Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;
Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;
H to show hint;
A reads text to speech;
47 Cards in this Set
- Front
- Back
Por (8) |
1. Een reden (waarom) of oorzaak (daarom) : ¿Por qué lo hiciste? Waarom deed je dat? Llegué tarde por el tráfico. Ik kwam laat aan vanwege het verkeer. No quiero quedar en casa. Por eso voy a la ciudad. Ik wil niet thuis blijven. Daarom ga ik naar de stad.
2. Een bepaalde tijdsduur: Estudié español por tres meses. Ik studeerde 3 maanden Spaans.
3. Een vage tijdsaanduiding: Nos vemos mañana por la tarde.We zien elkaar morgenmiddag.
4. Een vage plaatsaanduiding, door of via: Hay muchos turistas por aquí. Er zijn hier veel toeristen. Anduve por las calles del Albaicín. Ik liep door de straten van Albaicín. Vamos a Granada por Jaén. We gaan naar Granada via Jaén.
5. Per en percentages: Me pagan por hora. Ze betalen me per uur. Ciento por ciento. Honderd procent. Viajamos por avión. We reizen per vliegtuig.
6. Iets in ruil voor iets anders (ook geld). Compré este coche por mil euros. Ik kocht deze auto voor duizend euro. Quiero cambiarlo por otro. Ik wil 'm ruilen voor een andere.
7. Hieronder nog enkele vaste uitdrukkingen met por: por favor: alsjeblieft; alstublieft por supuesto: natuurlijk por si acaso: voor het geval dat por Díos: in Godsnaam por ejemplo
8. Medium (medio) Por teléfono Por email
|
|
Para (5) |
1. Het aangeven van het doel (om) : Este libro es bueno para leer. Dit boek is goed om te lezen. En este sitio hay mucha información para aprender español. Op deze site is veel informatie om Spaans te leren. ¿Para qué necesitas el cuchillo? Waar heb je het mes voor nodig? Lo necesito para cortar la carne. Ik heb het nodig om het vlees te snijden.
2. Het aangeven van een bestemming (naar): Salimos para Bolivia la semana que viene. We vertrekken volgende week naar Bolivia. Este regalo es para Rafa. Dit cadeau is voor Rafa.
3. Het aangeven van een tijdslimiet of deadline: Necesito el artículo para el lunes. Ik heb het artikel nodig voor maandag. para siempre. voor altijd
4. Werken voor: Mi primo trabaja para el gobierno. Mijn neef werkt voor de overheid.
5. Het aangeven van een verhouding of vergelijking: Jorge está muy alto para sus 13 años. Jorge is heel groot voor zijn 13 jaar. Para ser alemán hablas muy bien español. Voor een duitser praat je heel goed Spaans.
|
|
Het werkwoord hacer kan gebruikt worden op verschillende manieren om de tijdsduur aan te geven van een actie die bezig is. |
Hace + tijd + que + presente indicativo Hace un año que estudio español. Ik ben al een jaar Spaans aan het studeren. Hace dos años que ellas estudian inglés. Zij zijn al twee jaar Spaans aan het leren.
