• Shuffle
    Toggle On
    Toggle Off
  • Alphabetize
    Toggle On
    Toggle Off
  • Front First
    Toggle On
    Toggle Off
  • Both Sides
    Toggle On
    Toggle Off
  • Read
    Toggle On
    Toggle Off
Reading...
Front

Card Range To Study

through

image

Play button

image

Play button

image

Progress

1/64

Click to flip

Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;

Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;

H to show hint;

A reads text to speech;

64 Cards in this Set

  • Front
  • Back

Dit hoofdstuk gaat over probleem oplossing =

een inspanning om obstakels te overwinnen die op het pad van de oplossing liggen.



De focus van dit hoofdstuk ligt op individuele probleem oplossing. Het werken in een groep echter, voorziet vaak in probleem oplossing.

De oplossingen gecreëerd in een groep zijn vaak

beter dan individueel gekozen oplossingen. Dit voordeel is het meest opvallend wanneer groepsleden verschillende bekwaamheden hebben.

De probleemoplossingcyclus



We zijn betrokken bij probleem oplossing wanneer we obstakels dienen te overwinnen om een vraag te beantwoorden of om een doel te bereiken.



De stappen uit de cyclus kunnen flexibel worden gevolgd. Het succesvol oplossen van problemen gaat gepaard met deze flexibelheid.



Hoe mensen problemen oplossen hangt gedeeltelijk af van


hoe zij hen begrijpen. Ook onze emoties beïnvloeden de wijze waarop wij met de probleemoplossingcyclus omgaan.



In groepen met deelnemers met hoge emotionele intelligentie = het vermogen om emoties te identificeren bij anderen en te reguleren bij onszelf, stimuleert

emotionele verwerking de probleemoplossing in positieve zin.



Het vermogen om emoties te reguleren heeft positieve invloed op het oplossen van wiskundige problemen. Motivatie heeft een groot effect op de wijze van probleemoplossing en of we problemen oplossen in zijn geheel of niet.

De probleemoplossingcyclus kent de volgende stappen (figuur 11.2. pag. 430):



P
P
S



O
B
M
E

1. Probleemidentificatie:
2. Probleem definitie en representatie;
3. Strategie formuleren;
4. Organisatie van informatie.
5. Bronnen toewijzen;
6. Monitoren;
7. Evaluatie;


1. Probleemidentificatie:
2. Probleem definitie en representatie;
3. Strategie formuleren;
4. De organisatie van informatie.
5. Bronnen toewijzen;
6. Monitoren;
7. Evaluatie;



1. Probleemidentificatie: dit is een soms een moeilijke stap omdat we ons doel niet herkennen, de pad naar het doel geblokkeerd is of als de oplossing die we voor ogen hadden niet werkt.



2. Probleem definitie en representatie; definitie en representatie zijn belangrijke stappen om te komen tot de juiste oplossing, als je een probleem niet juist definieert, kom je niet tot de goede oplossing.



3. Strategie formuleren; deze strategie kan bestaan uit:
a. Analyse = het opdelen van een complex probleem in kleinere delen.
b. Synthese = deze stap kan aanvullend of in plaats van analyse worden toegepast. Het proces van synthese bestaat uit het samenvoegen van verschillende delen en hen ordenen tot iets bruikbaars.
c. Divergent denken = het genereren van verschillende mogelijkheden van alternatieve oplossingen.
d. Convergent denken = het versmallen van alle mogelijkheden die tot een oplossing kunnen leiden om de best mogelijke oplossing te kiezen.



4. De organisatie van informatie. Het integreren van alle informatie die nodig is om de taak effectief op te lossen. Dit doe je voortdurend gedurende het oplossen van een probleem. In deze stap is het echter de bedoeling de informatie strategisch te organiseren, zodat je en representatie vindt die je in staat stelt je strategie te implementeren.



5. Bronnen toewijzen; bronnen zijn meestal beperkt (tijd, geld, materiaal en ruimte). Ieder probleem vergt een andere verdeling van de bronnen. Het is belangrijk te weten wanneer we welke bronnen toewijzen. Onderzoek wijst uit dat experts in het oplossen van problemen meer mentale bronnen besteden aan globale planning dan minder ervaren probleem oplossers. Nieuwelingen beteden hun tijd eerder aan locale, detail georiënteerde oplossingen dan experts. Wanneer meer bronnen worden besteed aan planning ben je in staat om tijd en energie te besparen en frustratie te voorkomen.



