Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;
Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;
H to show hint;
A reads text to speech;
97 Cards in this Set
- Front
- Back
Zelfstandige naamwoorden hebben een geslacht:
Wanneer onzijdig: |
HET-woorden + alle verkleinwoorden. >> Bijvoorbeeld: huis, kind, mopje, kopje
|
|
Zelfstandige naamwoorden hebben een geslacht:
Wanneer vrouwelijk: |
VROUWELIJK:
a. DE-woorden die naar een vrouw verwijzen. >> Bijvoorbeeld: prinses, koe, godin b. DE-woorden die eindigen op: -de vreugde -heid schoonheid -ie poëzie -iek,-ica motoriek, mechanica -ij boerderij -ing beschrijving -nis verbintenis -schap maatschap -st kunst -te leegte -teit universiteit -theek apotheek |
|
Persoonlijke voornaamwoorden:
Wanneer "zij": |
IJ is uitsluitend onderwerp.
Bijvoorbeeld: Zij houden niet van andijvie. >> NIET: Hun houden ... |
|
Persoonlijke voornaamwoorden:
Wanneer "hun": |
HUN is meewerkend voorwerp zonder AAN.
Bijvoorbeeld: Ik geef hun een boek. >> hun = persoonlijke voornaamwoord |
|
Persoonlijke voornaamwoorden:
Wanneer "hen": |
HEN in alle andere gevallen.
Bijvoorbeeld: -- Ik geef het boek aan hen. -- Ik zag hen lopen. |
|
Soms is in een zin een deel van de zin samengetrokken.
DAN IK/MIJ/ZIJ/HUN/etc. ALS IK/MIJ/ZIJ/HUN/etc. Hoe weet ik wanneer ik "ik" of "mij" moet gebruiken? |
Door de zin langer te maken:
Bijvoorbeeld: Jan is groter dan ik. >> Jan is groter dan ik ben. Jan gaf haar meer dan mij. >> Jan gaf haar meer dan hij mij gaf. Ze is even rijk als hij. >> Ze is even rijk als hij is. |
|
Bezittelijke voornaamwoorden:
|
ALS UW betekent VAN U en ALS JOUW betekent VAN JOU dan heb je te maken met een
bezittelijk voornaamwoord. Bijvoorbeeld: -- Ik heb jouw broer (uw broer) gezien. >> JOUW = VAN JOU -- Ze houdt heel veel van jou (u). >> JOU is niet VAN JOU |
|
Betrekkelijke voornaamwoorden
|
Verwijzen naar een antecedent.
Het verhaal dat hij vertelde, was gelogen. >> dat is een betrekkelijk voornaamwoord. Het verwijst naar "Het verhaal". |
|
Bezittelijke voornaamwoorden die, dat of wat.
Wanneer "die": |
DIE verwijst naar een de-woord of woorden in het meervoud:
Bijvoorbeeld: -- De man die opbelde, wist er ook weinig over te vertellen. -- Muisjes die te vroeg piepen, zijn voor de poes. |
|
Bezittelijke voornaamwoorden die, dat of wat.
Wanneer "dat": |
DAT verwijst naar een het-woord:
Bijvoorbeeld: Het meisje dat ik op het station zag, is zijn zuster. |
|
Bezittelijke voornaamwoorden:
Wanneer "wat" |
WAT verwijst naar: dat, iets, niets, alles, een hele zin, een overtreffende trap,
geen antecedent Bijvoorbeeld: -- Iets wat me al jaren dwars zit is .... -- Niets wat ze gebreid had, paste mij. -- Jan was ziek, wat ons wel goed uitkwam. -- Het mooiste wat ik ooit gezien heb, was de Martinitoren. -- Wat (=dat wat) zij vertelde, bleek gelogen. |
|
Voornaamwoorden: verwijzingen:
hij/zijn |
HIJ/ZIJN verwijst naar mannelijke woorden
Bijvoorbeeld: De leraar stond te trillen op zijn benen. HIJ/ZIJN verwijst naar onzijdige woorden, behalve als het overduidelijk een vrouw betreft. Bijvoorbeeld: -- Het bestuur zal zijn functies uitbreiden. -- Het meisje keek haar moeder aan. (niet: zijn moeder) ZIJ/HAAR verwijst naar vrouwelijke woorden Bijvoorbeeld: De politie moet haar taken wel serieus nemen. |
|
Wat betekent actie(f)
|
werking
|
|
Wat betekent centrisch
|
middelpunt
|
|
Wat betekent chroon
|
tijd
|
|
clusief
|
bevatten
|
|
craat/cratie
|
bestuur
|
|
fiel/filo
|
houden van
|
|
gaam/gamie
|
huwelijk
|