Presente indicativo+ desde hace + tijd Estudio español desde hace un año. Ik ben al een jaar Spaans aan het leren. Ellas estudian inglés desde hace dos años. Zij zijn al twee jaar Spaans aan het leren. |
|
Hay que + infinitivo |
Wordt gebruikt om te zeggen dat iemand iets moet doen of dat het nodig is om iets te doen. Is een uitdrukking die meer in het algemeen wordt gebruikt omdat het werkwoord hay geen onderwerp heeft. |
|
Tener que + infinitivo |
Is een manier waarop men een noodzaak uitdrukt. Het kan best vertaalt worden door het werkwoord "moeten" bv tengo que irme, ik moet weg(gaan) |
|
Uitdrukkingen met tener |
Uitdrukken van fysieke sensaties:
tener frío: koud hebben tener calor: warm hebben tener hambre: honger hebben tener sed: dorst hebben tener sueño: slaperig zijn tener dolor de: pijn hebben
Uitdrukken van psychologische sensaties: tener prisa: haast hebben tener miedo a/de + substantief: schrik hebben van iets of iemand tener miedo a/de + infinitief: schrik hebben om iets te doen tener celos: jaloers zijn tener confianza: zelfzekerd zijn tener cuidado: voorzichtig zijn tener vergüenza: beschaamd zijn
Andere uitdrukkingen:
tener razón: gelijk hebben tener éxito: succes hebben tener la culpa: schuldig zijn tener suerte: geluk hebben tener lugar: plaatsvinden tener ganas de: zin hebben in tener en cuenta: rekening houden
Er zijn vele uitdrukking die Tener gebruiken in combinatie met een substantief:
el año los celos el frío la confianza el calor el cuidado el hambre la vergüenza la sed la razón el sueño el éxito el dolor la culpa la prisa la suerte el miedo el lugar
Omdat de uitdrukkingen met tener substantieven gebruiken worden ze gewijzigd door adjectieven en niet met bijwoorden:
Tengo frío -> Tengo mucho frío. (niet muy) |
|
Gebruik ser (12) |
1. het uur, de dag en datum Hoy es domingo. Vandaag is zondag. Es primavero. Het is lente. Son la diez de la tarde. Het is tien uur s'avonds. 2. oorsprong, origine De dónde eres tú. Vanwaar ben je? Soy de Holanda. Ik ben van Nederland. 3. beroep Cuál es tu trabajo. Wat doe je van werk? Soy carpinteo. Ik ben schrijnwerker 4. nationaliteit Es ella belga? Is ze belg? No, es francesa. Nee ze is frans. 5. religieuze of politieke affiliatie Es el gobierno socialista? Is de regering socialistisch? No es comunista. Nee ze is communistisch. 6. Het materiaal waarvan iets is gemaakt De qué material es la mesa. Van welk materiaal is de tafel gemaakt? Es de madera. Het is van hout. 7. bezit De quién es la pluma? Van wie is de balpen? 8. relaties tussen personen Rogelio es el esposo de Marta 9. bepaalde onpersoonlijke uitdrukkingen. Es importante de practicar cada día. Het is belangrijk om elke dag te oefenen. 10. om te vermelden waar een event plaatsvindt El partido de fútbol es en Valencia. De voetbalmatch is in Valencia. El fiesta es el miércoles. Het feest is woensdag. 11. essentiele of permanente kwaliteiten Felix y Raul son altos. Felix en Raul zijn groot. Anton es el más listo. 12. Om te beschrijven, hoe, wat of wie iemand of iets is. Su abuela es muy joven. Zijn grootmoeder is heel jong. Es una mujer de 40 años. Het is een vrouw van 40 jaar oud. Miguel es un hombre sincero. Miguel is een eerlijke man. |
|
Gebruik estar (4) |
1. geografische of fysieke locatie (Waar iets zich bevind). Donde estás? Waar ben je? Estoy en el laboratorio. Ik ben in het labo. Chili está en America del sur. Chili bevindt zich in Zuid-Amerika. El estadio está en Valencia. Het stadium bevindt zich in Valencia. 2. staat of toestand (hoe iets is) van iemand of iets. Tijdelijke karakteristieken. La sopa está frío. De soep is koud. Estoy triste. Ik ben triest Estoy enfermo. Ik ben ziek. 3. Allerlei uitdrukkingen Estar de acuerdo. Ik ben akkoord. Estat de pie. Rechstaan Estar en camino. Ik ben onderweg. Estar en las nubes. Dagdromen 4. progressieve tijden Estoy comiendo arroz y frijoles. Ik ben rijst en bonen aan het eten. |
|
Acabar de + infinitivo |
Net iets hebben beeindigd of gedaan (acabo, acabas, acaba, acabamos, acabáis, acaban) |
|
Volver a + infinitivo |
Iets opnieuw doen (vuelvo, vuelves, vuelve, volvemos, volvéis, vuelven) |
|
Futuro próximo
Ir a + infinitivo (voy, vas, va, vamos, vais, van) |
Om actie te beschrijven dat je meteen gaat doen. Ahora voy a ordenar los clasificadores y carpetas. Nu ga ik de mappen en de bestanden ordenen. Voy a pedir ayuda a mi compañero de trabajo. Ik ga hulp vragen aan mijn collega.
