Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;
Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;
H to show hint;
A reads text to speech;
206 Cards in this Set
- Front
- Back
Their new house is for sale.
|
Hun nieuwe huis is te koop.
|
|
For much too low a price!
|
Tegen een veel te lage prijs!
|
|
What kind of house is it?
|
Wat is het voor een huis?
|
|
I mean, is it bigger than ours?
|
Ik bedoel, is het groter dan het onze?
|
|
Who are they selling their house to?
|
Aan wie verkopen ze hun huis?
|
|
Why don't they take their own car?
|
Waarom nemen ze hun eigen auto niet?
|
|
Their car is for sale again.
|
Hun auto is weer te koop.
|
|
He comes (he is coming) by bicycle.
|
Hij komt op de fiets.
|
|
At any rate he is coming.
|
In ieder geval komt hij.
|
|
Is she coming by train?
|
Komt zij met de trein?
|
|
No, she's coming in her car.
|
Nee, zij komt met haar auto.
|
|
Doesn't he have his own typewriter?
|
Heeft hij niet zijn eigen typemachine?
|
|
Yes, but his doesn't use it.
|
Ja, maar hij gebruikt hem niet.
|
|
He and his friend drive from Leeuwarden to Staveren every day.
|
Hij en zijn vriend rijden iedere dag van Leeuwarden naar Staveren.
|
|
Which way? Just go this way.
|
Welke kant uit? Ga gewoon deze kant uit.
|
|
Whose house is this? I don't know.
|
Van wie is dit huis? Ik weet het niet.
|
|
Ours is around the corner.
|
Het onze (dat van ons) is om de hoek.
|
|
She is always right.
|
Zij heeft altijd gelijk.
|
|
No, you are wrong.
|
Nee, u vergist zich.
|
|
Yes, you are right.
|
Ja, u hebt gelijk.
|
|
Jan, where is your coat?
|
Jan, waar is je jas?
|
|
Mr. Teeuw, is this your coat?
|
Meneer Teeuw, is dit uw jas?
|
|
Which coat is yours?
|
Welke jas is van jou (de jouwe)?
|
|
This one is mine. (coat).
|
Deze is van mij (de mijne).
|
|
How long are you staying in the Netherlands? A year?
|
Hoe lang blijf je in Nederland? Een jaar?
|
|
No, not a whole year; not more than nine or ten months.
|
Nee, niet een heel jaar, niet meer dan een maand of tien.
|
|
Is this the first time you've been in the Netherlands?
|
Ben je voor de eerste keer in Nederland?
|
|
No. this is (already) the second time.
|
Nee, dit is al de tweede keer.
|
|
What's today's date?
|
De hoeveelste hebben we vandaag?
|
|
August seventeenth, 1987.
|
Zeventien augustus, negentien honderd zevenentachtig.
|
|
We figure the distances in kilometers.
|
Wij berekenen de afstanden in kilometers.
|
|
Leiden is for example fifty-three kilometers from Utrecht, and twenty-seven kilometers from Gouda.
|
Leiden is b.v. drieënvijftig kilometer van Utrecht, en zevenentwintig Itilometer van Gouda.
|
|
The two of us are going.
|
Wij gaan met z'n tweeën.
|
|
Are there four of you?
|
Zijn jullie met z'n vieren?
|
|
She has about ten rolls (ten rolls or so, nine or ten rails).
|
Zij heeft een stuk of tien broodjes.
|
|
I’ll drop by your place this week (yet).
|
Ik kom van de week nog bij jullie langs.
|
|
He is coming in two weeks.
|
Hij komt over veertien dagen.
|
|
I’ll come a week from Monday (Monday week).
|
Ik kom maandag over een week.
|
|
We figure (calculate) the weights in kilograms.
|
Wij berekenen de gewichten in kilo's.
|
|
A kilogram is a thousand grams.
|
Een kilo is duizend gram.
|
|
But we also figure the weights in pounds.
|
Maar wij berekenen de gewichten ook in ponden.
|
|
A Dutch pound is not the same as an American or English pound.
|
Een Nederlands pond is niet hetzelfde als een Amerikaans of Engels pond.
|
|
An English or American pound is sixteen ounces, but a Dutch pound is five ounces.
|
Een Engels of Amerikaans pond is zestien ons, maar een Hollands pond is vijf ons.
|
|
An English or American pound has 450 grams, and a Dutch pound has 500 grams.
|
Een Engels of Amerikaans pond is vierhonderd vijftig gram, en een Hollands pond is vijfhonderd gram.
