Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;
Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;
H to show hint;
A reads text to speech;
59 Cards in this Set
- Front
- Back
Selectieve en verdeelde aandacht
Basis paradigma’s voor het bestuderen van selectieve aandacht.
|
een van de eerste experimenten op het gebied van selectieve aandacht = het kunnen volgen van een gesprek zonder te worden afgeleid door gesprekken op de achtergrond. |
|
Cherry onderzocht dit door shadowing = het luisteren naar twee verschillende berichten en het daarna kunnen opzeggen van een van de boodschappen.
Hij deed dit door binaural presentation = |
het gelijktijdig horen van een boodschap in beide oren (kan eenzelfde maar ook twee verschillende boodschappen zijn) en
dichotic presentation = verschillende boodschappen voor elk oor. Bij binaural presentation lukt het niet om een boodschap te herhalen, bij dichotic presentation lukt het wel een boodschap te herhalen. Tijdens het dichotic luisteren merken respondenten lichamelijke en sensorische veranderingen op in de afleidende boodschap, maar geen semantische veranderingen (van engels naar Duits wordt niet gehoord, van man naar vrouw wel). Sommige onderzoekers geven aan dat degene die hun naam horen in gesprekken waar zij geen aandacht aan besteden een beperkt werkgeheugen hebben, met als resultaat dat zij snel zijn afgeleid. |
|
dichotic presentation = |
verschillende boodschappen voor elk oor.
Bij binaural presentation lukt het niet om een boodschap te herhalen, bij dichotic presentation lukt het wel een boodschap te herhalen.
Tijdens het dichotic luisteren merken respondenten lichamelijke en sensorische veranderingen op in de afleidende boodschap, maar geen semantische veranderingen (van engels naar Duits wordt niet gehoord, van man naar vrouw wel).
Sommige onderzoekers geven aan dat degene die hun naam horen in gesprekken waar zij geen aandacht aan besteden een beperkt werkgeheugen hebben, met als resultaat dat zij snel zijn afgeleid. |
|
Drie factoren helpen aandacht te besteden aan het gesprek waar je aandacht aan wil besteden:
1. De o |
1. De onderscheidende sensorische factoren van de spreker (hoge of lage toonhoogte, ritme); |
|
Filter en bottleneck theorieën van selectieve aandacht
Er bestaan verschillende filtertheorieën die filteren op verschillende wijze:
F A
|
1. Filtertheorie van Broadbent. 3. Attenuatietheorie van Treisman |
|
1. Filtertheorie van Broadbent.
Gaat ervan uit dat we |
informatie direct na de sensorische registratie filteren.
De sensorische informatie bereikt een selectief filter waar maar een van de sensorische signalen doorheen komt en onze perceptie bereikt. We geven betekenis aan onze sensaties en stimuli met distinctieve kenmerken worden doorgeleid naar onze aandacht. |
|
2. Moray’s seletieve filter model = een model dat |
volgt op de filtertheorie van Broadbent.
Moray stelt dat het selectieve filter de meeste informatie blokkeert, behalve zeer onderscheidende of persoonlijke boodschappen zijn zo krachtig dat zij door het filtermechanisme heendringen.
|
|
3. Attenuatietheorie van Treisman = op basis van |
het model van Moray veronderstelt Treisman dat er een hoger niveau van verwerking plaatsvindt. Dit omdat mensen niet gevolgde informatie wel kunnen analyseren. Treisman stelt een andere soort filtermechanisme voor, nml. Een verzwakking en geen blokkering.
De attenuatietheorie bestaat uit drie fasen:
|
|
|
theorie met de late selectie.
Een alternatief voor de attenuatietheorie van Treisman. Filtert informatie na perceptuele en conceptuele aandacht. Informatie wordt weggegooid als deze perceptueel niet aanslaat, als het perceptueel aanslaat geven mensen er aandacht aan.
In zowel vroege als late selectietheorieën is er een bottleneck in de informatie, waar maar enkele informatie doorkomt, alleen de plaats van de bottleneck verschilt. |
|
|
Stelt voor dat aandacht flexibel is.
Informatieselectie vindt plaats op verschillende momenten in de informatieverwerking. Informatieverwerking gebeurt in drie fasen:
|
|
Neisser onderscheidt twee processen bij aandacht:
V A |
Neisser onderscheidt twee processen bij aandacht:
|
|
Volgens McCann kunnen de 2 processen ook anders worden ingevuld:
|
fysieke analyse sensorische info is continu, semantische (betekenis) analyse hangt echter af van cognitieve capaciteit.
Wordt gesteund door het feit dat mensen sneller reageren op fysiek discriminerende stimuli dan semantisch discriminerende stimuli.
|
|
|
daaropvolgende ‘kenmerk integratie theorie’.