Om een actie te beschrijven in de toekomst. A partir del mes que viene voy a tener mucho trabajo. Volgende maand ga ik veel werk hebben.
Om een intentie uit te drukken Promete que de ahora en adelante voy a ser más ordenado. Ik beloof je dat ik vanaf dit moment meer geordend zal zijn.
|
|
Futuro simple Infinitivo + (-é, -ás, -á, -emos, -éis, -án) |
Om een actie uit te drukken die zal plaatsvinden in de toekomst of om een intentie of mogelijkheid uit te drukken. Mañana ordenaré los documentos. Morgen zal ik de documenten bestellen (intentie) No lo acabarás en un dia. Je zal het niet in een dag kunnen afhandelen (veronderstelling) |
|
Futuro uitzonderingen |
caber: yo cabré poner: yo pondré decir: yo diré haber: yo habré salir: yo saldré hacer: yo haré poder: yo podré tener: yo tendré querer: yo querré valer: yo valdré saber: yo sabré venir: yo vendré |
|
Condicional simple
Infinitive + (-ía, -ías, -ía, -íamos, -íais, -ían) |
Om acties uit te drukken die zouden kunnen gebeuren.
Voor uitnodigingen. Querrías venir a las diez y media a cenar. Wil je om tien uur dertig komen avondeten? Om op een beleefde manier iets te vragen. Podrías hacer una tarta para el postre? Zou je een taart willen maken voor het dessert? Om een wens uit te drukken. Me encantaría conocerlo. Ik zou verheugd zijn om u te leren kennen. Om een suggestie uit te drukken. Aunque entonces deberías ir ahora comprar los ingredientes, no? Hoewel zou het niet beter zijn om de ingredienten nu te gaan kopen, nee? Om een hypothese of mogelijkheid uit te drukken. Sí claro, pero a lo mejor llegaríamos un poco tarde. Ok, maar het is mogelijk dat we wat later zullen aankomen. Om twijfel of onzekerheid uit te drukken. Pensé que no estaría en casa. Ik dacht dat ik niet thuis zou zijn.
|
|
Condicional uitzonderingen |
caber: yo cabría poner: yo pondría decir: yo diría haber: yo habría salir: yo saldría hacer: yo haría poder: yo podría tener: yo tendría querer: yo querría valer: yo valdría saber: yo sabría venir: yo vendría |
|
Gerundio (-ando, -iendo, yendo) |
hablar - hablando (-ar) comer - comiendo (-er) vivir - viviendo (-ir) decir - diciendo (e:i) dormir - durmiendo (o:u) leer - leyendo (orthographic) seguir: siguiendo (orthographic) |
|
Estar + gerundio |
Om een actie uit drukken die op dit moment bezig is. El loro está tramando algo. De papagaai is iets aan het beramen. Me está mirando de forma extraña. Hij is me op een vreemde manier aan het bekijken. Om een acties uit te drukken die zich meermaals herhalen. Siempre está diciendo tonterías. Hij zegt altijd dwaze dingen.
|
|
Participió |
Infinitivo + ado/ido (hablado, comido, vivido) |
|
Participió Uitzonderingen |
abrir (to open) - abierto (open) cubrir (to cover) - cubierto (covered) decir (to say) - dicho (said) escribir (to write) - escrito (written) freír (to fry) - frito (fried) hacer (to do) - hecho (done) ir - ido morir (to die) - muerto (dead) poner (to put) - puesto (put) resolver (to resolve) - resuelto (resolved) romper (to break) - roto (broken) ser - sido ver (to see) - visto (seen) volver (to return) - vuelto (returned) |
|
Preteritó perfecto
haber + participió (he, has, ha, hemos, habéis, han) |
Om een actie uit te drukken die al is gebeurd maar nog steeds bezig is maar nog altijd een link heeft met het heden. Esta semana Antonio ha ordenado su oficina. Deze week heeft Antonio zijn bureau georden.
