• Shuffle
    Toggle On
    Toggle Off
  • Alphabetize
    Toggle On
    Toggle Off
  • Front First
    Toggle On
    Toggle Off
  • Both Sides
    Toggle On
    Toggle Off
  • Read
    Toggle On
    Toggle Off
Reading...
Front

Card Range To Study

through

image

Play button

image

Play button

image

Progress

1/51

Click to flip

Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;

Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;

H to show hint;

A reads text to speech;

51 Cards in this Set

  • Front
  • Back
Welke 10 subclassen voornaamwoorden zijn er?
Persoonlijk voornaamwoord
Bezittelijk voornaamwoord
Aanwijzend voornaamwoord
Vragend voornaamwoord
Onbepaald voornaamwoord
Wederkerend voornaamwoord
Wederkerig voornaamwoord
Betrekkelijk voornaamwoord
Bepalingaankondigend voornaamwoord
(Rijtje diversen)
Welke voornaamwoorden bevat de groep diversen?
sommige(n)
enig(e(en))
enkel(e(en))
beide(n)
alle(n)
ander(e(n))
zelf, zelve
zichzelf
jezelf
onszelf
uzelf
dezelfde(n)
hetzelfde
eenzelfde
eigen
allebei
allemaal
dergelijke(e(n))
ieder(e)
elk(e)
iedereen
(de)zulke(n)
zo'n
geen
wat ('Hij kocht wat vruchten')
Wat kenmerkt een persoonlijk voornaamwoord?
Het benoemt de grammaticale persoon
1e persoon: door wie gesproken wordt
2e persoon: tot wie gesproken wordt
3e persoon: over wie gesproken wordt

Het bepaalt de enkelvouds- of meervoudsvervoeging van het werkwoord

Het heeft overeenkomst met een substantiefgroep (of in zijn eentje optredend substantief) maar een substantiefgroep kan alleen vervangen worden door een persoonlijk voornaamwoord in 3e persoon.

Het heeft een objectsvorm en een subjectsvorm (Ik hoor Jan ↔ Jan hoort mij)
Benoem de persoonlijk voornaamwoorden
Objectsvorm:
Ik hoor Jan

Enkelvoud
1e persoon: ik, 'k

2e persoon: jij, je, u, gij, ge
3e persoon: hij, -ie, zij, ze, het, 't

Meervoud
1e persoon: wij, we
2e persoon: gij, ge, jullie, u
3e persoon: zij, ze

Subjectsvorm:
Jan hoort mij

ik: mij, me
jij: jou, je
u: u
hij: hem
zij: haar
het: het, 't

wij: ons
gij: u
jullie: jullie
u: u
zij: hen, hun
Wat kenmerkt een bezittelijk voornaamwoord?
Het bezittelijk voornaamwoord drukt een bepaalde (bezits-)relatie uit tussen het ding dat genoemd wordt door het substantief en iemand of iets door wie, tot wie of over wie (waarover) gesproken wordt.
Benoem de bezittelijk voornaamwoorden
Enkelvoud:
Mijn
Jouw/je/uw
zijn/haar

Meervoud:
ons
uw/jullie
hun
Wat zijn de overeenkomsten tussen het lidwoord en het bezittelijk voornaamwoord?
Het kan een hechte combinatie aangaan met het substantief.

Het vormt samen met een substantief en eventueel een telwoord of een of meer bijvoeglijk naamwoorden een substantief groep.

Het staat altijd vooraan in die groep.
Waarin is een bezittelijk voornaamwoord anders dan een lidwoord?
Het kan in verbogen vorm zelfstandig verwijzen, voorafgegaan door een lidwoord van bepaaldheid.

het/de mijne(n)
het/de jouwe(n); het/de uwe(n)
het/de zijne(n), hare(n)
het/de onze(n)
het/de uwe(n)
het/de hunne(n)

Uitzondering: jullie – de jullië(n)
Hoe wordt het zelfstandig gebruikt bezittelijk voornaamwoord toegepast?
Als vervanging van een eerder genoemd substantief: mijn piano is stuk –> de mijne is stuk.