|
|
Two pounds are a kilogram, so a pound is 500 grams and an ounce is a hundred grams.
|
Twee pond is een kilo, dus een pond is vijfhonderd gram, en een ons is honderd gram.
|
|
How far is it (still) to Amsterdam?
|
Hoe ver is het nog tot Amsterdam?
|
|
Eight or ten kilometers.
|
Een kilometer of tien.
|
|
She buys a kilogram and a half of potatoes.
|
Zij koopt anderhalf kilo aardappelen.
|
|
No, she's only buying half a kilogram.
|
Nee, ze koopt alleen maar een half kilo.
|
|
We buy meat by the 'ounce'.
|
Wij kopen vlees per ons.
|
|
You go in a store and say 'Four ounces of ground meat, please'.
|
U gaat in een winkel en zegt: 'Vier ons gehakt alstublieft'.
|
|
The butcher says 'Yes rna'arn', two ten per ounce, that is eight guilders end forty cents'.
|
De slager zegt: 'Ja mevrouw, twee tien per ons, dat is acht gulden en veertig cent'.
|
|
You give him ten guilders, and he gives you the meat and a guilder and sixty cents.
|
U geeft hem tien gulden, en hij geeft u het vlees en één gulden en zestig cent.
|
|
It is Saturday.
|
Het is zaterdag.
|
|
We're going to the market today.
|
Wij gaan vandaag naar de markt.
|
|
The stands are in long rows behind the city hall.
|
De kramen staan in lange rijen achter het stadhuis.
|
|
Here they're selling vegetables and fruit (fruit and vegetables).
|
Hier verkopen ze groente en fruit.
|
|
We'll get three kilograms of potatoes and a kilogram of apples.
|
We nemen twee kilo aardappels en een kilo appels.
|
|
Do you have a couple of tens on you?
|
Heb je een paar tientjes bij je?
|
|
I'm sorry, I only have a twenty-five.
|
Het spijt me, ik heb alleen maar een briefje van vijfentwintig.
|
|
We need some oranges too.
|
We hebben ook wat sinaasappels nodig.
|
|
How much do they cost today?
|
Hoeveel kosten ze vandaag?
|
|
Now we go that way.
|
Nu gaan we die kant op.
|
|
They have cheese there.
|
Daar hebben ze kaas.
|
|
A pound will certainly be enough.
|
Een pond is zeker genoeg.
|
|
On the other side of the canal, under the tower, they have really beautiful flowers.
|
Aan de overkant van de gracht, onder de toren, hebben ze hele mooie bloemen.
|
|
A bouquet of tulips is not so expensive.
|
Een bos tulpen is niet zo duur.
|
|
Do you have change for a fifty?
|
Hebt u terug van een briefje van vijftig?
|
|
It is spring, and all the flowers are rather cheap today.
|
Het is voorjaar, en alle bloemen zijn vandaag vrij goedkoop.
|
|
The yellow and white roses are also very nice today.
|
De gele en witte rozen zijn ook heel mooi vandaag.
|
|
Now I only have some change left.
|
Ik heb nu alleen maar wat kleingeld over.
|
|
We'll look for a bit and then go home.
|
We kijken nog even en dan gaan we naar huis.
|
|
I studied at the university of Amsterdam.
|
Ik heb aan de universiteit van Amsterdam gestudeerd.
|
|
I took courses there.
|
Ik heb daar colleges gevolgd.
|
|
We cycled al\ the way from Haarlem to Endhuizen yesterday.
|
Wij fietsten gisteren helemaal van Haarlem naar Enkhuizen.
|
|
Have you ordered the cheese and margarine at the grocer's?
|
Heb je de kaas en margarine bij de kruidenier besteld?
|
|
Yes, but I have not paid yet.
|
Ja, maar ik heb nog niet betaald.
|
|
I repeated it, but he did not answer.
|
Ik herhaalde het, maar hij antwoordde niet.
|
|
I have not smoked at all this morning.
|
Ik heb vanmorgen helemaal niet gerookt.
|
|
Yesterday she promised me a long letter.
|
Gisteren beloofde ze me een lange brief.
|
|
He sent me a postcard and explained everything.
|
Hij stuurde me een briefkaart en verklaarde alles.
|
|
I met her daughter during a party in Middelburg.
|
Ik ontmoette haar dochter tijdens een feest in Middelburg.
|
|
Which company has built that new factory just outside the city?
