zegt
DIZER
nós dizemos
ZEGGEN
wij zeggen
DIZER
eles dizem
ZEGGEN
zij zeggen (m.)
DIZER
elas dizem
ZEGGEN
zij zeggen (v.)
DIZER
vocês dizem
ZEGGEN
u zegt (mv.)
jullie zeggen
querer dizer
willen zeggen
o que quero dizer é...
wat ik wil zeggen is...
que quer dizer isto?
wat betekent dit?
que queres dizer?
wat bedoel je?
quer dizer
dat wil zeggen
ik bedoel
preciso de água
ik heb water nodig
preciso do dinheiro
ik heb geld nodig
não preciso dos livros
ik heb de boeken niet nodig
ik hoef de boeken niet
gosto
ik vind het leuk
não gosto
ik vind het niet leuk
preciso
ik heb het nodig
não preciso
ik heb het niet nodig
ik hoef het niet
chamar-se
heten
CHAMAR-SE
eu chamo-me
HETEN
ik heet
CHAMAR-SE
tu chamas-te
HETEN
jij heet
CHAMAR-SE
ele chama-se
HETEN
hij heet
CHAMAR-SE
ela chama-se
HETEN
zij heet
CHAMAR-SE
vocé chama-se
HETEN
u heet
CHAMAR-SE
nós chamamo-nos
HETEN
wij heten
CHAMAR-SE
eles chamam-se
HETEN
zij heten (m.)
CHAMAR-SE
elas chamam-se
HETEN
zij heten (v.)
CHAMAR-SE
vocês chamam-se
HETEN
u heet (mv.)
jullie heten
quero escrever
ik wil schrijven
vou escrever
ik ga schrijven
preciso de escrever
ik moet schrijven
gosto de escrever
ik schrijf graag
posso escrever
ik kan schrijven (ik ben in de gelegenheid)
ik mag schrijven
sei escrever
ik kan schrijven (ik weet hoe het moet)
costumo escrever
ik ben gewend te schrijven
gosto de café
ik vind koffie lekker
gosto do café
ik vind de koffie lekker
ela quer dinheiro
zij wil geld
ela quer o dinheiro
zij wil het geld
chegar a
aankomen in
chego hoje a Lisboa
ik kom vandaag aan in Lissabon
o cêntimo
de eurocent
dois euros e cinquenta cêntimos
€2,50
100 contos
€500
um conto
duizend escudo's (1.000$00)
o Pedro conhece a cidade?
kent u de stad, Pedro?
kent Pedro de stad?
a senhora Isabel quer o jornal?
wilt u de krant, mevrouw Isabel?
donde é o senhor Martins?
waar komt u vandaag, meneer Martins?
diz ele
zegt hij
quer ele saber
wil zij weten
não
nee
niet
não vou
ik ga niet
não, vou
nee, ik ga
não é verdade
het is niet waar
não, é verdade
nee, het is waar
achar
vinden (aantreffen)
vinden (van mening zijn)
vermoeden
denken
geloven
acho caro
ik vind het duur
acho bem
ik vind het goed
não acho bem
ik vind het niet goed
não achas?
vind je niet?
não acha?
vindt u niet?
achar bem
het goed vinden
achar óptimo
het prima vinden
encontrar
vinden (van een voorwerp)
ontmoeten
tegenkomen
ela encontra sempre dinheiro
zij vindt altijd geld
encontro sempre o Pedro
ik kom Pedro altijd tegen
até
tot
até + a (in geval van een opvolgend voorzetsel)
tot
ficamos até ao Verão
we blijven tot de zomer
o comboio vai até à praia
de trein gaat tot aan het strand
até agora
tot nu toe
até amanhã
tot morgen
até domingo!
tot zondag!
até hoje
tot op de dag van vandaag
um colega
een colega (m.)
uma colega
een colega (v.)
as suas colegas
uw colega's (v.)
as estudantes
de studenten (v.)
os estudantes
de studenten (m.)
os meus estudantes
mijn studenten (m.)
o jornalista
de journalist (m.)
a jornalista
de journalist (v.)
o turista
de toerist (m.)
a turista
de toerist (v.)
a sua casa é bonita
uw huis is mooi
o trabalho dela é interessante
haar werk is interessant
o comboio é rápido
de trein is snel
tem uma casa bonita
u heeft een mooi huis
ela tem um trabalho interessante
zij heeft interessant werk
é um comboio rápido
het is een snelle trein
a
naartoe (voor korte tijd)
para
naartoe (voor langere tijd)
aonde
waarheen (voor korte tijd)
para onde
waarheen (voor langere tijd)
aonde vais?
waar ga je heen? (voor kortere tijd)
para onde vais?
waar ga je heen? (voor langere tijd)
em casa
thuis
em casa dos meus pais
bij mijn ouders thuis
em minha casa
na minha casa
bij mij thuis
bij mij in huis
em casa dele
bij hem thuis
óptimo
uitstekend
prima
formidável
geweldig
maravilhoso
prachtig
schitterend