6. Monitoren; kijken of je dichter bij je doel komt. Na iedere stap checken waar je staat en of je dichterbij je doel bent gekomen. Het kan zijn dat je een valse start hebt gemaakt, van het pad bent geraakt, of een nieuwe veelbelovende richting kiest.



7. Evaluatie; het evalueren van je oplossing nadat je bent gefinisht. Sommige evaluatie vindt gelijk plaats, sommige na enige tijd. Belangrijke voordelen komen vaak naar voren tijdens evaluatie. Door evaluatie kunnen ook nieuwe problemen worden herkend. Een probleem kan opnieuw worden gedefinieerd, waardoor nieuwe strategieën aan het licht kunnen komen. Ook kunnen er nieuwe bronnen beschikbaar komen of bestaande bronnen kunnen meer efficiënt worden ingezet.



1. Probleemidentificatie:

dit is een soms een moeilijke stap omdat we ons doel niet herkennen, de pad naar het doel geblokkeerd is of als de oplossing die we voor ogen hadden niet werkt.




2. Probleem definitie en representatie;

definitie en representatie zijn belangrijke stappen om te komen tot de juiste oplossing, als je een probleem niet juist definieert, kom je niet tot de goede oplossing.




3. Strategie formuleren;

deze strategie kan bestaan uit:
a. Analyse = het opdelen van een complex probleem in kleinere delen.
b. Synthese = deze stap kan aanvullend of in plaats van analyse worden toegepast. Het proces van synthese bestaat uit het samenvoegen van verschillende delen en hen ordenen tot iets bruikbaars.
c. Divergent denken = het genereren van verschillende mogelijkheden van alternatieve oplossingen.
d. Convergent denken = het versmallen van alle mogelijkheden die tot een oplossing kunnen leiden om de best mogelijke oplossing te kiezen.




4. De organisatie van informatie.

Het integreren van alle informatie die nodig is om de taak effectief op te lossen.



Dit doe je voortdurend gedurende het oplossen van een probleem. In deze stap is het echter de bedoeling de informatie strategisch te organiseren, zodat je en representatie vindt die je in staat stelt je strategie te implementeren.




5. Bronnen toewijzen;

bronnen zijn meestal beperkt (tijd, geld, materiaal en ruimte).



Ieder probleem vergt een andere verdeling van de bronnen. Het is belangrijk te weten wanneer we welke bronnen toewijzen. Onderzoek wijst uit dat experts in het oplossen van problemen meer mentale bronnen besteden aan globale planning dan minder ervaren probleem oplossers.



Nieuwelingen beteden hun tijd eerder aan locale, detail georiënteerde oplossingen dan experts. Wanneer meer bronnen worden besteed aan planning ben je in staat om tijd en energie te besparen en frustratie te voorkomen.




6. Monitoren;

kijken of je dichter bij je doel komt.



Na iedere stap checken waar je staat en of je dichterbij je doel bent gekomen. Het kan zijn dat je een valse start hebt gemaakt, van het pad bent geraakt, of een nieuwe veelbelovende richting kiest.



7. Evaluatie;

het evalueren van je oplossing nadat je bent gefinisht.



Sommige evaluatie vindt gelijk plaats, sommige na enige tijd. Belangrijke voordelen komen vaak naar voren tijdens evaluatie. Door evaluatie kunnen ook nieuwe problemen worden herkend. Een probleem kan opnieuw worden gedefinieerd, waardoor nieuwe strategieën aan het licht kunnen komen. Ook kunnen er nieuwe bronnen beschikbaar komen of bestaande bronnen kunnen meer efficiënt worden ingezet.

Type van problemen
We onderscheiden:



G


O


1. Gestructureerde problemen; deze problemen hebben een duidelijke route naar de oplossing.



2. Ongestructureerde problemen; kennen geen duidelijke route naar de oplossing.


1. Gestructureerde problemen;

deze problemen hebben een duidelijke route naar de oplossing.