Kenmerk detectie is dan automatische verwerking, kenmerk integratie gecontroleerde.
Wat deze theorieën niet doen is het verklaren van een continuüm tussen automatische en gecontroleerde processen. |
|
Aandachtsbronnen theorieën voor selectieve aandacht
Zij stellen dat mensen
|
een vaste hoeveelheid aandacht hebben die zij naar keuze kunnen verdelen. Zie figuur 4.8 pag. 158.
|
|
|
twee verschillende taken worden uitgevoerd als twee gelijke taken, lezen en praten gaat minder goed samen dan schrijven en muziek luisteren.
|
|
Filter en bottleneck taken zijn |
een betere verklaring voor concurrentie tussen twee taken.
De aandachtsbronnentheorie is een betere verklaring voor verdeelde aandacht op complexe taken. Hier kan ook de automatizion van taken worden bestudeerd. |
|
De aandachtsbronnentheorie is een betere verklaring voor |
verdeelde aandacht op complexe taken. Hier kan ook de automatizion van taken worden bestudeerd. |
|
Aanvullende overwegingen in selectieve aandacht.
De rol van taak, situatie en persoonsvariabelen.
|
Angst en vermoeidheid.
Opwinding verstevigt aandacht in eerste instantie. |
|
Aandacht wordt daarnaast beïnvloed door |
de speciale belangstelling of interesse.
Ook de taak zelf en de mate van oefening speelt een rol (moeilijke taken vragen meer aandacht).
Als laatste heeft de fase waarin de taak zich bevindt invloed op aandacht. |
|
De rol van taak, situatie en persoonsvariabelen.
Aandacht wordt beïnvloed door:
|
|
|
De strooptaak
Lezen is geautomatiseerd, het is moeilijk niet het woord te lezen maar wel de kleur van de inkt op te noemen.
Een andere verklaring is dat
|
de mentale weg voor het activeren van een respons pas plaatsvindt als als die weg voldoende geactiveerd is.
Er is een corticale weg voor de kleur en een weg voor het woord. |
|
Er zijn meerdere variaties op de standaard Stroop: |
getal, dier en emotionele Stroop bijv. In de emotionele Stroop worden emotionele woorden afgewisseld met neutrale woorden. Het noemen van de kleur neemt bij emotionele woorden meer tijd in beslag dan bij neutrale woorden. |
|
Verdeelde aandacht
|
het uitvoeren van meerdere taken tegelijkertijd.
Het eerste werk is gedaan door Neisser an Becklen (1975). Zij lieten mensen 2 activiteiten tegelijkertijd volgen en vroeg hen aan te geven wanneer er iets belangrijks gebeurde.
|
|
Dit bleek moeilijk. Oefening maakt de prestatie beter. De eerste prestatie van mensen is slecht, maar verbeterd naarmate men meer geoefend raakt.
|
alleen A, alleen B of A en B samen.
Gemeten werd responstijd. Deze wordt sneller als 1 of beide taken geautomatiseerd worden.
Een paar respondenten deden 85 sessies en verbeterden leessnelheid en begrijpend lezen, evenals herkennen van gedicteerde woorden die ze op moesten schrijven gedurende het lezen. |
|
Uiteindelijk bereikten ze hetzelfde niveau als op de individuele taken. Allerlei aanpassingen in de test (bijv. Gedicteerde woorden toewijzen aan een categorie) leidden initieel tot |
een mindere prestatie, maar na oefening weer tot het oude niveau. |
|
Conclusies:
|
|
|
|
1) De taken blijven intentioneel en bewust |
|
Andere manier om gedeelde aandacht te bestuderen is d.m.v. PRP-effect (psychological refractory period): |
het vertragende effect van simultaan bezig zijn met snelheidstaken. Het PRP effect treedt op als beide taken gebruik maken van een van de volgende cognitieve taken: kiezen van een respons, informatie uit geheugen halen, deelnemen in andere cognitieve activiteiten. |
|
Bij auto-ongelukken zorgt afleiding binnen de auto (62%) het vaakst voor een ongeluk t.o. afleiding buiten de auto met 35% (vooral kijken naar al gebeurd ongeluk).
