• Shuffle
    Toggle On
    Toggle Off
  • Alphabetize
    Toggle On
    Toggle Off
  • Front First
    Toggle On
    Toggle Off
  • Both Sides
    Toggle On
    Toggle Off
  • Read
    Toggle On
    Toggle Off
Reading...
Front

Card Range To Study

through

image

Play button

image

Play button

image

Progress

1/43

Click to flip

Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;

Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;

H to show hint;

A reads text to speech;

43 Cards in this Set

  • Front
  • Back
Agressie is gedrag dat bedoeld is om een ander te schaden en deze ander ook werkelijk schaadt, waarbij deze ander de schade wil vermijden.

Dit lijkt misschien een nodeloos ingewikkelde
definüie, maar ze voorkomt veel verwarring.

Zo valt het hebben van vijandige bedoelingen zonder
daar een ander daadwerkelijk mee te schaden er niet onder en evenmin het doen van schade zonder dat dit de bedoeling was.

Hiermee wordt voorkomen dat
kinderen louter als agressief bestempeld worden omdat
ze vijandig overkomen of omdat ze overlast veroorzaken zonder dat dit hun bedoeling is (denk bijvoorbeeld aan heel drukke kinderen).
Agressie hoeft niet altijd problematisch te zijn. De meest voorkomende agressie bij kinderen maakt deel uit van alledaagse interacties tussen kinderen die over het algemeen juist heel wenselijk worden gevonden
(Tremblay, 2000).

Denk bijvoorbeeld aan agressief verdedigen bij een
potje voetbal. Pas wanneer
agressief gedrag (impliciete) normen van volwassenen of van kinderen onderling overschrijdt en het dagelijks functioneren van kinderen belemmert, is het problematisch te noemen.
De grens tussen alledaagse agressie en probleemgedrag is
niet scherp te trekken.

-Normen omtrent de aanvaardbaarheid van agressieve gedragingen verschillen tussen beoordelaars,
-zijn veranderlijk en
-hangen sterk af van de leeftijd van de 'dader'.

In onderzoek wordt de grens veelal
bepaald op basis van problemen in het alledaags functioneren, op basis van afwijking van normgegevens op genormeerde vragenlijsten, of door de (impliciete) normen van beoordelaars te volgen.
Regelovertredend gedrag is een overkoepelende term voor
alle gedrag dat in strijd is met op dat moment voor de desbetreffende persoon geldende regels.

Dat kunnen formele regels zijn, zoals vastgelegd in wetgeving of schoolreglement, maar ook minder formele gedragscodes of verwachtingen, zoals regels van ouders, leerkrachten of groepsleiding.

Agressieve gedragsproblemen en regelovertredend gedrag zijn heel algemene begrippen, die als abstracties gemakkelijk gebruikt worden.
Aandachtsproblemen en hyperactiviteit

Met aandachtsproblemen en hyperactiviteit wordt bedoelt:
een duurzame, in uiteenlopende situatie optredende en al op jonge leeftijd aanwezige combinatie van hyperactief en overmatig rusteloos, impulsief en ongeconcentreerd gedrag bedoeld.
ADHD

Aandachtsproblemen en hyperactiviteit/impulsiviteit komen bij alle kinderen in meerdere of mindere mate voor.

Als ze zo ernstig zijn, dat
het kind er last van heeft op school, en/of thuis en/of op het sociale of motionele vlak, én het gedrag afwijkend is van wat van het ontwikkelingsniveau van het kind verwacht mag worden, kan ook wel de kwalificatie ADHD (aandachtstekortstoornis met hyperactiviteit)
gegeven worden.
Welke gedragingen tot de groep aandachtsproblemen en hyperactiviteit gerekend dienen te worden, is zo mogelijk nog subjectiever dan bij agressieve en regelovertredende gedragingen.

Er is immers geen
duidelijke intentie om anderen te schaden of regels te overtreden, maar door de aandachtsproblemen en hyperactiviteit/ impulsiviteit kan het kind ongewild
wel een ander schaden of regels van ouders, leerkrachten of regel in het sociale contact overtreden.
Als een kind voldoet aan bepaalde criteria is er sprake van 'een stoornis'

Deze classificaties zijn een belangrijke rol gaan spelen binnen de behandeling van gedragsproblemen door de invoering van
Diagnose Behandel Combinaties (DBS's) als grondslag voor vergoeding van behandelingen.
Rond hel begrip 'stoornis' bestaan helaas de nodige misverstanden. Het woord stoornis roept associaties op met ziekte en oorzaken voor problematiek.