2. Ongestructureerde problemen;

kennen geen duidelijke route naar de oplossing.

Ad. 1. Gestructureerde problemen



In psychologisch onderzoek wordt vaak gebruik gemaakt van “verplaatsingsproblemen”, deze worden zo genoemd omdat zulke problemen een aantal verplaatsingsstappen vereisen voordat het doel is bereikt (hobbits en orcs).



Er zijn drie belangrijke fouten die worden gemaakt in het oplossen van dergelijke problemen:



O


I


N



1. Onwillekeurig achteruit bewegen; het maken van een verplaatsing waarbij je onbewust verder van je doel af komt te staan.
2. Illegale verplaatsingen maken; een verplaatsing die niet is toegestaan.
3. Niet realiseren van de betekenis van de volgende verplaatsing; vast komen te zitten.




Een manier om oplossing van gestructureerde problemen op te lossen is dmv computersimulatie. Newell & Simon stelden in hun model voor probleemoplossing dat de probleemoplosser het initiële probleem en de oplossing moet kunnen overzien binnen de probleemruimte.



Probleemruimte is

het universum van alle mogelijke acties die kunnen worden toegepast op een probleem, gegeven de beperkingen die op de oplossing van toepassing zijn.



Volgen dit model bestaat de fundamentele strategie voor probleemoplossing uit het verdelen van het probleem in verschillende stappen. Iedere stap bestaat uit een set van regels voor procedures die geïmplementeerd kunnen worden.



Sublevelprogramma’s kunnen bestaan uit algoritmes en heuristieken. Heuristieken bestaan uit informele, intuïtieve en speculatieve strategieën die soms kunnen leiden tot een effectieve oplossing en soms niet.

De volgende heuristieke strategieën worden door mensen gebruikt in probleemoplossing:

Isomorphic problemen = gelijkvormige problemen.



Dit zijn problemen waarbij


de formele structuur hetzelfde is, alleen de inhoud verschilt.



Voorbeelden hiervan zijn boter-kaas-eieren of het magische vierkant. Vaak is het lastig de onderliggende structuur te ontdekken. Ook is het lastig de ene strategie over te nemen naar een nieuw probleem.



Probleemoplossers hebben veel moeite met het ontdekken isomorphic problemen wanneer twee problemen gelijkwaardig zijn maar niet identiek in structuur. Wanneer op het eerste gezicht twee problemen erg van elkaar verschillen is het lastig de isomorphic structuur te ontdekken.


Probleemoplossers hebben veel moeite met het ontdekken isomorphic problemen wanneer

twee problemen gelijkwaardig zijn maar niet identiek in structuur.



Wanneer op het eerste gezicht twee problemen erg van elkaar verschillen is het lastig de isomorphic structuur te ontdekken.

Problemen van probleem representatie



Wat is de reden dat sommige problemen gemakkelijker zijn op te lossen dan isophormic problemen? Een wijziging in het oplossen van de toren van Hanoï zorgt ervoor dat mensen er 16 keer zo lang over doen om deze op te lossen.



Belangrijk was


hoe het probleem werd voorgesteld en welke regels en beperkingen er zijn.



Er is een relatie tussen de capaciteit van het werkgeheugen en de mogelijkheid analytische problemen op te lossen (25-36% verklaarde variantie). Mentale verwerkingssnelheid bleek geen correlatie te hebben met het vinden van een oplossing.

Ongestructureerde problemen en de rol van inzicht.



Ongestructureerde problemen kennen per definitie


geen gedefinieerde oplossingsruimte.



Probleemoplossers hebben moeite met het vormen van mentale representaties die de problemen en hun oplossing weergeven. Voor ongestructureerde problemen is het lastig een plan voor opvolgende stappen te bedenken die telkens dichterbij de oplossing liggen.



Attitude richting wetenschap en de regulering van cognitie zijn belangrijk bij het oplossen van ongestructureerde problemen

Inzichtsproblemen



Problemen waarbij je van het normale oplossingspad dient af te wijken, noem je


Inzichtsproblemen.



Om deze problemen op te lossen dien je er op een nieuwe manier naar te kijken.

Inzicht is een onderscheidende en soms snel begrip van een probleem of strategie die bijdraagt aan het oplossen van een probleem. Inzicht is vaak

een combinatie van oude en nieuwe informatie.