|
Welke firma heeft die nieuwe fabriek even buiten de stad gebouwd?
|
|
We thanked them for a sociable evening.
|
Wij bedankten ze voor een gezellige avond.
|
|
Many thanks tor the pleasant evening!
|
Hartelijk bedankt voor de gezellige avond!
|
|
He washed the cups and saucers and put them on the table.
|
Hij waste de kopjes en schoteltjes en zette ze op de tafel.
|
|
The children were playing downstairs.
|
De kinderen speelden beneden.
|
|
Yesterday evening I listened to the radio at home.
|
Gisteravond luisterde ik thuis naar de radio.
|
|
Yesterday afternoon I caught a cold.
|
Gistermiddag heb ik kou gevat.
|
|
The fire burned nicely.
|
Het vuur brandde goed.
|
|
My parents lived a long time.
|
Mijn ouders hebben lang geleefd.
|
|
They always lived in Maastricht.
|
Zij hebben altijd in Maastricht gewoond.
|
|
We followed (took) the main highway from Utrecht to Arnhem.
|
Wij volgden de grote weg van Utrecht naar Arnhem.
|
|
In Holland I did a lot of cycling.
|
In Holland heb ik veel gefietst.
|
|
I do not know how much money I have.
|
Ik weet niet hoeveel geld ik heb.
|
|
I have not counted it yet.
|
Ik heb het nog niet geteld.
|
|
He has just paid the bill.
|
Hij heeft de rekening pas betaald.
|
|
She ordered a new coat, but she hasn't paid tor it yet.
|
Zij heeft eén nieuwe mantel besteld, maar zij heeft hem nog niet betaald.
|
|
The children were playing outside.
|
De kinderen speelden buiten.
|
|
Weren't they playing upstairs?
|
Speelden ze niet boven?
|
|
Many people passed, but nobody heard me.
|
Veel mensen passeerden, maar niemand hoorde mij.
|
|
She developed the photos herselt.
|
Zij heeft de fotos zelf ontwikkeld.
|
|
She put her brother's newspapers on the table.
|
Zij legde de kranten van haar broer op de tafel.
|
|
I met Mrs. Schuringa at the grocery store.
|
Ik ontmoette mevrouw Schuringa bij de kruidenier.
|
|
I threw the old letters and papers in the fire.
|
Ik gooide de oude brieven en kranten in het vuur.
|
|
I have never cycled so much as here in The Netherlands.
|
Ik heb nog nooit zoveel gefietst als hier in Nederland.
|
|
Yesterday the two of us were sitting in the living room.
|
Gisteren zaten we met z'n tweeën in de kamer.
|
|
We stayed home, because the weather was cold.
|
Wij bleven thuis, want het was koud weer.
|
|
Yesterday's snow still lay on the ground.
|
De sneeuw van gisteren lag nog op de grond.
|
|
I read a book and now and then looked at the people in the street.
|
Ik las een boek en af en toe keek ik naar de mensen op straat.
|
|
Everyone wore his warmest clothes and walked past quickly.
|
Iedereen droeg zijn warmste kleren en liep vlug voorbij.
|
|
The sky was cloudy and the sun hardly shone at all.
|
De hemel was bewolkt en de zon scheen bijna niet.
|
|
We saw hardly any children outside.
|
Buiten zagen wij bijna geen kinderen.
|
|
It has already gotten quite a bit colder.
|
Het is al een stuk kouder geworden.
|
|
Yes, it froze hard during the night.
|
Ja, het heeft vannacht flink gevroren.
|
|
Some boys walked past with skates.
|
Enkele jongens liepen voorbij met schaatsen.
|
|
Each of them held skates in his hand.
|
Elk van hen hield schaatsen in de hand.
|
|
They disappeared around the corner.
|
Zij verdwenen om de hoek.
|
|
Have you ever skated?
|
Heb jij ooit geschaatst?
|
|
Yes, but I have forgotten my skates.
|
Ja, maar ik heb mijn schaatsen vergeten.
|
|
I have left them at home.
|
Ik heb ze thuis gelaten.
|
|
We drank our cup of coffee and walked to the frozen canal.
|
Wij dronken ons kopje koffie en liepen naar het bevroren kanaal.
|
|
Many boys and girls were already on the ice, others put their skates on.
|
Veel jongens en meisjes waren (were) al op het ijs, andere bonden hun schaatsen aan.
|
|
More and more children and also older people came to the canal.
|
Steeds meer kinderen en ook oudere mensen kwamen naar het kanaal toe.
