• Shuffle
    Toggle On
    Toggle Off
  • Alphabetize
    Toggle On
    Toggle Off
  • Front First
    Toggle On
    Toggle Off
  • Both Sides
    Toggle On
    Toggle Off
  • Read
    Toggle On
    Toggle Off
Reading...
Front

Card Range To Study

through

image

Play button

image

Play button

image

Progress

1/18

Click to flip

Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;

Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;

H to show hint;

A reads text to speech;

18 Cards in this Set

  • Front
  • Back
invenit
(hij, zij, het) vindt
portat
(hij, zij, het) draagt
eius
1. van hem, zijn
2. (van) haar
3. van het, zijn, ervan
vivunt
(zij) leven
tempus (nom./acc. onz.)
tijd
cognoscere (infinitivus)
leren kennen, vernemen
dicit
(hij, zij, het) zegt
vester, vestra, vestrum
(van) jullie
tristis, triste
droevig, bedroefd
enim
want, namelijk, immers
fortis, forte
dapper, sterk
incolumis, incolume
ongedeerd
consilium
plan, besluit
capiunt
(zij) pakken, nemen
faciunt
1. (zij) maken
2. (zij) doen
crudelis, crudele
wreed
salutant
(zij) begroeten (als)
gaudent
(zij) zijn blij