Om aan te geven wat in het algemeen van mij (van jou enz.) is. vb. Ieder het zijne.

In literaire traditie om onze geliefde te benoemen. De mijne

Om naaste familieleden te benoemen: De uwen, de mijnen (de dierbaren aldus Carmiggelt)
Wat kenmerkt het aanwijzend voornaamwoord?
Het kan een substantiefgroep openen.

Het kan zelfstandig optreden (als het verwijst naar een bekend ding).

Het kan een zowel letterlijk als figuurlijk afstandsverschil uitdrukken gelijk aan dat tussen 'hier' en 'daar'.
Benoem de aanwijzend voornaamwoorden.
Voor de-woorden: deze, die

Voor het-woorden: dit, dat
Hoe worden aanwijzend voornaamwoorden toegepast?
Dichtbij, nadrukkelijker, van het moment: deze en dit.

Veraf, meer van de persoon afstaand, langer geleden : die en dat.

Deze bloem is mooier dan die.
Dit boek is nieuwer dan dat boek.
Deze auto staat dichterbij dan die auto.
Benoem de vragend voornaamwoorden en hoe worden ze toegepast
Wie: vraagt naar personen, mensen – wordt zelfstandig toegepast

Wat: vraagt naar alles behalve personen, mensen – wordt zelfstandig toegepast

Welk(e): vraagt naar alles – wordt voornamelijk bijvoeglijk, horend bij een substantief toegepast of anders verwijzend naar een stilzwijgend substantief.
Wat kenmerkt een vragend voornaamwoord?
Het stelt in directe vorm beperkte vragen waarin naar een specifiek element geinformeerd wordt (w-vragen).
Vb. Wie heeft de leeuw geaaid. (Henk)

Het maakt in indirecte vorm deel uit van een mededelende zin, waarbij het afhankelijk is van een spreekwerkwoord maar toch vragend voornaamwoord bijft heten.
Vb. Zij vertelde welke fouten ik maakte. (Zij gaf antwoord op de onuitgesproken vraag:'Welke fouten maak ik?')
Wat kenmerkt de betrekkelijk voornaamwoorden?
Ze staan in zinnen die geen spreekwerkwoorden (vrage, vertellen) bevatten maar werkwoorden die duiden op een handeling buiten de taal (drinken, verkopen, neerschieten).

Ze verwijzen naar een aanwijsbaar antecedent dat voorafgaand genoemd wordt. Die, dat.
vb. Ieder die wegrent schiet hij neer.

Ze verwijzen naar een stilzwijgend geimpliceerd antecedent → betrekkelijk voornaamwoord met ingesloten antecedent. Wie, wat, hetwelk, hetgeen.
Vb. Wie wegrent schiet hij neer.

Het richt zich in het grammaticale geslacht naar het antecedent. Die voor de-antecedenten, dat voor het-antecedenten.
In welke 3 gevallen kunnen 'wie', 'wat', 'hetwelk' en 'hetgeen' een betrekkelijk voornaamwoord na een antecedent zijn?
1. Als het voornaamwoord volgt op een voorzetsel.
Vb. de man met wie niemand zich bemoeide vertrok teleurgesteld.

2. Als het antecedent 'alles' is, of 'iets', of 'niets'.
vb. alles wat zij probeerde mislukte.
vb. Niets wat daar gefluisterd werd heb ik verstaan.
vb. Iets wat helemaal niet zeker is.

3. Als het antecedent bestaat uit een mededeling.
vb. We moesten lang wachten, wat (hetgeen, hetwelk) we vervelend vonden.
Wat kenmerkt de onbepaald voornaamwoorden?
Het duidt een niet-geidentificeerde persoon of een niet-geidentificeerd verschijnsel aan.

Het overlapt met de subclasse 'diversen'

Het kan zelfstandig naar een ding verwijzen, maar zonder een soortgelijke status uit te drukken.
Vb. Men liep gewoon door ↔ Mijn zwager liep gewoon door
Benoem de onbepaald voornaamwoorden
Allen, men, iemand, iets, het.
Eigen, zelf
Wat is kenmerkend aan het onbepaald voornaamwoord 'zelf'?
Het treedt uitsluitend op in samenwerking met een substantiefgroep of zelfstandignaamwoord.