|
|
Most of the people came from the city.
|
De meeste mensen kwamen uit de stad.
|
|
We forgot the cold and looked at the skaters with interest.
|
Wij vergaten de kou en keken met belangstelling naar de schaatsenrijders.
|
|
They have found an excellent spot.
|
Zij hebben een uitstekende plek gevonden.
|
|
We stayed a half hour and then walked back.
|
Wij bleven een half uur en liepen toen terug.
|
|
The water is already frozen, because it is winter and it has gotten much colder.
|
Het water is al bevroren, want het is winter en het is een stuk kouder geworden.
|
|
He went outside and disappeared around the corner.
|
Hij liep naar buiten en verdween om de hoek.
|
|
She has never helped me enough.
|
Zij heeft mij nooit genoeg geholpen.
|
|
I read a book now and then, but that book I have never read.
|
Ik lees af en toe een boek, maar dat boek heb ik niet gelezen.
|
|
They haven't eaten anything (they didn't eat anything).
|
Zij hebben helemaal niets gegeten.
|
|
After a couple of hours they came back.
|
Na een paar uur kwamen ze terug.
|
|
They hung their coats in front of the fire.
|
Zij hingen hun jassen voor de verwarming.
|
|
I was born in 1957.
|
Ik ben in negentienhonderd zevenenvijftig geboren.
|
|
Have you ever been to Breda?
|
Bent u wel eens in Breda geweest?
|
|
He asked for the address, but I did not know it.
|
Hij vroeg om het adres, maar ik wist het niet.
|
|
The children found the money in the street.
|
De kinderen vonden het geld op straat.
|
|
'What have you done with that money?' I asked.
|
Wat hebben jullie met dat geld gedaan?' vroeg ik.
|
|
'We bought some candy'. they said.
|
'Wij hebben wat snoepjes gekocht,' zeiden ze.
|
|
I said 'I looked everywhere, but I have not found my scarf yet'.
|
Ik zei: 'Ik heb overal gezocht, maar ik heb mijn sjaal nog niet gevonden'.
|
|
He laughed and said, 'Hasn't it always hung on the hook in the closet?'
|
Hij lachte en zei: 'Heeft hij niet altijd op de haak in de kast gehangen?'
|
|
Yesterday I drank a whole bottle of milk.
|
Gisteren heb ik een hele fles melk gedronken.
|
|
'I didn't do it'. he said. 'because I have had no time'.
|
'Ik heb het niet gedaan', zei hij, 'want ik heb geen tijd gehad'.
|
|
There were a lot of people in the street.
|
Er waren veel mensen op straat.
|
|
They came from the offices and stores and went home.
|
Zij kwamen uit de kantoren en winkels en gingen naar huis.
|
|
They stood at the stop and waited for the streetcar (tram).
|
Zij stonden bij de halte en wachtten op de tram.
|
|
They have been standing in the cold now for a half hour.
|
Zij staan nu al een half uur in de kou.
|
|
Have you always been bothered by the cold?
|
Heb je altijd last gehad van de kou?
|
|
The bus is late today, because it snowed.
|
De bus is vandaag laat, want het heeft gesneeuwd.
|
|
She thought of him often, and wrote him many letters.
|
Zij dacht vaak aan hem en schreef hem veel brieven.
|
|
He has had the chance, but he has never done it.
|
Hij heeft de kans gehad, maar hij heeft het nooit gedaan.
|
|
We went to a reasonably-priced restaurant and had a tasty meal.
|
Wij gingen naar een niet al te duur restaurant en aten een lekkere maaltijd.
|
|
The meal consisted of meat, potatoes and vegetables.
|
De maaltijd bestond uit vlees, aardappelen en groente.
|
|
It was a perfectly ordinary Dutch meal.
|
Het was een doodgewone Nederlandse maaltijd.
|
|
Last week I finally sold my old motor bike.
|
Verleden week heb ik eindelijk mijn oude bromfiets verkocht.
|
|
A month ago I bought around ten handkerchiefs.
|
Een maand geleden heb ik een stuk of tien zakdoeken gekocht.
|
|
Have you seen them? (the handkerchiefs)
|
Heb jij ze gezien?
|
|
I watched TV all evening.
|
Ik keek de hele avond t.v.
|
|
He went with a friend of his: what was his name again?
|
Hij is met een vriend van hem gegaan; hoe heette die ook al weer?
|
|
Our city hall looks like a church.
|
Ons stadhuis lijkt op een kerk.
|
|
How is it possible!