Dat is in deze context onjuist:
stoornis duidt hier alleen op een gedragspatroon dat een bepaalde naam heeft gekregen. Het zegt niets over de oorzaken voor dit gedragspatroon.

Een gedragsstoornis is dus geen oorzaak voor gedrag, maar een beschrijving van gedrag.
Een gedragsstoornis is dus geen oorzaak voor gedrag, maar
een beschrijving van gedrag.
In het DSM-IV-TR classificatiesysteem (APA, 2000) worden gedragsproblemen onder de gedragsstoornissen (disruptive behavior disorders)
geplaatst.

Het gaat dan om kinderen met voornamelijk voor de omgeving storend gedrag, dat niet kan worden verklaard uit
gebrekkige verstandeljjke vermogens.
ODD

ODD kenmerkt zich door
ODD kenmerkt zich door een persistent patroon van negativistisch, vijandig en opstandjg gedrag.
CD wordt gekenmerkt door
CD wordt gekenmerkt door een persistent schenden van basale rechten van anderen of belangrijke maatschappelijke normen door geweld, vernieling, diefstal of bedrog.

Helaas zijn de criteria voor ODD en CD bijzonder vaag geformuleerd.
De criteria voor ODD en CD bijzonder vaag geformuleerd.

Eenzelfde cliënt wordt met deze criteria door verschillende cliruci zeer verschillend geclassificeerd.

Dit is gedeeltelijk te ondervangen door
een gestructureerd interview te gebruiken bij het uitvragen en beoordelen van de criteria voor deze stoornissen.

In Nederland is de Diagnostic Interview Schedule for Children (DISC) hiervoor gangbaar.
In Nederland is de …….. hiervoor gangbaar.
Diagnostic Interview Schedule for Children (DISC) hiervoor gangbaar.
De classificatie ADHD komt historisch niet voort uit de beschrijving van een concreet gedragspatroon, maar uit het theoretische uitgangspunt dat er een scala aan problematische gedragingen bestaat, die worden veroorzaakt door
sterk genetisch bepaalde beperkingen in hogere cognitieve functies als volgehouden aandacht, inhibitie en planning.

De DSM-IV-TRcriteria om ADHD vast te stellen zijn echter geen criteria voor cognitief functioneren, maar zijn geformuleerd in termen van observeerbaar
gedrag, zoals 'lijkt vaak niet te luisteren als hij/zij direct wordt aangesproken' of 'kan moeilijk rustig spelen of zich bezighouden met ontspannende activiteiten'.

Hierdoor is de wat moeizame situatie ontstaan dat een classificatie wordt toegekend op basis van een gedragspatroon, die vervolgens wordt opgevat als een aanduiding van de neurocognitieve
oorzaken van dat gedrag.
De DSM-IV-TRcriteria om ADHD vast te stellen zijn echter geen criteria voor cognitief functioneren, maar zijn geformuleerd in termen van observeerbaar
gedrag, zoals 'lijkt vaak niet te luisteren als hij/zij direct wordt aangesproken' of 'kan moeilijk rustig spelen of zich bezighouden met ontspannende activiteiten'.

Hierdoor is de wat moeizame situatie ontstaan dat
een classificatie wordt toegekend op basis van een gedragspatroon, die vervolgens wordt opgevat als een aanduiding van de neurocognitieve
oorzaken van dat gedrag.


Dit zou geen groot probleem zijn als alle gedragingen die onder de criteria voor ADHD vallen inderdaad eenzelfde neurologische oorzaak hadden. Dit lijkt echter maar ten dele het geval te zijn.
Dit zou geen groot probleem zijn als alle gedragingen die onder de criteria voor ADHD vallen inderdaad eenzelfde neurologische oorzaak hadden.

Dit lijkt echter
maar ten dele het geval te zijn.
Bovengenoemde classificaties suggereren wellicht dat ODD, CD en ADHD onderscheiden gedragspatronen zijn die los van elkaar staan.


Is dat zo?
Het tegendeel is echter het geval.

Ongeveer de helft van de kinderen met ADHD heeft ook ODD en/of CD.

Kinderen die voldoen aan de criteria voor CD
voldoen bijna altijd ook aan de criteria voor ODD, terwijl ongeveer een derde van de kinderen met een ODD-gedragspatroon op latere leeftijd een CD-gedragspatroon ontwikkelt (Loeber et al., 2000).