|
geen
|
aard/soort
|
|
graaf/grafie
|
beschrijven
|
|
loog/logie
|
leer
|
|
maan/manie
|
ziekelijke neiging
|
|
niem
|
naam/noemen
|
|
port
|
brengen (bijvoorbeeld import)
|
|
soof
|
wijsheid
|
|
theek
|
verzameling
|
|
agenda
|
lijst van punten voor een vergadering
|
|
amendement
|
voorstel tot wijziging van een tekst
|
|
circulaire
|
rondschrijven
|
|
convocatie
|
oproep voor een vergadering
|
|
deductie
|
afleiding van feiten uit een algemene regel
|
|
inductie
|
afleiding van de regel uit de feiten
|
|
parafrase
|
omschrijving in andere bewoording
|
|
precedent
|
eerder feit waarop men zich kan beroepen
|
|
welk voorzetsel hoort bij:
beperken |
zich beperken tot
|
|
welk voorzetsel hoort bij:
beroepen |
zich beroepen op
|
|
welk voorzetsel hoort bij:
bezwijken |
bezwijken aan
|
|
welk voorzetsel hoort bij:
berusten |
berusten in
|
|
welk voorzetsel hoort bij:
beschikken |
beschikken over
|
|
welk voorzetsel hoort bij:
danken |
danken voor
te danken aan |
|
welk voorzetsel hoort bij:
houden |
zich houden aan
|
|
welk voorzetsel hoort bij:
kunnen |
niet kunnen tegen
|
|
welk voorzetsel hoort bij:
lijden |
lijden aan
|
|
welk voorzetsel hoort bij:
overlaten |
overlaten aan
|
|
welk voorzetsel hoort bij:
twijfelen |
twijfelen aan
|
|
welk voorzetsel hoort bij:
aanmerking |
in aanmerking komen voor
|
|
welk voorzetsel hoort bij:
baat |
voor de baat uit
|
|
welk voorzetsel hoort bij:
bereid |
bereid zijn tot
|
|
welk voorzetsel hoort bij:
berusten |
berusten in
|
|
welk voorzetsel hoort bij:
draad |
tegen de draad in zijn
|
|
welk voorzetsel hoort bij:
gehoor |
gehoor geven aan
|
|
welk voorzetsel hoort bij:
geval |
in het geval dat
|
|
welk voorzetsel hoort bij:
gevolg |
gevolg geven aan
|
|
welk voorzetsel hoort bij:
intekenen |
intekenen op
|
|
welk voorzetsel hoort bij:
kennis geven |
kennis geven van
|
|
welk voorzetsel hoort bij:
kritiek |
kritiek leveren op
|
|
welk voorzetsel hoort bij:
laten |
te wensen overlaten
|
|
welk voorzetsel hoort bij:
leiden |
leiden tot
|
|
welk voorzetsel hoort bij:
richten (brief) |
een brief richten aan
|
|
welk voorzetsel hoort bij:
stellen (belang) |
belang stellen in
|
|
welke uitdrukking hoort bij het woord:
aarde |
in goede aarde vallen
|
|
welke uitdrukking hoort bij het woord:
appel |
voor een appel en een ei
de appel valt niet ver van de boom |
|
welke uitdrukking hoort bij het woord:
baan |
op de lange baan schuiven
|
|
welke uitdrukking hoort bij het woord:
balk |
over de balk gooien
|
|
welke uitdrukking hoort bij het woord:
boeg |
het over een andere boeg gooien
voor de boeg hebben |
|
welke uitdrukking hoort bij het woord:
bord |
een bord voor zijn kop hebben
|
|
welke uitdrukking hoort bij het woord:
kastje |
van de kastje naar de muur sturen
|
|
welke uitdrukking hoort bij het woord:
kluitje |
met een kluitje in het riet sturen
|
|
welke uitdrukking hoort bij het woord:
knip |
geen knip voor de neus waard
|
|
welke uitdrukking hoort bij het woord:
licht |
zijn licht opsteken
|
|
welke uitdrukking hoort bij het woord:
liegen |
liegen of het gedrukt staat
|
|
welke uitdrukking hoort bij het woord:
mazen |
door de mazen van de wet glippen
|
|
welke uitdrukking hoort bij het woord:
spin |
zo nijdig als een spin
|
|
welke uitdrukking hoort bij het woord:
spuigaten |
de spuigaten uitlopen
|
|
welke uitdrukking hoort bij het woord:
tang |
dat slaat als een tang op een varken
|
|
verbindingswoorden:
vergelijkend: als/dan |
als bij vergelijkingen. >> Net zo groot als mijn broer.