De betekenis bestaat uit het extra accentueren van de identiteit van het ding.

vb. Ik doe dat zelf
vb. Zij doen dat zelf
vb. Het schilderij zelf is mooi, maar de lijst is lelijk.
Wat is kenmerkend aan het onbepaald voornaamwoord 'eigen'?
Het versterkt op analoge wijze na een bezittelijk voornaamwoord de nadruk op de identiteit van de 'bezitter'.

vb. Mijn/jouw/zijn/ons/jullie/hun eigen kind.
Wat is kenmerkend aan het wederkerend voornaamwoord?
Het verwijst naar precies hetzelfde ding als waarnaar het voorafgaande voornaamwoord verwijst.
vb. Hij wast zich.

In 1e en 2e persoon heeft het wederkerend voornaamwoord dezelfde vorm als niet-wederkerende voornaamwoorden in gelijke positie.
vb. Ik was me

'Zich' kan alleen maar een wederkerend voornaamwoord zijn. Het is altijd 3e persoon, enkelvoud of meervoud, mannelijk of vrouwelijk.
Uitzondering kan zijn: U wast zich ↔ U wast u. Beiden zijn goed.

Er zijn werkwoorden met een verplicht wederkerend voornaamwoord:
zich schamen, zich vergissen, zich spoeden
Wat is kenmerkend aan het wederkerig voornaamwoord?
Er is maar 1 werderkerig voornaamwoord (met stijlvariant)

→ elkaar (elkander)

het verwijst over een weer naar elk van de twee of meer tezamen genoemde dingen die zijn aangeduid door een meervoudige 1e, 2e, of 3e persoon.

vb. wij helpen elkaar.
Wat is kenmerkend aan het bepalingaankondigend voornaamwoord?
Er bestaan er maar 2 (met variaties) van:
degeen (diegeen), degene (diegene) → degene kan ook in meervoud voorkomen
hetgene (datgene)

Het komt niet voor zonder dat er een bijvoeglijke bepaling op volgt in de vorm van een betrekkelijke bijzin.
vb. Degene die iets te verbergen had praatte het meest.
Wat is kenmerkend voor het bijwoord?
Bijwoorden kunnen een meegedeelde gebeurtenis specificeren in onder andere: plaats, tijd, en wijze. Ook nuanceren ze het waarheidsgehalte en drukken ze subjectief commentaar uit.

Ze maken zelden deel uit van een woordgroep (uitzondering: bijwoord van graad en vragende bijwoorden)

Sommige bijwoorden zijn afgeleid van bijvoeglijk naamwoorden

Het bijvoeglijk naamwoord kan de rol van bijwoord vervullen, het specificeert dan de wijze waarop iets gebeurt.
Wat zijn bijwoorden van plaats of tijd?
Hier, gisteren, daar, ergens, overal vandaag, nu, morgen, toen, etc.

Maar ook hun ontkenning zoals 'nergens'.

Ze maken geen deel uit van een woordgroep en hebben geen vaste plaats.
Wat zijn bijwoorden van waarheidsgehalte?
Misschien, wellicht, bijna.

Ze maken geen deel uit van een woordgroep en hebben geen vaste plaats.
Wat zijn bijwoorden van ontkenning?
Niet – deze elimineert het beeld dat wordt opgeroepen.

Als 'n' aan sommige bijwoorden gehecht: 'nooit', 'nergens'
Welke bijwoorden drukken een oordeel uit?
Gelukkig, helaas, enzovoorts.

Het is het oordeel, de reactie van de stilzwijgend veronderstelde spreker.
Welke bijwoorden specificeren de wijze waarop het gebeuren zich voltrekt?
Bijwoorden die slaan op het (hoofd)werkwoord
Met de uitgang: -jes. Ze zijn afgeleid van een bijvoeglijk naamwoord.
Vb: Hij lachte zachtjes. Of: Stilletjes liep zij weg.