Inzicht lijkt plotseling te komen, maar is het resultaat van hard werken en denkwerk voorafgaand aan dit inzicht.

Het neurale pad dat actief is bij inzicht is recentelijk inzichtelijk gemaakt.



De rechter hippocampus is kritisch in de formatie van een inzichtoplossing.



Daarnaast wordt een piek aan activiteit gesignaleerd in het rechter anterieure temporale gebied direct voordat een inzichtoplossing wordt geformeerd.



Dit gebied is actief gedurende allerlei typen van probleemoplossing, omdat het connecties maakt tussen onderwerpen die verder van elkaar liggen.



De piek in activiteit suggereert een snel begrip of relatie binnen een probleem dat tot een oplossing leidt. Neurale correlaties gemeten voordat een individu een oplossing ziet kunnen

voorspellen of een inzicht ontstaat.



Als er substantiële activiteit in de frontale lobben is, kan een inzicht ontstaan, als er activiteit is in de occipitale lobben, dan ontstaat geen inzicht.



Daarnaast suggereert dit dat vergevorderde planning ontstaat voordat een probleem wordt getoond.

Vroege Gestalt blik.
Gestalt gaat ervan uit dat het geheel meer is dan de som der delen.



Wertheimer onderscheidt twee typen denken:



P


R


1. productief denken =


het inzicht dat bestaande associaties te boven gaat; volgens Wertheimer wijkt dit fundamenteel af van andere manieren van denken omdat je van bestaande paden af dient te wijken. Kan ook toegepast worden op gestructureerde problemen.



2. reproductief denken =


gebaseerd op bestaande associaties, inclusief dat wat al bestaat.

Köhler bestudeerde productief denken onder dieren en vond productief denken bij chimpansees. Gestalt psychologen beschrijven voorbeelden van inzicht.



Inzicht kan het resultaat zijn van:



u


g


k



1. uitgebreide onbewuste sprongen in het denken;
2. geaccelereerde mentale verwerking;
3. bepaalde soort van kort circuit van de normale gedachtegang.


De gestalt psychologen hebben geen overtuigend bewijs gevonden voor een van deze mechanismen. Ze hebben ook niet gespecificeerd wat inzicht is.

De niets speciaals blik



Volgens deze blik, is inzicht


een uitbreiding van gewoon beseffen, herkennen, leren en voorstellen.



Deze stroom stelt dat gestalt gefaald heeft om inzicht te benoemen om dat er geen speciaal proces is dat inzicht heet. Ook hebben mensen soms inzicht zonder dat ze een probleem mentaal gestructureerd hebben.

De neo gestalt blik



Sommige onderzoekers onderscheiden inzichtproblemen van niet inzichtproblemen op twee manieren:



Bij r


Bij i



1. bij routine problemen zijn probleemoplossers goed in het voorspellen van hun kans op succes bij het oplossen van het probleem;



2. bij inzichtproblemen zijn probleemoplossers slecht in het voorspellen van hun kans op succes bij het oplossen van het probleem.



Succesvolle probleemoplossers zijn pessimistisch over hun kans op succes. Niet succesvolle probleemoplossers zijn vaak optimistisch over hun mogelijkheden om het probleem op te lossen.

Aanvullend gebruikte onderzoekers een slimme methode voor het observeren van het proces van probleem oplossen door een 15 seconden interval toe te passen en respondenten te laten vertellen of ze warm of koud waren richting de oplossing.



Respondenten vertoonden

periodieke verhogingen van hun gevoelens van warm zijn als zij dichter bij het bereiken van de oplossing kwamen voor gestructureerde problemen.



Bij inzichtproblemen komt een dergelijke periodieke verhoging niet voor. Deze periodieke verhoging van warme gevoelens komt pas net voordat zij duidelijk hebben dat zij dicht bij de oplossing zijn.

Metcalfe zijn resultaten ondersteunen

de gestaltvisie dat inzicht een speciaal soort probleemoplossingstrategie is.