Naast deze onderlinge overlap van de disruptieve gedragsstoornissen is probleemgedrag vaak geassocieerd met internaliserende problemen, sociale problemen en leerproblemen (Dodge, Coie et al., 2006).
Kinderen die voldoen aan de criteria voor CD
voldoen bijna altijd ook aan
de criteria voor ODD, terwijl ongeveer een derde van de kinderen met een ODD-gedragspatroon op latere leeftijd een CD-gedragspatroon ontwikkelt (Loeber et al., 2000).

Naast deze onderlinge overlap van de disruptieve gedragsstoornissen is probleemgedrag vaak geassocieerd met internaliserende problemen, sociale problemen en leerproblemen (Dodge, Coie et al., 2006).
Naast deze onderlinge overlap van de disruptieve gedragsstoornissen is probleemgedrag vaak geassocieerd met
internaliserende problemen, sociale problemen en leerproblemen (Dodge, Coie et al., 2006).
Dimensionele beschrijvende diagnostiek

In de praktijk blijkt dat clinici, ouders, leraren en kinderen zelf de aard en ernst van gedragsproblemen heel verschillend zien.

Dimensionale assesment van de frequentie van verschillende vormen van gedrag volgens verschillende informanten is dan ook noodzakelijk om een goed beeld van gedragsproblemen volgens de verschillende betrokkenen te krijgen.

Er zijn diverse verschillende dimensionale vragenlijsten beschikbaar:
-Child Behavior Checklist (CBCL) of de
-Strengths and Difficulties Questionaire (SDQ),
In Nederland zijn verschillende dimensionele meetinstrumenten voor gedragsproblemen beschikbaar.

Om een globale indicatie te krijgen van
de aard en ernst van gedragsproblemen in vergelijking tot Nederlandse normen kan gebruik worden gemaakt van
-Child Behavior Checklist (CBCL)
-Strengths and Difficulties Questionaire (SDQ),


-Child Behavior Checklist (CBCL)

algemene indicatie van problemen in gedrag, sociaal functioneren en welzijn.
Er zijn onderling vergelijkbare versies voor ouders, leerkrachten (ook groepsleiding) en kinderen
Nadeel van de CBCL is wel dat dit instrument vrij lang is



-Strengths and Difficulties Questionaire (SDQ),

algemene indicatie van problemen in gedrag, sociaal functioneren en welzijn.
Er zijn onderling vergelijkbare versies voor ouders, leerkrachten (ook groepsleiding) en kinderen
De SDQ is een korter
alternatief voor de CBCL, en geeft bovendien naast probleemgedrag ook een indicatie van de sterke sociale kanten van kinderen
Een specifiekere indicatie van de ernst en aard van gedragsproblemen kan verkregen worden met vragenlijsten als
-de Vragenlijst voor Gedragsproblemen bij Kinderen (VGK (voor kleuters) en
-VVGK 6-16,
-het Instrument Reactieve en Proactieve Agressie (IRPA;
-voor een eerste screening op aandachtsproblemen en hyperactiviteit de ADHD-vragenlijst (AVL)
Het ontdekken van de precieze omstandigheden waaronder de problemen zich voordoen en de directe gevolgen van dit gedrag is een essentiële stap op weg naar behandeling.

De precieze aard van probleemgedragingen, hun aanleiding en hun directe gevolgen zijn vast te stellen middels:
functieanalyses.

Hierbij wordt gedurende enkele dagen systematisch
voor iedere probleemgedraging een GGG-schema van

-voorafgaande Gebeurtenis,
-problematisch Gedrag en
-Gevolgen van dat gedrag bijgehouden

(ook wel bekend als ABC-schema, voor Antecedent, Behavior Consequence).
ABC-schema,
Antecedent
Behavior
Consequence
De informatie die hieruit naar voren komt over de precieze aanleidingen, gedragingen en consequenties blijkt vaak al
een direct behandeleffect te hebben op de betrokkenen, die er door gaan inzien hoe het gedrag opgeroepen en bekrachtigd wordt.
Zo mogelijk zijn functieanalyses middels het GGG-schema uit te breiden tot een schema met vijf G's, die staan voor:
Gebeurtenis,
Gedachten,
Gevoelens,
Gedrag en
Gevolgen

Of dit mogelijk en noodzakelijk is, hangt met name af van het inzicht van de betrokkenen in de
gedachten en gevoelens van het kind en van diens leeftijd.
Verklarende diagnostiek

Om effectief gedragsproblemen te kunnen voorkomen en behandelen, is het belangrijk te weten hoe ze ontstaan.

