Reading...
Play button
Play button
Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;
Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;
H to show hint;
A reads text to speech;
9 Cards in this Set
- Front
- Back
|
TO KNOW (people)
I know you know (informal) he knows we know you know (plural) they know you know (formal) |
KENNEN
ik ken jij kent hij kent wij kennen jullie kennen zij kennen U kent |
|
|
TO KNOW (things)
I know you know (informal) he knows we know you know (plural) they know you know (formal) |
WETEN
ik weet jij weet hij weet wij weten jullie weten zij weten U weet |
|
|
TO GO
I go you go (informal) he goes we go you go (plural) they go you go (formal) |
GAAN
ik ga jij gaat hij gaat wij gaan jullie gaan zij gaan U gaat |
|
|
TO BE
I am you are (informal) he is we are you are (plural) they are you are (formal) |
ZIJN
ik ben jij bent hij is wij zijn jullie zijn zij zijn U bent |
|
|
TO HAVE
I have you have (informal) he has we have you have (plural) they have you have (formal) |
HEBBEN
ik heb jij hebt hij heeft wij hebben jullie hebben zij hebben U heeft |
|
|
TO WALK
I walk you walk (informal) he walks we walk you walk (plural) they walk you walk (formal) |
LOPEN
ik loop jij loopt hij loopt wij lopen jullie lopen zij lopen U loopt |
|
|
TO BE ABLE TO (CAN)
I 'can' you 'can' (informal) he 'can' we 'can' you 'can' (plural) they 'can' you 'can' (formal) |
KUNNEN
ik kan jij kunt hij kan wij kunnen jullie kunnen zij kunnen U kunt |
|
|
TO WANT/DESIRE
I want you want (informal) he wants we want you want (plural) they want you want (formal) |
WILLEN
ik wil jij wilt hij wil wij willen jullie willen zij willen U wilt |
|
|
TO GIVE
I give you give (informal) he gives we give you give (plural) they give you give (formal) |
GEVEN
ik geef jij geeft hij geeft wij geven jullie geven zij geven U geeft |