Om een actie uit te drukken die al is gebeurd maar consequenties heeft in het heden of de toekomst. Ha planeado mantener el orden en el futuro. Hij plant om ordelijk te blijven in de toekomst. |
|
Pretérito pluscuamperfecto
haber + participió (había, habías, había, habíamos, habíais, habían) |
Om een actie uit te drukken die in het verleden is afgelopen met een gevolg voor het heden. Había practicado mucho para presentar esta pieza tan perfectamente. Ik heb veel geoefend om dit stuk zo perfect mogelijk te presenteren. |
|
Futuro Perfecto
haber + past participle (habré, habrás, habrá, habremos, habréis, )habrán |
Om een vermoeden uit te drukken over een actie die gebeurd is of zal gebeuren. Se habré caído de la bicicleta. Ze zal gevallen zijn met haar fiets. Habrá tenido una avería. Het zal een defect hebben gehad |
|
Pretérito indefinido vs Pretérito imperfecto |
De pretérito vertelt ons exact wanneer een actie heeft plaatsgevonden.
De imperfecto vertelt ons in het algemeen wanneer een actie heeft plaatsgevonden. |
|
Gebruik pretérito indefinido |
De pretérito indefinido wordt gebruikt voor acties die reeds gedaan zijn of voor een actie die plaatsvond tijdens een andere actie. Wordt dus gebruikt om gebeurtenissen in het verleden uit te drukken.
Voor acties in het verleden die eenmalig waren. El año pasado llegó una chica nueva a clase. Vorig jaar is er een nieuw meisje bijgekomen in de klas. Ella caminó por el parque. Ze wandelde door het park. Ellos llegaron a las ocho. Ze zijn om acht uur toegekomen. Ayer fui a la playa. Gisteren ben ik naar het strand geweest. Vi a tu madre ayer. ik heb je moeder gisteren gezien. Viste esa película anoche? Heb je die film gisteren gezien? Voor acties in het verleden die een specifiek aantal keren zijn herhaald of zijn gebeurd tussen een duidelijk begrensde periode. Ayer escribí tres cartas. Gisteren heb ik drie brieven geschreven. Vivimos allí por cuatro años. We hebben daar drie jaar gewoond. Voor acties in het verleden die op elkaar volgen. Ella se levantó, se vistió, y salió de la casa. Ze is opgestaan, heeft zich gekleed en heeft het huis verlaten. Om het begin of het einde van een actie in het verleden uit te drukken. Empezó a nevar a las ocho de la mañana. Het is om 8 uur s'ochtends beginnen sneeuwen. Nieuwe actie in het verleden die plaatsvond tijdens een andere actie. Justo cuando empezábamos a ser amigos de verdad, tuvo que marcharse. Juist toen we echt vrienden begonnen te worden, moest ik weggaan. |
|
Woorden die aanleiding geven voor het gebruik van de pretérito indefinido. |
ayer Gisteren la semana pasada Vorige week anoche vorige nacht el mes pasado verleden maand el otro día de andere dag el año pasado vorig jaar entonces toen hace dos días, años twee dagen, jaar geleden esta mañana deze ochtend ayer por la mañana gisterenochtend |
|
Pretérito indefinido regelmatige vervoegingen |
-ar -é -aste -ó -amos -asteis -aron
-er & -ir -í -iste -ió -imos -isteis -ieron comí, comiste, comió, comimos, comisteis, comieron viví, viviste, vivió, vivimos, vivisteis, vivieron |
|
Pretérito indefinido uitzonderingen 1 |
Ser, ir fui fuiste fue fuimos fuisteis fueron
Dar di diste dio dimos disteis dieron
Hacer hice hiciste hizo hicimos hicisteis hicieron
Decir dije dijiste dijo dijimos dijisteis dijeron
Traer traje trajiste trajo trajimos trajisteis trajeron
Ver vi viste vio vimos visteis vieron |
|
Pretérito indefinido uitzonderingen 2 |
Creer (caer, leer, oír) creí creíste creyó creímos creísteis creyeron
Huir (construir, contribuir, incluir) huí huiste huyó huimos huisteis huyeron
-ucir (producir, conducir, traducir) produje produjiste produjo produjimos produjisteis produjeron
Werkwoorden waarvan de 1ste persoon enkelvoud wijzigt: -gar: g -> gu Yo jugué (jugar) -car: c -> qu Yo busqué (buscar) -zar: z -> c yo almorcé (almorzar)
|
|
Pretérito indefinido stamveranderingen 1 |
Bepaalde werkwoorden hebben een stamverandering in de preterito. Ze worden bovendien allemaal anders vervoegd dan de regelmatige werkwoorden: -e -iste -o -imos -isteis -ieron
Stamveranderingen: andar -> anduv- estar -> estuv- tener -> tuv- caber -> cup- haber -> hub- poder -> pud- poner -> pus- saber -> sup- hacer -> hic- querer -> quis- venir -> vin- |
|
Pretérito stam verandering 2 |
-ar and -er met een stam verandering in de presente wijzigen niet in de preteritó.