Gebruik van mobiel viel eigenlijk mee:
|
5% (bijv. Andere passagier 9%, radio/cd-speler 7%). Wel is bij 21% van de ongelukken een van beide chauffeurs mobiel aan het telefoneren, maar het is niet altijd de oorzaak.
|
|
|
zowel de kans op een foutieve beslissing als de reactietijd toe, luisteren naar het nieuws toonde geen significante afwijkingen. Zie fig. 4.10, blz. 164. |
|
Bewustzijn van complexe mentale processen
|
1. Mensen hebben goede toegang tot hun complexe mentale processen. Simon heeft dit onderzocht door protocol analyse, het analyseren van de wijze waarop mensen schaakproblemen en andere cijfermatige problemen oplossen;
|
|
1. Mensen hebben goede toegang tot hun complexe mentale processen. |
Simon heeft dit onderzocht door protocol analyse, het analyseren van de wijze waarop mensen schaakproblemen en andere cijfermatige problemen oplossen; |
|
2. Mensen hebben slechte toegang tot hun complexe mentale processen. Volgens NIsbett en Wilson zijn we |
ons wel bewust van het product van onze denkprocessen, maar niet van de wijze waarop de processen verlopen. Als we iets kopen weten we welk model we kopen, maar niet hoe we tot deze beslissing zijn gekomen; |
|
Veranderingsblindheid
|
het niet in staat zijn veranderingen op te merken in omgeving of voorwerpen. Er zijn culturele verschillen in de gebieden waar we veranderingen zien of niet zien.
Amerikaanse respondenten zien wijzigingen in gecentraliseerde items eerder dan Oost Aziaten, die zien veranderingen in de randen van een zichtgebied eerder. |
|
De rechter parietale lob speelt een belangrijke rol in veranderingsblindheid, als deze wordt gestimuleerd door elektriciteit duurt het langer voordat een verandering wordt opgemerkt. Veranderingsblindheid is niet alleen van toepassing op visuele informatie, geldt ook voor |
tactiele en auditieve informatie. |
|
ADHD
Wordt zichtbaar in kleutertijd of vroege schooljaren. Dr. Hoffman is de eerste die ADHD heeft onderzocht. De oorzaak van ADHD is niet zeker, maar wordt gelinkt aan |
roken tijdens de zwangerschap, erfelijkheid, alcoholgebruik tijdens de zwangerschap, blootstelling aan lood en hersenbeschadiging, toevoegingen in eten zoals suiker en kleurstoffen.
|
|
Er zijn verschillen in |
de frontal-subcorticale cerebrale cathecholamine circuits en dopamine regulatie bij ADHD-ers.
|
|
ADHD heeft drie kenmerken:
A H I |
1. Aandachtstoornis; |
|
Binnen ADHD onderscheidt men drie soorten:
h/i a h/i/a |
1. Overwegend hyperactief / impulsief |
|
Type 2 – aandachtstekort heeft de volgende kenmerken: |
snel afgeleid door geluiden en beelden, geen aandacht voor details, slordigheidfouten, zijn niet in staat instructies tot het eind te lezen of deze goed door te lezen, vergeten of verliezen dingen die nodig zijn voor de uitvoering van een taak, gaan van de ene incomplete taak naar de andere incomplete taak.
ADHD wordt vaak behandeld met een combinatie van medicijnen en psychotherapie. |
|
Medicijnen zijn:
- R |
- Ritalin – methylphenidate = stimulant, beïnvloedt dopamine; |
|
Cognitieve neurowetenschappelijke benaderingen van aandacht en bewustzijn.
We onderscheiden 3 subfuncties van aandacht:
A O U
|
1. Alertheid 2. Oriëntatie 3. Uitvoeren |
|
1. Alertheid 2. Oriëntatie 3. Uitvoeren |
1. Alertheid = aanzet tot actie. Hersengebieden die hierbij horen zijn de superior paritiele, temporale paritiele verbinding, frontale oogveld, en superieure colliculus. Neurotransmitter die betrokken is = acetylocholine. Disfunctioneren is gerelateerd aan ADHD of ouder worden. 2. Oriëntatie = het selecteren van stimuli om aandacht aan te geven. Hersengebieden die hiermee samenhangen zijn de locus coerulus, rechter frontaal en paritiele cortex. De neurotransmitter = norephinephrine. Disfunctioneren is gerelateerd aan autisme.
3. Uitvoeren = inclusief de processen die samenhangen met monitoren en oplossen van conflicten die voorkomen uit interne processen, zoals denken, gevoelens, en reacties. De hersengebieden die hiermee samenhangen zijn achterste cingulate, lateraal ventraal, prefrontaal en basal ganglia. De neurotransmitter is dopamine. Disfunctioneren hangt samen met Alzheimer, borderline stoornissen en schizofrenie. |
|
1. Alertheid = |
aanzet tot actie.
Hersengebieden die hierbij horen zijn de superior paritiele, temporale paritiele verbinding, frontale oogveld, en superieure colliculus. Neurotransmitter die betrokken is = acetylocholine. Disfunctioneren is gerelateerd aan ADHD of ouder worden.
|
|
2. Oriëntatie = |
het selecteren van stimuli om aandacht aan te geven.
