Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;
Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;
H to show hint;
A reads text to speech;
49 Cards in this Set
- Front
- Back
Proteïnemoleculen
|
Genen beïnvloed de ontwikkeling van het lichaam door hun invloed op de productie van deze moleculen.
|
|
Structurele proteïnen
|
Groep proteïnen die de structuur vormen van elke cel die in het lichaam voorkomt.
|
|
Enzyme
|
Stoffen in het lichaam die elke chemische reactie controleren. Zorgen onder andere voor de afbraak van andere stoffen.
|
|
Deoxyribonucleic acid (DNA)
|
Substantie waarvan genen deel uitmaken in een lange streng moleculen.
|
|
Ribonucleic acid (RNA)
|
Substantie die dient als voorbeeld voor het produceren van proteïnemoleculen.
|
|
Gen
|
Deel van een DNA molecule die de code bevat voor het maken van een bepaald type proteïne molecule.
|
|
Omgeving
|
Elk aspect van een individu en alles wat om het individu heen aanwezig is, behalve de genen zelf.
|
|
Genotype
|
Set van genen die een individu bezit.
|
|
fenotype
|
Observeerbare eigenschappen van het lichaam en gedragstrekken.
|
|
Chromosomen
|
Structuren in een cel waarin het genetisch materiaal ligt opgeslagen.
|
|
Mitose
|
Proces waarbij cellen zich delen om ei- of spermacellen te produceren.
|
|
Eeneiige tweeling
|
Tweeling waarvan de personen genetisch identiek aan elkaar zijn.
|
|
twee-eiige tweeling
|
Tweeling waarvan de personen de helft van hun genen gemeen hebben.
|
|
Locus
|
Plaats waar genen zich op een paar chromosomen bevinden.
|
|
Homozygoot
|
Wanneer twee genen op dezelfde locus identiek zijn (HH hh).
|
|
Heterozygoot
|
Wanneer twee genen op dezelfde locus niet identiek zijn (Hh).
|
|
Allele
|
Verschillende genen die op dezelfde locus zitten en hierdoor mogelijk een paar met elkaar kunnen vormen.
|
|
Dominant gen
|
Gen waarvan de effecten zichtbaar zijn, zowel in de homozygote als de heterozygote toestand.
|
|
Recessief gen
|
Gen waarvan de effecten alleen te zien zijn in de homozygote toestand.
|
|
Transcriptiefactoren
|
Proteïnen die interacteren met de regulerende gebieden van andere genen en zo de mate waarin die genen hun proteïnemoleculen produceren, controleren.
|
|
Cotegoriale kenmerken
|
Kenmerken waardoor ene groep sterk onderscheiden kan worden van een andere groep.
|
|
Continue kenmerken
|
Kenmerken die niet onder twee of meer verschillende groepen vallen maar overal binnen geobserveerde scores kunnen liggen.
|
|
Normale distributie
|
Overzicht van hoe scores verdeeld zijn, waarin de meeste scores rond het midden vallen en de frequentie richting die twee uiteinden afneemt.
|
|
Polygenetische kenmerken
|
Kenmerken die steeds anders zijn en meestal beïnvloed worden door veel genen.
|
|
Selectief fokken/artificiële selectie
|
Laten paren van dieren die hoog scoren op een gewenste eigenschapin de hoop dat die eigenschap wordt doorgegeven aan het nageslacht.
|
|
Natuurlijke selectie
|
Selective breeding zoals het voorkomt in de natuur.
|
|
Mutaties
|
Toevallige fouten tijdens de replicatie van DNA, waardoor het replica niet identiek aan het origineel is.
|
|
Functionalism
|
Poging om gedrag te verklaren aan de hand van wat het gedrag bijdraagt voor het overleven van een individu.
|
|
Ultimate verklaringen
|
Beweringen over de rol die een bepaald soort gedrag speelt in de overleving en de reproductie van een dier.
|
|
Primate verklaringen
|
Verklaringen die zich richten op het mechanisme van een bepaald gedrag of een bepaalde eigenschap in plaats van op de functie die dit gedrag of deze eigenschap vervult.
|
|
Vestigial characteristics |
Kenmerken die de behoeften van onze voorouders dienen maar die vandaag de dag niet langer functioneel zijn. |
|
Genetic drift
|
Variatie die door kans i ontstaan en niet door selectie.
|
|
Soorten-specifiek gedrag
|
Kenmerkende gedragingen voor een bepaalde soort.
|
|
Homologie
|
Gelijkenis die tussen twee soorten aanwezig is vanwege gemeenschappelijke voorouders.
|
|
Analogie
|
Gelijkenis tussen twee soorten vanwege dezelfde leefomgeving of leefstijl onafhankelijk van elkaar een bepaald kenmerk ontwikkelen.
|
|
Polygynie
|
Wanneer één man paart met meer dan één vrouw.
|
|
Polyandrie
|
Wanneer één vrouw paart met meer dan één man.
|
|
Monogamie
|
Wanneer één man paart met één vrouw.
|
|
Polygynandrie
|
Wanneer meerdere mannetjes met meerdere vrouwtjes paren.
|
|
ouderlijke investering
|
De tijd, energie en het risico op overleven die betrokken is bij het produceren, voeden en zorgen voor nakomelingen.
|
|
Agressie
|
Vechten of dreigende vechtpartijen tussen groepen van dezelfde soort.
|
|
Helpen
|
Elk gedrag dat de overlevingskans of mogelijkheid tot reproductie van een andere individu verhoogt.
|
|
Samenwerking
|
Wanneer een individu een ander helpt terwijl het ook zichzelf helpt.
|
|
Altruïsme
|
Wanneer een individu een ander helpt terwijl het zijn eigen overlevingskansen of mogelijkheden tot reproductie verlaagd.
|
|
Kin selectie theorie
|
Theorie die stelt dat gedrag wat altruïstisch lijkt voortkomt uit natuurlijke selectie omdat het bij voorkeur naaste familie helpt, welke genetisch het meest gelijk zijn aan de helpende en dus de overleving van de soort bevordert.
|
|
Nepotisme
|
Het helpen van familie bij mensen.
|
|
Reciprociteit theorie
|
Deze theorie stelt dat gedragingen die altruïstisch lijken eigenlijk vormen zijn van samenwerking op de lange termijn.
|
|
Naturalistische valkuil
|
Valkuil dat ‘natuurlijk’ vaak wordt gezien als ‘goed’ of ‘normaal’
|
|
Deterministische valkuil
|
Aanname dat genetische invloeden op ons gedrag de controle uitoefenen en daar niet tegen te doen is.
|