|
Hoe is het mogelijk!
|
|
I brought her some fruit.
|
Ik heb haar wat fruit gebracht.
|
|
How long have you been looking for your handkerchiefs?
|
Hoe lang zoek je al naar je zakdoeken?
|
|
I’ve been looking for an hour.
|
Ik zoek al een uur.
|
|
They are probably in the closet, because I washed them yesterday.
|
Zij zijn waarschijnlijk in de kast, want ik heb ze gisteren gewassen.
|
|
She bought some new ties and socks for me.
|
Zij kocht een paar nieuwe dassen en sokken voor me.
|
|
He laughed at my new tie, but not at the new shirt.
|
Hij lachte om mijn nieuwe das, maar niet om het nieuwe overhemd.
|
|
We sold our car, because gas (petrol) was too expensive.
|
Wij hebben onze auto verkocht, want de benzine was te duur.
|
|
We went downtown and saw an excellent film.
|
Wij gingen naar de stad en zagen een uitstekende film.
|
|
My father died suddenly.
|
Zijn vader is plotseling gestorven.
|
|
It was in yesterday's paper.
|
Het stond in de krant van gisteren.
|
|
Can you lend me a few guilders?
|
Kunt u mij een paar guldens lenen?
|
|
Do you want some milk?
|
Wil je wat melk?
|
|
You have to look in the refrigerator.
|
Je moet in de koelkast kijken.
|
|
Hello (good morning, etc.)!
|
Dag meneer!
|
|
I would like to have some herring.
|
Ik wou graag wat haring hebben.
|
|
How much did you have to pay for this camera?
|
Hoeveel hebt u voor dit fototoestel moeten betalen?
|
|
Above all you must not drop those cups.
|
Je moet die kopjes vooral niet laten vallen.
|
|
I had my hair cut (got a haircut) yesterday.
|
Ik heb gisteren mijn haar laten knippen.
|
|
You don't need to go all the way to the center of town to buy the tickets for the concert.
|
U hoeft niet helemaal naar het centrum om kaarten voor het concert te kopen.
|
|
That doesn’t matter at all to me.
|
Dat kan mij helemaal niet schelen.
|
|
He asked for help, but no body wanted to help him.
|
Hij heeft om hulp gevraagd, maar niemand heeft hem willen helpen.
|
|
She talked without listening to me.
|
Zij praatte zonder naar mij te luisteren.
|
|
That was not nice of her.
|
Dat was niet aardig van haar.
|
|
That was particularly unkind.
|
Dat was bijzonder onaardig.
|
|
No one wanted to do that for him.
|
Niemand heeft dat voor hem willen doen.
|
|
I really wanted to go to Belgium last week.
|
Ik had vorige week eigenlijk naar België willen gaan.
|
|
I have always wanted to visit Ghent and Bruges.
|
Ik heb altijd Gent en Brugge willen bezoeken.
|
|
He has often had to go to Flanders.
|
Hij heeft vaak naar Vlaanderen gemoeten.
|
|
I would like a little more tea.
|
Ik wou graag nog een beetje thee.
|
|
May I smoke here?
|
Mag ik hier roken?
|
|
No sir, that is not permitted here.
|
Nee meneer, hier mag dat niet.
|
|
Can you repair these shoes today?
|
Kunt u deze schoenen vandaag nog repareren?
|
|
Yes sir, we can.
|
Ja meneer, dat kan.
|
|
Do the children have to go to the concert too?
|
Moeten de kinderen ook naar het concert?
|
|
No, that isn't necessary.
|
Nee, dat hoeft niet.
|
|
She wanted to come to show you her new scarf.
|
Zij wilde kernen om je haar nieuwe sjaal te laten zien.
|
|
He talked a lot, but I wasn't able to understand him.
|
Hij praatte veel, maar ik kon hem niet verstaan.
|
|
In fact I have never been able to understand him.
|
Ik heb hem trouwens nooit kunnen verstaan.
|
|
You must look carefully; otherwise you can't see it.
|
U moet goed kijken, anders kunt u het niet zien.
|
|
Can you see him coming now?
|
Kunt u hem nu zien komen?
|
|
I'm sorry, but I didn't hear him speak.
|
Het spijt mij, maar ik heb hem niet horen spreken.
|
|
Can I go by way of (via) Breda?
|
Kan ik over Breda rijden?
|
|
Yes, but it would be better to go by way of Tilburg.
|
Ja, maar u kunt beter over Tilburg rijden.
|