Cerrar cerré cerraste cerró cerramos cerrasteis cerraron
Entender entendió entendimos entendisteis entendieron
-ir werkwoorden met een stam verandering in de presente wijzigen wel maar enkel in de derde persoon enkelvoud en meervoud.
Preferir preferí preferiste prefirió preferimos preferisteis prefirieron
Dormir dormí dormiste durmió dormimos dormisteis durmieron |
|
Gebruik pretérito imperfecto |
De pretérito imperfecto wordt gebruikt voor acties in het verleden met de nadruk op herhaling en continuiteit in de tijd.
Voor acties in het verleden die een gewoonte zijn en herhaald worden. Almorzábamos juntos todos los días. We lunchten vroeger elke dag samen. Las señoras siempre charlaban por las mañanas. De vrouwen babelden altijd in de morgen Voor acties in het verleden die bezig waren terwijl een andere actie begon. Yo leía cuando entró mi papá. Ik was aan het lezen toen mijn papa binnenkwam. Voor de tijd of een leeftijd uit te drukken op een moment in het verleden. Eran las siete de la noche. Het was zeven uur. La niña tenía cinco años. Het kleine meisje was zeven jaar. Om een gemoedstoestand of psychische staat uit te drukken oo een moment in het verleden. Ramón tenía miedo de hablar en público. Ramón had schrik om te praten in publiek. Yo creía que Juan podía hacerlo. Ik dacht dat Juan het kon doen. Me gustaba el coche. I hield van de auto. Om zaken in het verleden te beschrijven, om te beschrijven hoe het was. Om kenmerken van personen, dingen of omstandigheden te beschrijven Era un muchacho muy inteligente. Hij was een zeer intelligente jongen. Era una señorita muy guapa. Ze was een zeer mooie dame. Las ventanas estaban abiertas. De ruiten waren open. La casa era blanca. Het huis was wit. |
|
Woorden die aanleiding geven voor het gebruik van de pretérito imperfecto |
a menudo Vaak generalmente gewoonlijk a veces soms muchas veces vele keren cada día elke dag siempre altijd cada año elk jaar todo el tiempo Altijd de vez en cuando van tijd tot tijd varias veces verschillende keren |
|
Pretérito imperfecto regelmatige vervoegingen |
-ar aba abas aba ábamos abais aban Hablaba, hablabas, hablaba, hablábamos, hablabais, hablaban
-er & -ir -ía -ías -ía -íamos -íais -ían comía, comías, comía, comíamos, comíais, comían vivía, vivías, vivía, vivíamos, vivíais, vivían |
|
Pretérito imperfecto onregelmatig: ser, ir, ver |
Ser era eras era éramos erais eran
Ir iba Ibas Iba Íbamos Ibais Iban
Ver veía veías veía veíamos veíais veían |
|
Objeto Directo |
me (me) te (je) lo, la (hem, haar, u, het)
nos (ons) os (jullie) los, las (hen, ze, u) |
|
Objeto Indirecto |
me (me) te (je) le (hem, haar, u, het) nos (ons) os (jullie) les (hen, ze, u) |
|
Pronunciación |
K klank ca ka que ke qui ki co ko cu ku
S klank za ce se ci si zo zu (ze en zi bestaan niet)
G klank ga gue (ge bestaat niet) gui (gi bestaat niet) go gu
J klank ja je-ge (jefe, gente) ji-gi (jirafe, ginebra) jo ju
|
|
Werkwoorden die veranderingen uitdrukken: worden |
Hacerse: Veranderingen van leeftijd, ideologie, beroep of andere externe aspecten. Het wordt dus ook gebruikt om veranderingen van persoonlijke karakteristieken (rijk-arm, sterk-zwak, oud-jong). Ze drukken een gedwongen verandering uit die wordt veroorzaakt door een inspanning of gradueel proces. Mi madre se está haciendo vieja. Mijn moeder is oud aan het worden La niña se está haciendo mayor. Het meisje is ouder aan het worden. Pepe se ha hecho profesor. Pepe is professor geworden. Isabel se ha hecho musulmana. Isabel is moslim geworden.