Bijvoeglijk naamwoorden kunnen ook (onverbogen) die bijwoord-functie vervullen.
Vb: Hij huilde luid. Of: Zij zwemt snel.
Wat zijn bijwoorden van graad?
Erg, zeer, nogal, enzovoorts.

Het gebeuren wordt hierdoor gegradueerd.
Vb: Het spijt me erg.

Deel uitmakend van een woordgroep gradueert het uitsluitend de hoedanigheid die is uitgedrukt door het bijvoeglijk naamwoord.

Het heeft in deze opstelling een vaste plaats: voor dat bijvoeglijk naamwoord.
Vb: Hij ontmoette een zeer rijk meisje.
Wat is kenmerkend aan het bijwoord 'er'?
Het is een neutraal openingswoord dat het gebeuren situeert. Het betreft dan dan, zij het met de grootst denkbare marge, een bekende ruimte.
Dicht bij huis: er belt iemand aan.
Ver weg: Er was eens een komeet.

Het kan een vaag of een precies aantal begeleiden en verwijst dan indirect naar de soort waaronder de exemplaren van genoemd aantal vallen:
Hij heeft er vier. (namelijk honden)
Hij heeft er veel. (namelijk leerlingen)

Het vertoont enige overeenkomst met het voornaamwoordelijk bijwoord doordat het een afkorting lijkt vabn 'ervan'. Het voornaamwoordelijk bijwoord wordt het best beschreven in samenhang met het voorzetsel.
Wat is kenmerkend voor het voegwoord?
Ze zijn onderverdeeld in nevenschikkende en onderschikkende voegwoorden.

Het voegt taaleenheden, inclusief datgene waarnaar die taaleenheden verwijzen, bijeen.

Voegwoorden zijn plaatsvast, goed herkenbaar en vormen een gesloten klasse.
Wat is kenmerkend aan de nevenschikkende voegwoorden?
Het is een klein groepje: en, doch, noch, maar, want, of.

Deze voegwoorden voegen gelijkwaardige eenheden bijeen.
Vb: Het is koud maar zonnig. (twee adjectieven)
Vb: Komt ze naar huis of blijft ze weg? (twee vragen)
Vb: Ik ga terug want het bevalt me hier niet. (2 mededelingen).

Elk nevenschikkend voegwoord heeft een eigen lexicale betekenis.
Wat zijn de lexicale betekenissen van de nevenschikkende voegwoorden?
En: is neutraal. Het voegt alleen de eenheid die erop volgt aan die eraan voorafgaat.

Maar: voegt bijeen maar bevat bovendien een tegenstellend element (evenals het plechtige 'doch').

Want: bevat een causaal element.

Of: bevat een element van uitsluiting.

Noch: houdt een ontkenning in, het is synoniem met 'en ook niet' en ontkent zowel wat ervoor als wat erna komt.
Welke 3 nevenschikkende voegwoorden zijn homoniemen?
Maar: kan ook een bijwoord zijn. Vb: Hij heeft maar een boek.

Want: kan een zelfstandig naamwoord zijn. Vb: Hij klom in het want.

Of: kan ook een onderschikkend voegwoord zijn. Vb: Hij vroeg of het waar was.
Wat is kenmerkend aan de onderschikkende voegwoorden?
Ze voegen twee ongelijkwaardige eenheden bijeen.

Ze staan altijd aan het begin van een ondergeschikte of afhankelijke zin. Uitzondering is 'zodat', hierbij moet de 'aanvulling' voorafgaan.

Ze eisen een veranderde volgorde. De jenever is op ↔ Hoewel de jenever op is.
Wat is de lexicale betekenis van de onderschikkende voegwoorden?
Hoewel: kondigt een niet-gehonoreerde verwachting aan.

Als: leidt een voorwaarde of veronderstelling in.
Voor(dat): stuurt ons naar een voor het meegedeelde liggend tijdstip.