De afgelopen jaren is veel onderzoek gedaan naar de ontwikkeling van probleemgedrag. Inmiddels is duidelijk dat niet een op zichzelf staande oorzaak tot gedragsproblemen leidt.

Gedragsproblemen ontstaan veelal door
een combinatie van factoren, waarbij kwetsbaarheden van kinderen en omgevingsinvloeden elkaar wederzijds versterken (Rutter, 2006).

De aard van deze kwetsbaar­ heden en omgevingsinvloeden kan per kind verschillen. Voor een effectieve behandeling is het dan ook noodzakelijk een goed beeld te krijgen van de factoren die bij een individuele cliënt een rol hebben gespeeld bij het ontstaan en voortbestaan van de problemen.
Aandachtsproblemen en hyperactiviteit lijken in belangrijke mate een genetische basis te kennen.

Omgevingsfactoren zijn
wel van invloed op de symptomen van het kind, zij kunnen de prognose en het verloop van de stoornis verbeteren of verslechteren, maar zijn nooit de oorzaak van ADHD.

Gezien de bredere DSM-criteria voor ADHD lijkt het aannemelijk dat een heterogene groep kinderen aan deze criteria voldoet, waarbij de oorzaken voor verschillende kinderen in verschil­lende neurocognitieve problemen kunnen liggen, en waarbij omgevings­ factoren voor sommige kinderen meer bepalend zullen zijn dan voor andere kinderen.
Aandachtsproblemen en hyperactiviteit lijken in belangrijke mate een genetische basis te kennen.

Het theoretische uitgangspunt is dat
deze problemen worden veroorzaakt door sterk genetisch bepaalde beperkingen in verschillende hogere cognitieve functies, zoals het werk ­ geheugen (het vermogen om informatie online te houden terwijl je met iets anders bezig bent), inhibitie (het vermogen om gedrag te remmen) en motivatie (de reactie op beloning en straf ).
Omgevingsfactoren zijn wel van invloed op de symptomen van het kind, zij kunnen de prognose en het verloop van de stoornis verbeteren of verslechteren, maar zijn nooit
de oorzaak van ADHD.

Gezien de bredere DSM-criteria voor ADHD lijkt het aannemelijk dat een heterogene groep kinderen aan deze criteria voldoet, waarbij de oorzaken voor verschillende kinderen in verschil­lende neurocognitieve problemen kunnen liggen, en waarbij omgevings­ factoren voor sommige kinderen meer bepalend zullen zijn dan voor andere kinderen.
Bij agressie en regelovertredend gedrag spelen genetische factoren een minder duidelijke rol.

Het is hoogst onwaarschijnlijk dat één specifieke genetische opmaak direct agressie of regelovertred end gedrag zou ver­ oorzaken.

Wel spelen specifieke kwetsbaarheden van kinderen een rol bij het ontstaan van dergelijk gedrag gedurende de ontwikkeling.

Deze kwetsbaarheden zijn geen directe oorzaken voor probleemgedrag, maar maken kinderen kwetsbaarder voor het ontstaan daarvan, of
stellen aan de omgeving van kinderen voor hogere eisen.
Een belangrijke ontwikkelingstaak voor kind en omgeving is het kind te leren de eigen belangen op een
niet-agressieve manier te behartigen. Deze ontwikkelingstaak is voor sommige kinderen en verzorgende echter veel moeilijker dan voor anderen.

In het bijzonder voor kinderen met een wat lagere intelligentie, aandachtsproblemen, inhibitieproblemen en een neiging tot negatieve emotionaliteit is dit lastig.

Het is voor hen moeilijker te gaan begrijpen wa t de sociale omgeving van hen ver wacht, hoe zij hier op in kunnen spelen, en hoe zij hun sterke impulser om direct en hevig op stimuli te reageren kunnen inhiberen.
Zeer actieve en prikkelbare peuters en kleuters vragen meer energie en maken de ouders zo
kwetsbaarder voor minder sensitieve en minder consequente reacties op het gedrag van hun kind.
Wanneer deze vaardigheden niet goed beheerst worden, valt het niet adequate sociale gedrag steeds meer uit de toon omdat het niet meer leeftijdsadequaat is.