dan bij vergrotende trap. >> Aardiger dan mijn broer. |
|
verbindingswoorden:
redengevend: omdat/daarom/doordat/daardoor, want/omdat/daarom |
omdat/daarom, doordat/daardoor, want
omdat/daarom bij een reden (beslissing) Bijvoorbeeld: Ik ga naar huis, omdat ik ziek ben. doordat/daarom bij een oorzaak (geen menselijke beslissing) Bijvoorbeeld: Doordat het regent, worden de straten nat. want zowel bij reden als oorzaak. Bijvoorbeeld: -- Ik ga naar huis, want ik ben ziek. -- Niemand bleef droog, want de dijken braken geheel door. |
|
verbindingswoorden:
voorwaarde: mits/tenzij/indien |
mits = alleen als >> Ik ga fietsen, mits het droog blijft (anders niet)
tenzij = behalve als >> Ik ga fietsen, tenzij het regent. indien = als >> Ik ga fietsen, indien het droog blijft |
|
Vermenging:
contaminatie |
Verkeerde combinatie van twee oorspronkelijk juiste woorden of uitdrukkingen.
|
|
contaminatie:
voorbeelden fout en goed |
Bijvoorbeeld: optelefoneren >> fout
Oorspronkelijk: opbellen of telefoneren >> beide goed Bijvoorbeeld: Ik irriteer mij aan zijn gedrag. >> fout Oorspronkelijk: Zijn gedrag irriteert mij. >> iets irriteert iemand of: Ik erger mij aan zijn gedrag. >> zich ergeren aan |
|
pleonasme
|
a. Een combinatie van woorden waarin een zelfde begrip dubbel is uitgedrukt
Bijvoorbeeld: een oude grijsaard >> een grijsaard is al iemand die oud is b. Overbodige elementen in een zin. Bijvoorbeeld: de weduwe van wijlen de president >> fout Oorspronkelijk: de weduwe van de president >> goed |
|
tautologie
|
Het herhalen van een zelfde denkbeeld met een andere uitdrukking.
Bijvoorbeeld: ik was blij en verheugd >> de woorden blij en verheugd betekenen hetzelfde |
|
Congruenties
|
Onderwerp en persoonsvorm moeten congrueren, d.w.z. dat ze hetzelfde getal moeten hebben
|
|
Problemen met congruenties doen zich voor wanneer niet duidelijk is wat de kern is van het onderwerp.
|
Problemen doen zich pas voor als niet duidelijk is wat de kern is van het onderwerp.
Voorbeeld 1: Een troep soldaten loopt over de brug. Een troep soldaten lopen over de brug. Uitleg: Kern van het onderwerp een troep soldaten is niet soldaten, maar een troep. Juiste zin: Een troep soldaten loopt over de brug. |
|
voorbeeld twee:
de media maakt of de media maken |
de media maken.
|
|
Samentrekkingen van zinnen:
|
Gelijke delen met dezelfde functie mag je weglaten.
|
|
Voorbeeld samentrekking:
Jan fietst naar Den Haag en Piet (fietst) naar Den Helder. |
>> fietst is in beide zinnen persoonsvorm, dus dit is een goede samentrekking
|
|
Voorbeeld samentrekking:
Jan fietst naar Den Haag en hebben we bij Delft gezien. |
Geen gelijke functie
Jan is in eerste deel onderwerp en daarna lijdend voorwerp |
|
Samentrekking van woordgroepen:
|
Een herhaling van een woord mag je weglaten.
|
|
Samentrekking van woordgroepen:
voorbeeld: Oude huizen en (oude) kastelen. |
Pas op: Plaats een - als je een deel van een woord weglaat.
>> Dag- en weekbladen. Pas op: alleen weglating bij gelijke betekenis Fout: voet- en galaballen |
|
Beknopte bijzinnen:
|
We spreken van een beknopte bijzin als er in de zin wel een vorm van een werkwoord
staat (meestal voltooid deelwoord of onvoltooid deelwoord), maar geen persoonsvorm. |
|
Beknopte bijzin:
Voorbeeld 1: In Edam aangekomen, gingen we vissen. |
>> In Edam aangekomen is een beknopte bijzin.
>> onderwerp van de hele zin is ook het onderwerp van de beknopte bijzin. >> We doen zowel het vissen als het aankomen in Edam. |
|
Beknopte bijzin:
Voorbeeld 2: Luid zingend reed de bus de polder in. |
>> onderwerp van hele zin: de bus
>> onderwerp van de beknopte zin: Luid zingend is de inzittenden en niet de bus. |
|
Dubbele ontkenning
|
Zinnen maak je ontkennend met woordjes als niets of geen. Soms echter is ook het
werkwoord al negatief. Gebruik altijd maar één ontkennend element. |
|
Voorbeeld 1: De directie heeft nooit geen aandacht geschonken aan de klachten.
|
geen aandacht is al negatief, als daar nooit bijgezet wordt,
staat er dus eigenlijk wel aandacht. |
|
Voorbeeld 2: Verbied het toch, dat hij niet aan het servies komt.
|
verbieden is al negatief, dus niet in de tweede zin nog een
keer niet |