Duits Structuur Woorden

Front 1

Wenn

Back 1

Indien, wanneer, als

Front 2

Weil

Back 2

Omdat

Front 3

Denn

Back 3

Want

Front 4

Also

Back 4

Dus

Front 5

Aber

Back 5

Maar, echter

Front 6

Sondern

Back 6

Maar

Front 7

Zuerst

Back 7

Eerst

Front 8

Nächst

Back 8

Volgend

Front 9

Erst

Back 9

Pas, vooral

Front 10

Nur

Back 10

Slechts, alleen maar, behalve

Front 11

Nicht nur ...... sondern auch

Back 11

Niet alleen ..... maar ook

Front 12

Als

Back 12

Toen

Front 13

Ob

Back 13

Of

Front 14

Trotzdem

Back 14

Desondanks, toch

Front 15

Doch

Back 15

Toch

Front 16

Darum

Deswegen

Da

Daher

Back 16

Daarom

Front 17

So dass

Back 17

Zodat

Front 18

Obwohl

Back 18

Hoewel

Front 19

Sondern

Back 19

Maar

Front 20

Zuerst

Back 20

Eerst

Front 21

Nächst

Back 21

Volgend

Front 22

Erst

Back 22

Pas, vooral

Front 23

Dann

Back 23

Dan

Front 24

Sobald

Back 24

Zodra

Front 25

Immer

Back 25

Altijd

Front 26

Nimmer, nie

Back 26

Nooit

Front 27

Manchmal

Back 27

Soms

Front 28

Kaum

Back 28

Nauwelijk

Front 29

Etwa

Back 29

Ongeveer

Front 30

Nur

Back 30

Slechts, alleen maar, behalve

Front 31

Sonst

Back 31

Anders, vroeger

Front 32

Je

Back 32

Ooit

Front 33

Außerdem

Back 33

Bovendien

Front 34

Schließlich

Back 34

Ten slotte

Front 35

Gar

Back 35

Geheel, zeer

Front 36

Oder

Back 36

Of

Front 37

Wie(so)

Back 37

Hoe(zo)

Front 38

Zwar

Back 38

Weliswaar

Front 39

Genau

Back 39

Precies, nauwkeurig

Front 40

Jedenfalls

Back 40

In ieder/ elk geval

Front 41

Nicht nur ...... sondern auch

Back 41

Niet alleen ..... maar ook

Front 42

Das Wort 'das' bezieht sich auf

Back 42

Het woord 'das' heeft betrekking op

Front 43

In diesem Satz handelt es sich um:

Back 43

In deze zin gaat het om:

Front 44

Was geht aus diesem Satz hervor?

Back 44

Wat blijkt uit deze zin? Wat kun je uit deze zin opmaken?

Front 45

Was kann man aus diesem Satz schließen?

Back 45

Wat kun je uit deze zin concluderen?

Front 46

Welche Aussage entspricht dem 4. Absatz?

Back 46

Welke bewering komt overeen met de 4de alinea?

Front 47

Das deutet darauf hin, daß......

Back 47

Dat wijst erop, dat......

Front 48

Was meint der Verfasser damit?

Back 48

Wat bedoelt de schrijver daarmee?

Front 49

Das Wort 'dafür' kann man ersetzen durch...

Back 49

Het woord 'dafür' kun je vervangen door...

Front 50

Der absatz

Back 50

De alinea

Front 51

Als

Back 51

Toen

Front 52

Ob

Back 52

Of

Front 53

Trotzdem

Back 53

Desondanks, toch

Front 54

Doch

Back 54

Toch

Front 55

Darum

Deswegen

Da

Daher

Back 55

Daarom

Front 56

So dass

Back 56

Zodat

Front 57

Obwohl

Back 57

Hoewel