Ponerse: Drukken een tijdelijke verandering uit van gezondheid, uiterlijk, kleur, humeur of gedrag zonder mee te delen dat het permanent. Me he puesto nerviosa cuando he visto a mi jefe. Ik werd nervues wanneer ik mijn baas zag. Ana se ha puesto enferma. Ana is ziel geworden. María se ha puesto roja cuando Danny la ha mirado. Maria werd rood toen danny naar haar keek. Me he puesto muy gorda después de las Navidades. Ik ben dik geworden na kerstmis. (na kerstmis ben ik verdikt) Petra se ha puesto triste cuando Luis se ha ido. Petra werd triest toen luis is weggegaan.
Volverse: Permanente verandering van karakter of gedrag. Wordt vaak gebruikt om een ongedwongen verandering met negatieve consequenties uit te drukken. Jose se ha vuelto muy tacaño. Jose is heel vrekkig geworden. Desde que es jefe se ha vuelto insoportable. Hij is onuitstaanbaar geworden Sinds hij de baas is. Ana se ha vuelto más amable desde que es madre. Ana is veel aardiger geworden sinds ze moeder is.
Quedarse: Een verandering die totstand is gekomen door een andere situatie. Normaal gaat het over negatieve veranderingen en vooral permanente lichaamelijke veranderingen (blind, doof, kaal, zwanger) of familiale veranderingen (weduwe, wees). Het kan ook gebruikt worden om een emotionele versndering uit te drukken die is veroorzaakt door een andere situatie (kan ook ponerse zijn in dit geval) Bea se ha quedado coja tras el accidente. Bea is verlamd na het ongeval. Antonio se quedó viudo a los 50 años. Antonio is weduwenaar geworden op zijn vijfigste Me he quedado preocupada después de hablar con ella por teléfono. Ik ben ongerust geworden sinds ik met haar gepraat heb aan de telefoon.
Convertirse en Radicale verandering
Llegar a ser Uitdrukken van een wens of objectief. |
|
Werkwoorden i.v.m met kennis of inzicht |
Creer: kan zowel denken als geloven betekenen Pedro tiene mala cara, creo que está enfermo. Pedro ziet er niet zo goed uit, ik denk dat hij ziek is. Yo creo en la bondad de gente, ¿tú? Ik geloof in de goedhuid van de mensen, jij?
Pensar: betekent zowel denken als de intentie hebben. Pienso que la película es una bobada. Ik denk dat de film onnozel is. ¿Qué piensas del matrimonio gay? Pienso que todos deberíamos tener los mismo derechos. Wat denk je over het homo huwelijk? Ik denk dat we allemaal dezelfde rechten moeten hebben. Pienso ir a Cuba este verano. Ik ben van plan om naar cuba te gaan deze zomer. Patricia no piensa volver a verlo. Patricia heeft niet de intentie om hem terug te zien. Merk op dat “pensar que” betekent denken en “pensar + infinitivo betekent de intintie hebben of van plan zijn.
Opinar: betekent denken of een mening geven. Opinamos que los chicos deberían venir a la fiesta. Wij zijn van mening dat de jongens nsar heeft feestje moeten komen. La gente opina sobre la situación del país. De mensen geven hun mening over de situatie van het land.