Hersengebieden die hiermee samenhangen zijn de locus coerulus, rechter frontaal en paritiele cortex. De neurotransmitter = norephinephrine. Disfunctioneren is gerelateerd aan autisme.
|
|
3. Uitvoeren = |
inclusief de processen die samenhangen met monitoren en oplossen van conflicten die voorkomen uit interne processen, zoals denken, gevoelens, en reacties.
De hersengebieden die hiermee samenhangen zijn achterste cingulate, lateraal ventraal, prefrontaal en basal ganglia. De neurotransmitter is dopamine. Disfunctioneren hangt samen met Alzheimer, borderline stoornissen en schizofrenie. |
|
Spatial Neglect =
|
ruimtelijke verwaarlozing.
|
|
Spatial Neglect = ruimtelijke verwaarlozing.
|
aandacht waarbij iemand geen aandacht besteed aan de helft van hun visuele veld.
Komt vnl. voort uit unilaterale gebreken aan de parietale lobben. Onderzoek toont aan dat dit waarschijnlijk het resultaat is van de interactie van systemen die elkaar wederzijds inhiberen. Dit kan worden onderzocht door horizontale lijnen te laten zetten. |
|
Aandachtsystemen
Posner ontdekte twee aandachtsystemen in de hersenen:
1. A |
1. Anterieure frontale lob |
|
1. Anterieure frontale lob |
1. Anterieure frontale lob = wordt actief gedurende taken die bewustzijn en actie nodig hebben.
|
|
1. Anterieure frontale lob = wordt actief gedurende |
taken die bewustzijn en actie nodig hebben.
|
|
|
oogbewegingen en visiospatiale taken. Bij deze taken wordt gevraagd zich los te maken van een taak en over te gaan naar een andere.
|
|
Omdat ze voor verschillende taken gelden zullen er ook verbindingen zijn met delen van de cortex: |
visueel, auditief, motorisch of hogere orde.
Activiteit van aandachtssysteem gaat van toegenomen activiteit voor interessante items tot verminderde activiteit voor minder interessante gebeurtenissen of beide tegelijk.
Hangt van de taak af en van het deel van het brein dat onderzocht wordt. Kan in kaart worden gebracht met PET, monitoren van de cerebrale bloeddoorstroming. Hiermee kunnen kenmerken als beweging, kleur, vorm en ongedeelde vs gedeelde aandacht in kaart worden gebracht. |
|
Activiteit van aandachtssysteem gaat van toegenomen activiteit voor interessante items tot verminderde activiteit voor minder interessante gebeurtenissen of beide tegelijk.
Hangt van de taak af en |
van het deel van het brein dat onderzocht wordt.
Kan in kaart worden gebracht met PET, monitoren van de cerebrale bloeddoorstroming. Hiermee kunnen kenmerken als beweging, kleur, vorm en ongedeelde vs gedeelde aandacht in kaart worden gebracht. |
|
Gebruik van ERP in het meten van aandacht
|
PET: hogere resolutie; ERP sensitievere indicatie voor de chronologie van responsen (binnen milliseconden).
|
|
Met ERP kon Näätanen specifieke omstandigheden onderzoeken m.b.t. doel en afleidingsstimuli die al dan niet aandachtsresponsen uitlokken.
Hij ontdekte automatische, onbewuste responsen op (zelfs licht) afwijkende stimuli (bijv. Veranderende tonen), of het nu doel- of afleidingsstimuli waren.
Deze hadden geen invloed op de prestatie op de primaire taak en wsl dus ook niet op de aandachtsbronnen. Ook studies met patiënten met hersenletsel hebben geleid tot interessante conclusies, bijv.: |
|
|
fMRI is ook gebruikt om aandacht te onderzoeken. |
Zowel bij fMRI, PET als ERP zijn patiënten als niet- patiënten onderzocht. |
|
Een psychofarmocologische benadering
|
neurotransmitters, hormonen, uppers/downers.
Ook fysiologische aspecten zijn belangrijk: verwijde pupillen bij opwinding, veranderingen in autonoom zenuwstelsel, EEG patronen, Reticulair Activatie Systeem (RAS →voor algemene opwinding).
Veranderingen in RAS zouden samenhangen met gewenning en ontwenning en met de oriëntatie reflex (bijv. Heroriëntatie van het lichaam naar een stimulus). |
|
Ook fysiologische aspecten zijn belangrijk: |
verwijde pupillen bij opwinding, veranderingen in autonoom zenuwstelsel, EEG patronen, Reticulair Activatie Systeem (RAS →voor algemene opwinding).
Veranderingen in RAS zouden samenhangen met gewenning en ontwenning en met de oriëntatie reflex (bijv. Heroriëntatie van het lichaam naar een stimulus). |