• Shuffle
    Toggle On
    Toggle Off
  • Alphabetize
    Toggle On
    Toggle Off
  • Front First
    Toggle On
    Toggle Off
  • Both Sides
    Toggle On
    Toggle Off
  • Read
    Toggle On
    Toggle Off
Reading...
Front

Card Range To Study

through

image

Play button

image

Play button

image

Progress

1/123

Click to flip

Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;

Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;

H to show hint;

A reads text to speech;

123 Cards in this Set

  • Front
  • Back

À cause de

Vanwege

Pourtant

Echter, toch

Tout de suite

Meteen, direct

Parfois

Soms

Même

Zelfs

Ressembler à

Lijken op

Raconter

Vertellen

Se présenter

Zich voorstellen

S'occuper de

Zorgen voor, zich bezig houden met

Rester

(Ver)blijven

Aller voir ses amis

Zijn vrienden bezoeken

Chez (moi)

Bij (mij thuis)

Ensemble

Samen

Aller chercher quelqu'un

Iemand ophalen

La recontre

De ontmoeting

Je vois

Ik zie, ik snap het

Seul(e)

Alleen, enig

Avoir le temps

De tijd hebben

La date

De datum

La semaine

De week

Le cochon d'Inde

De cavia

Le poisson rouge

De goudvis

Le lapin

Het konijn

Noël

Kerstmis

Pâques

Pasen

Autrefois

Vroeger

Aujourd'hui

Vandaag, tegenwoordig

Au cours de

In de loop van

Il y a (+temps)

(+tijd) geleden

Peu à peu

Stukje bij beetje

La demi-sœur

De halfzus

Le divorce

De scheiding

Le couple

Het stel, het koppel

Se marier

Trouwen

Un (enfant) sur deux

Een op de twee (kinderen)

Le droit (de vote)

Het (stem)recht

Le sentiment

Het gevoel

Le sens

De betekenis

Sinon

Zo niet, anders

Quelques

Een paar, enkele

Abandonner

Verlaten, in de steek laten

Choisir

Kiezen

Obéir à

Gehoorzamen aan

Agrandir

Vergroten, groter maken

Se composer de

Bestaan uit

Le fils

De zoon

Le beau-père

De schoon-/stiefvader

La belle-mère

De schoon-/stiefmoeder

Comme d'habitude

Zoals gewoonlijk

Sans oublier

Niet te vergeten

Être de la partie

Van de partij zijn

Manquer à

Gemist worden

Sauf

Behalve

La veille

De vorige dag

Je dors

Ik slaap

Se réveiller

Wakker worden

Tôt

Vroeg

Fatigué(e)

Moe, vermoeid

La pêche

Het vissen, de visserij

Les affaires (v mv)

De zaken, de spullen

Si

Als, jawel

Vers

Omstreeks

Grave

Ernstig, erg

Attendre

Wachten op

Quelque chose

Iets

Tout le monde

Iedereen

Ne t'inquiète pas

Maak je geen zorgen

Penser

Denken

Se coucher

Naar bed gaan

Se laver

Zich wassen

Tu me manques

Ik mis je

S'habiller

Zich aankleden

S'inquiéter

Zich zorgen maken

Méchant(e)

Gemeen, onaardig

Frimeur/-se

Opschepperig

Le sens de l'humour (m)

Het gevoel voor humor

La qualité

De goede eigenschappen

Modeste

Bescheiden

Sortir avec

Uitgaan, verkering hebben met

Être amoureux/-se de

Verliefd zijn op

Se disputer

Ruziemaken

L'amitié (v)

De vriendschap

La dispute

De ruzie

Survivre

Overleven

En plus

Bovendien

Quand même

Toch, echter

Ça m'énerve

Dat irriteerd me

S'intéresser à

Zich interesseren voor

Apprécier

Waarderen, op prijs stellen

Parler fort

Hard praten

Se sentir

Zich voelen

L'école maternelle (v)

De kleuterschool

Se connaître

Elkaar kennen

Maladroit(e)

Onhandig

Paresseux/-se

Lui

Sensible

Gevoelig

Honnête

Eerlijk

Dans la rue

Op straat

L'aîné(e)

De oudste

Je suis né(e) à/en/au(x)

Ik ben geboren in

La plupart du temps

Meestal

L'école primaire (v)

De basisschool

Je l'espère

Ik hoop het

Du moins

Althans

Se détendre

Zich ontspannen

Arriver à l'heure

Op tijd (aan)komen

Travailler dur

Hard werken

Arriver à

Erin slagen om (te)

Apprendre à

Leren

Enseigner

Onderwijzen

Le conte

Het sprookje

L'histoire (v)

Het verhaal, de geschiedenis

La journée scolaire

De schooldag

Ils vivent

Zij leven

Fier, fière

Trots

Les origines (v mv)

De herkomst

Le voisin, la voisine

De buurman, de buurvrouw

Situé(e) à

Gelegen in

Espérer

Hopen

Le club de sport

De sportclub

Le cinéma

De bioscoop

La gare

Het station

Le centre-ville

Het centrum