Considerar: komt meer voor in een formele context en betekent overwegen, van mening zijn, respecteren of rekening houden met Estamos considerando los pros y contras antes de tomar una decisión. We zijn de voor en nadelen aan het overwegen vooraleer we een beslissing nemen. Glen y Mark son muy considerados con sus fans. Glen en Mark houden veel rekening met hun fans. Considaré todas las calificaciones. Ik zal rekening houden met alle cijfers. Nunca lo trató mal, siempro lo consideró. Hij heeft hem nooit slecht behandeld, hik heeft hem altijd gerespecteerd |
|
Werkwoorden i.v.m waarnemen |
Ver: Zien in de zin van de fysieke perceptie of zien in de zin van begrijpen. Veo el cartel, pero no puedo ver lo que pone. Ik zie de poster maar ik kan niet zien wat erop staat. Ya veo que nadie quiere mojarse, así que me voy. Ik zie dat niemand zijn nek wil uitsteken, dus ik ben weg.
Sentir: Kan gebruikt worden in de zin van spijt hebben voor iets maar ook voelen. Siento que todo haya salido mal. Het spijt me dat alles slecht ging. Siento que todos estáis contra mí por alguna razón que desconozco. Ik voel dat iedereen tegen mij is voor een of andere reden die ik niet ken. Notar: Voelen of opmerken He perdido la sensibilidad en los brazos, me has tocado y no he notado nada. Ik heb het gevoel in men armen verloren. Je raakte me aan en ik heb niets gemerkt. He notado que no os lleváis bien, ¿ha pasado algo? Ik heb opgemerkt dat jullie niet oveernkomen, is er iets gebeurd? |
|
Werkwoorden om tijd uit te drukken |
Durar: Duren of voortduren La película dura dos horas. De film duurt twee uur. ¿Cuánto dura el vuelo? Hoe lang duurt de vlucht. La conferencia durará cuatro días. De conferentie zal twee dagen duren.
Tardar: Tijd nemen of lang duren. ‘tardar’ + tiempo + en + infinitivo om te zeggen hoelang iets duurt. Tardamos tres horas en llegar al pueblo. Het duurde drie uur om tot het dorp te geraken. ¿Cuánto se tarda en llegar de Madrid a Burgos en autobús? Hoe lang duurt het van Madrid naar Burgos te gaan met de bus?
Tardar betekent ook te laat komen Pedro tarda en llegar. Pedro is laat.
Llevar ‘Llevar‘ + tiempo + gerund: We gebruiken deze iitdrukking om uit te drukken hoelang een actie duurt. Llevo media hora esperando. Ik ben al een halfuur aan het wachten. ¿Cuánto tiempo llevas buscando a tus padres biológicos? Hoe lang ben je al aan het zoeken naar je biologische ouders.
‘Llevar’ + tiempo + sin + infinitivo: Om uit te drukken hoelang er iets niet is gebeurd. – Lleva dos días sin comer. Hij heeft twee dagen niet gegeten
‘Llevar’ + amount of time (+ en) + place Wordt gebruikt om te zeggen hoelang iemand of iets ergens is. La estatua lleva tres años en la plaza. Het standbeeld staat al drie jaar op het plein. ¿Cuánto tiempo llevas aquí? Hoe lang ben je hier al? |
|
Voorzetzel A |
introduce el objeto indirecto (aan): Le doy una flor a mi madre. Ik geef een bloem aan mijn moeder.
introduce el objeto directo cuando son personas: Besé a mi novia. Ik heb mijn vriendin gekust.
indica dirección (naar): ir a la escuela - naar school gaan
indica ubicación o condición (naar , om , als): a la izquierda - naar links
indica cierto momento (op): a la tarde - ´s middags
indica distancia (op): a varios kilómetros de distancia - op verschillende kilometers afstand
indica determinado propósito (om): ir a pescar - gaan vissen
indica la manera o forma de actuar (op): hacer algo a propósito - iets met opzet doen
indica el instrumento usado (met): hecho a mano - met de hand gemaakt
indica el precio (voor): a 5 pesos el kilo - een kilo voor 5 pesos
con cantidades en plural indica un número elevado (op , voor): a miles - voor duizenden
indica cantidades proporcionales (met): a 20 km por hora - met 20 km per uur
* uitdrukking a + infinitivo:(=introduce una orden) - om (te) a correr! - rennen!
* uitdrukking al + infinitivo:(=introduce una acción simultánea) - toen Se quebró al caer del auto. - Het sneuvelde toen het uit de auto viel.