De drie processen blik (Davidson)



Deze blik richt zich met name op de mogelijke mechanismen die ten grondslag liggen aan inzicht problemen. Volgens deze visie kent inzicht drie soorten die gebruikt kunnen worden met of zonder inzicht:



sc


sv


sc


1. selectieve codering - het filteren van relevante en niet relevante informatie (zoals tijdens college opschrijven wat jij denkt dat belangrijk is);



2. selectieve vergelijking – vergelijkt nieuwe percepties met bestaande informatie en hoe deze zich verhoudt tot reeds bestaande informatie;



3. selectieve combinatie – bestaat uit selectief coderen en vergelijken van stukken relevante informatie en het combineren van deze informatie tot een nieuwe productieve werkwijze.


1. selectieve codering -

het filteren van relevante en niet relevante informatie (zoals tijdens college opschrijven wat jij denkt dat belangrijk is);



2. selectieve vergelijking – vergelijkt nieuwe percepties met bestaande informatie en hoe deze zich verhoudt tot reeds bestaande informatie;



3. selectieve combinatie – bestaat uit selectief coderen en vergelijken van stukken relevante informatie en het combineren van deze informatie tot een nieuwe productieve werkwijze.


2. selectieve vergelijking –

vergelijkt nieuwe percepties met bestaande informatie en hoe deze zich verhoudt tot reeds bestaande informatie;



3. selectieve combinatie – bestaat uit selectief coderen en vergelijken van stukken relevante informatie en het combineren van deze informatie tot een nieuwe productieve werkwijze.


3. selectieve combinatie –

bestaat uit selectief coderen en vergelijken van stukken relevante informatie en het combineren van deze informatie tot een nieuwe productieve werkwijze.

Aanvullende inzichten op inzicht



Een ander onderscheid van inzicht is het onderscheid tussen

de inzichtervaring (aha-erlebnis) en inzicht.



De inzichtervaring is een speciaal verwerkingsproces bestaande uit

een abrupte mentale herstructurering. Inzicht is het begrip dat kan bestaan uit de inzichtervaring, of het normale cognitieve proces dat periodiek voorkomt (en niet heel snel).



Dus, routine problemen vragen inzicht, maar hebben geen inzichtervaring nodig om opgelost te worden. Inzicht problemen vragen echter de inzichtervaring om opgelost te kunnen worden.



Wanneer een inzichtervaring oplossing nodig is, kan

slaap nuttig zijn. Zowel bij wiskundige probleemoplossing als bij een taak die begrip nodig heeft van onderliggende regels, draagt slaap bij het verhogen van de mogelijkheid dat een inzicht ontstaat. Inzichten kunnen heel goed zijn, maar ook heel fout!

Obstakels en hulp bij het oplossen van problemen.



Verschillende factoren kunnen probleemoplossing hinderen.



• Mentale sets, verschuilen (entrenchement) en fixatie.
• Negatieve en positieve overdracht (transfer)
• Transfer van analogieën.
• Bewuste transfer – zoeken naar analogieën.
• Incubatie.
• Neuropsychologie van plannen bij probleemoplossing.

Mentale sets, verschuilen (entrenchement) en fixatie.



Mentale set =


een bestaande vorm van geheugen voor de representatie van een probleem, een probleem context of een procedure voor probleemoplossing.



Een andere term voor mentale set =

entrenchment.



Wanneer een probleemoplosser een entrenchment mentale set heeft, fixeren zij zich op een strategie die normaal goed werkt bij het oplossen van problemen maar niet goed werkt bij het oplossen van een specifiek probleem.



Mentale sets kunnen invloed uitoefenen op de oplossing van routine problemen. Denk hierbij aan het waterkannen probleem (het uitmeten van een specifieke hoeveelheid water dmv 3 waterkannen).

Een andere vorm van een mentale set heeft betrekking op het functionele gebruik van een voorwerp.



Functionele gefixeerd =

de onmogelijkheid je te realiseren dat een bekend voorwerp ook op een andere manier kan worden gebruikt.



Dit staat ons in de weg bij het oplossen van problemen waarbij gevraagd wordt oude voorwerpen op een nieuwe manier te gebruiken. (denk aan het gebruik van een credit card om een deur te openen of een kleerhanger voor het openen van een auto).

Stereotype is ook een vorm van een mentale set. Stereotype =

de overtuiging dat mensen die deel uit maken van een sociale groep, dezelfde persoonskenmerken hebben.