Nu: wijst naar een met het medegedeelde samenvallend tijdstip.

Zodat: introduceert een vervolg.

Omdat: behelst samen met de daaropvolgende mededeling de reden van iets.
Wat zijn de valkuilen bij onderschikkende voegwoorden?
'Of' kan zowel onderschikkend als nevenschikkend zijn.

'Toen' en 'nu' kunnen ook een bijwoord-functie hebben.
Vb: Toen vloegen ze elkaar aan. (bijwoord) ↔ Toen ze elkaar aanvlogen schrok niemand. (onderschikkend voegwoord)

Vragende bijwoorden ('wanneer', 'waar', 'hoe') kunnen onderschikkend voegwoord zijn.
Vb: Wanneer komt het vliegtuig? (bijwoord) ↔ Wanneer het vliegtuig komt weet ik niet. (onderschikkend voegwoord).

'Dat' kan ook betrekkelijk voornaamwoord zijn. In de betekenis van 'die inhoudt dat' is het een ondergeschikte voegwoord, hierbij slaat het niet terug op een antecedent.
Vb: Het gerucht dat Otto zijn moeder heeft vermoord circuleert al maanden. (= het gerucht dat inhoudt dat) ↔ Het gerucht dat de ronde doet berust helaas op waarheid.
Wat is kenmerkend voor het tussenwerpsel?
Het zijn losse uitroepen, vele lijken op verzuchtingen of kreten.

Ze hebben allemaal een (vaste of niet zo vaste) betekenis.

Ze drukken bijvoorbeeld verbazing, woede, vreugde, verontwaardiging, of de klank van het nagebootste geluid uit.

Ze treden afzonderlijk op maar ook ter inleiding of nuancering van een omvangrijke vraag of mededeling.

Ze kunnen niet met een ander woord een ordentelijke woordgroep vormen.

Ze vallen half buiten de strikte grammatica en half binnen sociale contexten.

Het tussenwerpsel 'hoor' heeft als enige een vaste plek aan het einde van de zin.
Vb: 't Is al laat hoor!

Het is een niet zeer grote maar open klasse.
Wat zijn voorbeelden van tussenwerpsels?
Woorden als: ach, o, nee, ja, he, au, hallo, boe, bah, hoera, jemig.

Onamatopeeën als: miauw, pfff, tingeling, woef.

Keurig verbasterde vloekjes en onvervalste krachttermen.

Gelede exemplaren als: godallemachtig, godnogantoe, jezuschristus, welhebikooit.

Een onwillekeurige aarzelklank (euh).
Wat zijn onomatopeeën?
Klanknabootsende dier- en andere geluiden.

Miauw, woef, tsilp.

Pff...., tingeling, tring, vroem.

Ze staan vaak aan de wieg van een geheel in het systeem opgenomen echt woord.
Vb: puffen komt van het tussenwerpsel 'pffff!'
Wat kenmerkt de persoonsvorm?
De persoonsvorm is het begin van de draad die ons door de zin leidt langs de zinsdelen, het is die specifieke vervoegde vorm van het werkwoord, die een schakel vormt tussen taalkundige en redekundige benoeming en die in veel opzichten de spil is van de zinsontleding en van de zin.
Wat kenmerkt het onderwerp?
Het onderwerp wordt door de persoonsvorm weerspiegeld in zowel 'persoon' als 'getal', in vaktermen: zij congrueren met elkaar.
vb: ik lach, hij lacht, wij lachen

In tegenstelling tot zelfstandige naamwoorden hebben persoonlijk voornaamwoorden ('u' en 'jullie' uitgezonderd) een onderscheidn onderwerpsvorm ('ik', 'jij', 'hij', 'zij', 'wij', 'zij') en voorwerpsvorm ('mij', 'jou', 'hem', 'haar', 'ons', 'hen/hun')
Wat kenmerkt het gezegde?
Het brengt een tijdselement in de zin. Het subjectspersonage is de bron, het beginpunt van waaruit het gezegde-gebeuren zich voltrekt. Dat kan zijn: een actief handelen, een staat van rust of een passief ondergaan.