* uitdrukking a la/lo (=al estilo de) - op (zijn) Jugó a lo Maradona. - Hij heeft net als Maradona gespeeld.
* uitdrukking a que (=expresa certeza de algo) - wedden dat... ¡a que fumaste de nuevo! - wedden dat je weer gerookt heb!
* uitdrukking estar a: Precio variable: los tomates estan a tres euro de kilo La fecha: a que dia estamos hoy? A uno de febrero Temperatura: estamos a quince grados Distancia: mi pueble está a dos horas de Malaga Estoy a pie: ik ben aan het wandelen |
|
Voorzetzel CON |
introduce el modo, el medio o instrumento para realizar algo (met): comer con desgano - met tegenzin eten
introduce complementos que denotan compañía: (samen met): Iré con mi madre. - Ik zal samen met mijn moeder gaan.
expresa la composición, característica o modo de algo, alguien o acción (met): Nació con dos vueltas de cordón. - Hij werd geboren met de navelstreng twee keer om zich heen gedraaid.
indica la causa (met behulp van): Se curó con esa medicina. - Hij is genezen met dat geneesmiddel.
indica el contraste del resultado o situación actual respecto de una situación pasada o del trabajo invertido (ondanks): ¡Con lo que trabajó y terminó muriendo en la miseria! - Ondanks de hoeveelheid werk die hij heeft verzet, stierf hij uiteindelijk in armoede!
indica el momento (bij): Con la puesta del sol el lugar queda desierto. - Bij het ondergaan van de zon, blijft de plaats uitgestorven achter.
antepuesta a un infinitivo forma una construcción de gerundio (al (infinitief)-erend): Con estudiar más, sacas todas las materias. - Als je harder studeert, kun je alle vakken halen.
|
|
Voorzetzel DE |
Periodos de dia: de noche, de dia, de noche Inicio: de 7 a 9 (desde las 7 hasta las 9) a partir de las 7 Posesión o autoría: ese cuadro es de Picasso Tipo/material/contenido: las clases son de español, la mesa es de madero, un vaso de leche, una caja de bombones Nacionalidad/procedencia: somos de Bélgica, irse de: weggaan (irse a: gaan naar) Expresiones ir y estar: Ir de viaja, ir de compras estar de vacaciones, estoy de puta madre (ik voel me zeer goed), estoy de pie: rechstaan
|
|
Gebruik desde |
Origin tiempo: desde hoy, desde 2013, desde las ocho Origin espacio: desde malaga hasta aqui. Desde de mi trabajo Desde...hasta: para indicar un tiempo cerrado |
|
Gebruik EN |
indica el lugar donde está algo (in , op): El libro está en el estante. Het boek ligt op de boekenplank.
indica el lugar de la acción verbal (in): Sucedió en Alejandría. Het gebeurde in Alexandrië.
indica el tiempo en que ocurrió un suceso (in): Mis padres se casaron en 1985. Mijn ouders zijn in 1985 getrouwd. En verano - In de zomer
indica el tiempo que dura o se invierte en algo (over): Termino de trabajar en cinco minutos. Over vijf minuten ben ik klaar met werken.
indica un estado transitorio de algo (in): obra en construcción - werk in aanbouw
indica aquello a lo que se dedica o en lo que sobresale una persona (in): especialista en derecho penal. specialist in strafrecht
indica la manera de hacer una cosa (met): Ustedes hablan en código para que yo no entienda. U praat met codes zodat ik het niet kan begrijpen.
indica la forma que tiene alguna cosa (in): Los maderos de la cerca terminan en punta. De stukken hout van de omheining eindigen in een punt.
indica que una acción se realiza de manera repetida (tot): De tiempo en tiempo nos tomamos un descanso. Van tijd tot tijd nemen we een pauze.
indica el final de algunos verbos de movimiento (in): caer en desgracia - in ongenade vallen
Modo/manera: habla en voz alta - luid praten en ropa de baño - in badkledij en inglés - in het engels
Medio de transporte: Vamos en coche/en tren/en bicicleta. We vaan met de auto/trein/fiets |
|
Gebruik hasta |
Punto final tiempo y lugar: fuimos hasta Madrid, caminamos hasta las oche |