Stereotypen worden aangeleerd in de kindertijd en ontstaan tussen de 6 en 10 jaar. Net zoals andere mentale sets, hindert dit ons in het zoeken naar nieuwe oplossingen voor bestaande problemen.

Negatieve en positieve overdracht (transfer)



Transfer = overdracht =


het overdragen van kennis of vaardigheden van één probleemsituatie naar een andere probleemsituatie.



Overdracht kan zowel positief als negatief zijn.



-Negatieve overdracht vindt plaats …..


-Positieve overdracht vindt plaats ……..

-Negatieve overdracht vindt plaats wanneer het oplossen van een probleem het oplossen van een later probleem in de weg staat.



-Positieve overdracht vindt plaats wanneer de oplossing van een probleem het gemakkelijker maakt een nieuw probleem op te lossen. Dit gaat gepaard met de overdracht van feitenkennis of vaardigheden van een probleem naar een andere probleem.

Transfer van analogieën.



Onderzoekers hebben mooie studies naar analogieen ontwikkeld die gebruik maken van positieve transfer.



Duncker ontwikkelde hiervoor


-het stralingsprobleem en


-het militaire probleem.



De respondenten die eerst de oplossing van het militaire probleem hebben gekregen, zijn beter in staat het stralingsprobleem op te lossen (75% versus 10%).



Als de respondent het militaire probleem zelf op dient te lossen is hij ook minder goed in het oplossen van het stralingsprobleem (50% versus 41%).



Of het militaire probleem als analogie wordt gebruikt door de respondent hangt af van de mentale set waarmee de probleemoplosser de problemen heeft benaderd.

Het meest opmerkelijke uit de studies is dat mensen moeite hebben analogieën te zien, behalve

als hen wordt verteld hiernaar te kijken.


Studies naar lichamelijke eigenschappen wijst uit dat positieve transfer eerder plaatsvindt als de respondent

zoekt naar waarom een specifiek probleem wordt opgelost op een bepaalde wijze dan wanneer de respondent alleen zoekt naar hoe een specifiek probleem op een bepaalde wijze wordt opgelost.



Onderzoek toont dus aan dat we analogieën alleen opmerken als we hier specifiek naar op zoek zijn.

Bewuste transfer – zoeken naar analogieën.



Wanneer we naar analogieën zoeken dienen we niet in de war gebracht te worden door twee dingen die analogisch niet relevant zijn.



Als kinderen ouder worden neemt hun vaardigheid om analogieën te vormen toe. Kinderen van 5 jaar oud zijn al succesvol in het oplossen van analogieën. Dit bewijst dat


de ontwikkeling van analogieën al vrij vroeg begint.



Analogieën tussen twee problemen bestaat uit

het zoeken naar overeenkomsten tussen problemen, het gaat erom of de structuur van de problemen overeenkomt of analogieën overdraagzaam zijn.



Het tegenovergestelde fenomeen is transparantie;

wanneer mensen analogieën zien waar deze niet bestaan ivm de overeenkomst van de inhoud.



Als we analogieën maken dienen we zeker te weten dat we ons focussen op de relatie tussen twee termen die worden vergeleken en dat we niet vergelijken op basis van de inhoud.

Incubatie.



Incubatie =


het probleem wegleggen voor een tijdje zonder er bewust aan te denken. Dit is een wijze om negatieve transfer te minimaliseren.



Incubatie is het nemen van een pauze van de fasen van probleemoplossing. Sommige onderzoekers bestempelen deze fase als

essentieel in het oplossen van problemen, anderen vonden geen bewijs voor incubatie.

De effecten van incubatie kunnen de volgende zijn:



1. wanneer ….
2. als ….
3. als tijd …...
4. een i….
5. een l…..


