• Shuffle
    Toggle On
    Toggle Off
  • Alphabetize
    Toggle On
    Toggle Off
  • Front First
    Toggle On
    Toggle Off
  • Both Sides
    Toggle On
    Toggle Off
  • Read
    Toggle On
    Toggle Off
Reading...
Front

Card Range To Study

through

image

Play button

image

Play button

image

Progress

1/183

Click to flip

Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;

Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;

H to show hint;

A reads text to speech;

183 Cards in this Set

  • Front
  • Back
bakken
bakte, gebakken
barsten
barstte, (zijn) gebarsten
bedriegen
bedroog, bedrogen
beginnen
begon, (zijn) begonnen
bergen
borg, geborgen
bevelen
beval, bevolen
bezwijken
bezweek, (zijn) bezweken
bidden
bad, gebeden
bieden
bood, geboden
bijten
beet, gebeten
binden
bond, gebonden
blazen
blies, geblazen
blijken
bleek, (zijn) gebleken
blijven
bleef, (zijn) gebleven
braden
braadde, gebraden
breken
brak, gebroken
brengen
bracht, gebracht
buigen
boog, gebogen
delven
dolf, gedolven
denken
dacht, gedacht
doen
deed, gedaan
dragen
droeg, gedragen
drijven
dreef, gedreven
dringen
drong, gedrongen
drinken
dronk, gedronken
druipen
droop, gedropen
duiken
dook, (hebben, zijn) gedoken
durven
durfde/dorst, gedurfd
dwingen
dwong, gedwongen
eten
at, gegeten
fluiten
floot, gefloten
gaan
ging, (zijn) gegaan
gelden
gold, gegolden
genezen
genas, genezen
genieten
genoot, genoten
geven
gaf, gegeven
gieten
goot, gegoten
glijden
gleed, (zijn) gegleden
glimmen
glom, geglommen
graven
groef, gegraven
grijpen
greep, gegrepen
hangen
hing, gehangen
hebben
had, gehad
heffen
hief, geheven
heten
heette, geheten
hijsen
hees, gehesen
houden
hield, gehouden
houwen
hieuw/houwde, gehouwen
jagen
jaagde/joeg, gejaagd
kiezen
koos, gekozen
kijken
keek, gekeken
klimmen
klom, (hebben, zijn) geklommen
klinken
klonk, geklonken
kluiven
kloof, gekloven
knijpen
kneep, geknepen
komen
kwam, (zijn) gekomen
kopen
kocht, gekocht
krijgen
kreeg, gekregen
krimpen
kromp, (hebben, zijn) gekrompen
kruipen
kroop, (hebben, zijn) gekropen
kunnen
kon, gekund
kwijten
kweet, gekweten
lachen
lachte, gelachen
laden
laadde, geladen
laten
liet, gelaten
lezen
las, gelezen
liegen
loog, gelogen
liggen
lag, gelegen
lijden
leed, geleden
lijken
leek, geleken
lopen
liep, (hebben, zijn) gelopen
malen
maalde, gemalen
melken
molk, gemolken
meten
mat, gemeten
moeten
moest, gemoeten
mogen
mocht, gemogen
nemen
nam, genomen
nijgen
neeg, genegen
ontginnen
ontgon, ontgonnen
prijzen
prees, geprezen
raden
raadde/ried, (hebben, zijn) geraden
rijgen
reeg, geregen
rijzen
rees, (zijn) gerezen
roepen
riep, geroepen
ruiken
rook, geroken
scheiden
scheidde, (hebben, zijn) gescheiden
schelden
schold, gescholden
schenden
schond, geschonden
schenken
schonk, geschonken
scheppen
schiep, geschapen
scheren
schoor, geschoren
schieten
schoot, geschoten
schijnen
scheen, geschenen
schrijven
schreef, geschreven
schrikken
schrok, (zijn) geschrokken
schuilen
school, gescholen
schuiven
schoof, geschoven
slaan
sloeg, geslagen
slapen
sliep, geslapen
slijpen
sleep, geslepen
slijten
sleet, gesleten
slinken
slonk, (zijn) geslonken
sluiten
sloot, gesloten
smelten
smolt, (hebben, zijn) gesmolten
smijten
smeet, gesmeten
snijden
sneed, gesneden
snuiten
snoot, gesnoten
spannen
spande, gespannen
spijten
speet, gespeten
spinnen
spon, gesponnen
splijten
spleet, gespleten
spreken
sprak, gesproken
springen
sprong, (hebben, zijn) gesprongen
spruiten
sproot, gesproten
spuiten
spoot, gespoten
staan
stond, gestaan
steken
stak, gestoken
stelen
stal, gestolen
sterven
stierf, (zijn) gestorven
stinken
stonk, gestonken
stijgen
steeg, (zijn) gestegen
stoten
stootte/stiet, gestoten
strijden
streed, gestreden
strijken
streek, gestreken
stuiven
stoof, (zijn) gestoven
treden
trad, (zijn) getreden
treffen
trof, getroffen
trekken
trok, getrokken
vallen
viel, (zijn) gevallen
vangen
ving, gevangen
vechten
vocht, gevochten
verdwijnen
verdween, (zijn) verdwenen
vergeten
vergat, (hebben, zijn) vergeten
verliezen
verloor, verloren
vermijden
vermeed, vermeden
verslinden
verslond, verslonden
verwijten
verweet, verweten
verzinnen
verzon, verzonnen
verzwelgen
verzwolg, verzwolgen
vinden
vond, gevonden
vlechten
vlocht, gevlochten
vliegen
vloog, (hebben, zijn) gevlogen
vouwen
vouwde, gevouwen
vragen
vroeg/vraagde, gevraagd
vreten
vrat, gevreten
vriezen
vroor, gevroren
waaien
waaide/woei, gewaaid
wegen
woog, gewogen
wassen
waste, gewassen
werpen
wierp, geworpen
werven
wierf, geworven
weten
wist, geweten
weven
weefde, geweven
wijken
week, (zijn) geweken
wijten
weet, geweten
wijzen
wees, gewezen
willen
wilde/wou, gewild
winden
wond, gewonden
winnen
won, gewonnen
worden
werd, (zijn) geworden
wreken
wreekte, gewroken
wrijven
wreef, gewreven
zeggen
zei, gezegd
zenden
zond, gezonden
zien
zag, gezien
zijn
was, (zijn) geweest
zingen
zong, gezongen
zinken
zonk, (zijn) gezonken
zitten
zat, gezeten
zoeken
zocht, gezocht
zouten
zoutte, gezouten
zuipen
zoop, gezopen
zullen
zou, -
zwelgen
zwolg, gezwolgen
zwellen
zwol, (zijn) gezwollen
zwemmen
zwom, (hebben, zijn) gezwommen
zweren
zwoer, gezworen
zwerven
zwierf, gezworven
zwijgen
zweeg, gezwegen
helpen
hielp, geholpen
rijden
reed, (hebben, zijn) gereden
varen
voer, (hebben, zijn) gevaren
wringen
wrong, gewrongen