Ouders, leerkrachten en leeftijdgenoten gaan kin­deren dit gedrag steeds meer kwalijk nemen, waarbij er een nadruk kan ontstaan op
dit negatieve gedrag en negatieve reacties hierop.

Aangezien deze reacties van de omgeving voor deze kinderen een bron van frustratie op zichzelf vormen, reageren zij hierop vaak met meer probleemgedrag.
dwingende interacties' (coercion)

In deze fase ontstaan gemakkelijk zogenaamde dwingende interatiepatronen.

Door deze interactiepatronen worden de mogelijkheden om sociaal vaardig gedrag te leren verder beperkt. Patterson, Reid en Dishion (1992) ontdekten een patroon van operante conditionering die zij ……..) noemden.
'dwingende interacties' (coercion) noemden.
dwingende interacties' (coercion)

In een dwingend interactiepatroon bekrachtigen ouder en kind bij elkaar reacties die probleem gedrag bevorderen .

Dit verloopt als volgt.
• Een ouder doet een verzoek of handhaaft een regel.
• Hieropwordt door het kind gereageerd met probleemgedrag.
• Als de ouder daar negatief op reageert, reageert het kind met heftiger probleemgedrag.
• Vervolgens geeft de ouder toe, waarmee het probleemgedrag stopt. Zo wordt het negatieve gedrag van het kine uiteindelijk beloond.
• Tegelijkertijd worden het niet stellen van eisen en toegeven aan negatief gedrag door de ouder eveneens bekrachtigd.
Bovendien is de gehele interactie gericht op het afdwingen van gedrag bij elkaar, en niet op het aanleren van gewenst gedrag of het vertonen van gedrag om de ander te plezieren.

Dit dwingende interactiepatroon blijkt
zichzelf te versterken, waarbij de gedragingen van ouder en kind steeds extremer neigen te worden (escalatie) en geen van beiden nog positief gedrag kan laten zien omdat de ander als het ware negatief gedrag afdwingt.

Zo raken ouder en kind - veelal ongewild en zonder dit te weten - verstrikt in een patroon dat zichzelf versterkt door wederzijdse bekrachtiging .
Verschillende factoren kunnen aan dit patroon bijdragen. Meest opvallend is na tuurlijk de inconsistente reactie van de ouder op het probleemgedrag.

Er zijn echter veel andere 'startpunten '. Kindkenmerken als
aandachtsproblemen, hyperactiviteit, negatieve emotionaliteit en ongevoeligheid voor bekrachtiging (condüioneerbaarheid) zetten het patroon sneller in gang.

Ook inconsistentie en haalbaarheid van de regel of eis die gesteld wordt spelen een belangrijke rol.

Het patroon blijkt vaak in gang te worden gezet door een mismatch tussen verwachtingen van de omgeving en vermogens van het kind: aan kinderen worden eisen gesteld die voor leeftijdgenoten redelijk zouden zijn, maar die redelijker­ wijs niet haalbaar of begrijpelijk zijn voor het desbetreffende kwetsbare kind (bijvoorbeeld van wege aandachtsproblemen, hyperactiviteit, lagere intelligentie of de inmiddels opgelopen achterstand in sociale-probleem­ oplossingsvaardigheden).
Ook inconsistentie en haalbaarheid van de regel of eis die gesteld wordt spelen een belangrijke rol.

Het patroon blijkt vaak in gang te worden gezet door een
mismatch tussen verwachtingen van de omgeving en vermogens van het kind: aan kinderen worden eisen gesteld die voor leeftijdgenoten redelijk zouden zijn, maar die redelijker­ wijs niet haalbaar of begrijpelijk zijn voor het desbetreffende kwetsbare kind (bijvoorbeeld van wege aandachtsproblemen, hyperactiviteit, lagere intelligentie of de inmiddels opgelopen achterstand in socialeprobleem­ oplossingsvaardigheden).
Dwingende interactiepatronen beperken zich niet tot gezinsrelaties maar treden ook op tussen de desbetreffende kinderen en leerkrachten, en met leeftijdgenoten .

Afwijzing door leeftijdgenoten en negatieve interacties met ouders kunnen leiden tot
een gegeneraliseerde verwachting van vijandigheid bij anderen en zich tekort gedaan voelen, die ertoe leiden dat sociale interacties snel in conflicten ontaarden.

Zo kan een vicieuze cirkel van negatieve interacties met anderen en wederzijdse negatieve verwachtingen ontstaan.
xzb
zxcb