1. wanneer iets niet langer in ons actief geheugen is, vergeten we de onbelangrijke details. We houden alleen de belangrijke aspecten vast, waardoor we hen opnieuw kunnen bekijken en er minder beperkingen overblijven;
2. als tijd voorbij gaat, integreren we bestaand geheugen met nieuw geheugen. Gedurende deze integratie verzwakken sommige associaties van de mentale set;
3. als tijd verstrijkt, bieden nieuwe stimuli, zowel intern als extern, nieuwe perspectieven op het probleem. Deze stimuli bieden nieuwe perspectieven of verzwakken oude perspectieven;
4. een interne of externe stimulus kan ertoe leiden dat een analogie wordt gezien tussen het huidige probleem een ander probleem. Hierdoor kan een vergelijkbare oplossing of een simpel toe te passen oplossing worden gevonden;
5. een lagere staat van bewuste opwinding, zoals het nemen van een douche of een wandeling, kan leiden tot cues die tot probleemoplossing leiden. Cues van andere bezigheden kunnen interacteren met de cues voor probleemoplossing.

De voordelen van incubatie kunnen worden vergroot op twee manieren:



1. genoeg….
2. neem v..


1. genoeg tijd investeren in het initiële probleem en alle aspecten van het probleem bekijken. Onderzoek verschillende manieren van oplossing en vorm een plan voor het benaderen van het probleem;



2. neem voldoende tijd voor incubatie om oude associaties voortkomend uit negatieve transfer te verzwakken.



Een nadeel van incubatie is dat het tijd kost, bij probleemoplossing is het handig rekening te houden met deze tijd.

Neuropsychologie van plannen bij probleemoplossing.



De initiële tijd die geïnvesteerd wordt kan gezien worden als planning. Planning bespaart tijd en leidt tot betere resultaten.



Wat is betrokken bij planning?



De frontale lobben, in het bijzonder de prefrontale cortex, zijn betrokken bij ingewikkelde cognitieve processen, zoals planning.



fMRI en PET studies hebben aangetoond dat er verhoogde activiteit is in

de frontale lobben, in het bijzonder de prefrontale cortex, gedurende probleemoplossing.



Gedurende de planningsfase, zijn zowel de linker als rechter prefrontale gebieden actief. Gedurende probleemoplossing, als een fout antwoord gegeven, is grotere activiteit te zien in de bilaterale prefrontale gebieden.
Zowel probleemoplossing als planning wordt beïnvloed door trauma verwondingen aan de hersenen.



De mogelijkheid voor probleemoplossing blijft bestaan als er weinig schade is aan de linker prefrontale regionen.



Bij bepaalde taken (tower van Hanoi) wordt activiteit gezien in de premotorische cortex en de parietale regionen; dit heeft te maken met de behoefte aan attentie en plannen van beweging gedurende probleemoplossing.



Sommige onderzoekers vinden dat bij probleemoplossing dezelfde gebieden actief zijn gedurende de ruimtelijke werkgeheugentaken als bij probleemoplossing.


Gedurende de planningsfase, zijn zowel de

linker als rechter prefrontale gebieden actief.



Gedurende probleemoplossing, als een fout antwoord gegeven, is grotere activiteit te zien in de bilaterale prefrontale gebieden.
Zowel probleemoplossing als planning wordt beïnvloed door trauma verwondingen aan de hersenen.



De mogelijkheid voor probleemoplossing blijft bestaan als er weinig schade is aan de linker prefrontale regionen.



Bij bepaalde taken (tower van Hanoi) wordt activiteit gezien in de premotorische cortex en de parietale regionen; dit heeft te maken met de behoefte aan attentie en plannen van beweging gedurende probleemoplossing.



Sommige onderzoekers vinden dat bij probleemoplossing dezelfde gebieden actief zijn gedurende de ruimtelijke werkgeheugentaken als bij probleemoplossing.

Gedurende probleemoplossing, als een fout antwoord gegeven, is grotere activiteit te zien in

de bilaterale prefrontale gebieden.



Zowel probleemoplossing als planning wordt beïnvloed door trauma verwondingen aan de hersenen.



De mogelijkheid voor probleemoplossing blijft bestaan als

er weinig schade is aan de linker prefrontale regionen.



Bij bepaalde taken (tower van Hanoi) wordt activiteit gezien in

de premotorische cortex en de parietale regionen; dit heeft te maken met de behoefte aan attentie en plannen van beweging gedurende probleemoplossing.



Sommige onderzoekers vinden dat bij probleemoplossing dezelfde gebieden actief zijn gedurende

de ruimtelijke werkgeheugentaken als bij probleemoplossing.