Bestaat het uit een werkwoord (of een samenstelling van hulpwerkwoord(en) en hoofdwerkwoord) dan is het een werkwoordelijk gezegde.

Is het hoofdwerkwoord (of het enige werkwoord) een koppelwerkwoord, dan vormt het samen met een naamwoord (het predikaatsnomen) een naamwoordelijk gezegde.
Wat kenmerkt een werkwoordelijk gezegde?
Het bestaat uit of een werkwoord, namelijk een persoonsvorm, of uit een persoonsvorm met bijbehorende werkwoordsvormen, nu en dan in gezelschap van 'te' (of 'aan het').

Het drukt een 'gebeuren' uit, iets dat zich voltrekt in tijd, gedurende eeuwen, in een ondeelbaar ogenblik of in een tijdsduur van overzichtelijker lengte en heeft zijn oorspring in het subjectspersonage (onderwerp).

Het brengt, al of niet in samenhang met een expliciete tijdsaanduiding, onverbiddelijk het tijdselement in de zin.
Wat wordt beschreven door een gezegde?
Het gezegde omschrijft een 'gebeuren' in de zin. => Een gebeuren kan een handeling zijn, maar ook het ondergaan daarvan en ook een vrijwel actieloos zich voltrekken.
Waarom is 'onderwerp' een gevaarlijk begrip?
In grammaticale zin duidt het onderwerp (subject) een zinsdeel aan dat gekoppeld is aan het gezegde. Dit kan afwijken van het inhoudelijk onderwrp van de zin. Maar omdat beide onderwerp heten, wordt de een vaak met de ander vereenzelvigd.

Vb: Moet je deze vrouw in haar laatste fase nog verhuizen naar een verpleeghuis? → deze vrouw is inhoudelijk het onderwerp van de zin, grammaticaal gezien is 'je' het onderwerp.
Wat kenmerkt een naamwoordelijk gezegde?
Het bevat een koppelwerkwoord. Dit vormt samen met de overige aanwezige werkwoorden het werkwoordelijk deel.

Het bevat altijd een naamwoord, het naamwoordelijk deel of predikaatsnomen.
Het drukt net als het werkwoordelijk gezegde een gebeuren uit.

In het naamwoordelijk deel wordt een verschijningsvorm of kwaliteit gepresenteerd, het werkwoordelijk deel drukt uit in hoeverre die verschijningsvorm of die kwaliteit eigen is aan de subjectszaak.
Benoem de 9 koppelwerkwoorden
zijn
worden
blijken
blijven
lijken
schijnen
dunken
heten
voorkomen
Wat kenmerkt een koppelwerkwoord?
Het koppelwerkwoord-in-functie brengt een speciale koppeling tot stand tussen het naamwoordelijk deel van het gezegde en het onderwerp van de zin.

Het koppelwerkwoord drukt een variant van 'zijn' uit.

Koppelwerkwoorden zijn homoniem, en het kan dus voorkomen dat er wel een koppelwerkwoord in de zin staat maar dat dit geen koppelwerkwoord-in-functie is.
Vb: Vader is in de tuin (is → bevindt zich). De zon schijnt (schijnt → zelf werkwoord)

Is er een cluster van werkwoorden, dan is het hoofdwerkwoord (een infinitief of een voltooid deelwoord) een koppelwerkwoord.
Vb: Mijn broer wordt professor → mijn broer is professor geworden → mijn broer moet professor worden.
Waaruit kan het naamwoordelijk deel bestaan?
Een zelfstandig of een bijvoeglijk naamwoord, of een persoonlijk voornaamwoord.
Vb: Een hagedis is een reptiel
vb: Die boom is oud
vb: Je lijkt mij wel.

Ook bestaat het wel eens uit een naamwoordelijk functionerend bijwoord, vaak (maar niet noodzakelijk) van voorzetselachtige herkomst.
Vb:Het boek is af
vb: De koffiefilterzakjes waren op
vb: De klok blijkt achter
vb: het weer blijft de hele week zo.