Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;
Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;
H to show hint;
A reads text to speech;
7 Cards in this Set
- Front
- Back
|
Conjugating irregulars: heten geven schrijven lezen doen |
ik heet, geef, schrijf, lees, doe je/hij/ zij heet, geeft, schrijft, leest, doet wij/ jullie/ zij heten, geven, schrijven, lezen, doen |
|
|
me you him her us you (plural) them |
mij jou hem haar ons jullie hen |
|
|
my your his her our your (plural) their |
mijn jouw zijn haar onze/ons jullie hun |
|
|
Rules for plurals |
f->v s->z s if el, em, er,en, je, aar, aard, Two consonants after a, e, i, o, u in a short word klas-klassen, man- mannen zin- zinnen kus- kussen bos-bossen aa,oo, uu, ee -> a, o, u, e muur- muren raam- ramen (window) brood-broden |
|
|
Prepositions |
op-on boven- above naast- next onder- under tussen- between buiten- outside binnen- inside tegen- against achter-behind vooraan- in front |
|
|
Vraagwoorden |
waneer- when wat- what hoe-how hoeveel- how many waar- where wie- who Waarom-why |
|
|
Key Vocab |
bedoelen- to mean heen- away Doe je mee?- Are you in? leren- to learn brief- letter ligt- lies kantoor- office huilen- to cry Wie heeft dat gedaan? - who did that? bomen-trees |
