• Shuffle
    Toggle On
    Toggle Off
  • Alphabetize
    Toggle On
    Toggle Off
  • Front First
    Toggle On
    Toggle Off
  • Both Sides
    Toggle On
    Toggle Off
  • Read
    Toggle On
    Toggle Off
Reading...
Front

Card Range To Study

through

image

Play button

image

Play button

image

Progress

1/11

Click to flip

Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;

Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;

H to show hint;

A reads text to speech;

11 Cards in this Set

  • Front
  • Back
this + het-noun
dit (singular het-noun)
Dit huis is groot.
this + de-noun
deze (singular de-noun)
Deze fiets is geel.
these + plural
deze (plural)
Deze huizen zijn groot.
that + het-noun
dat (singular het-noun)
Dat huis is groot.
that + de-noun
die (singular de-noun)
Die fiets is geel.
those + plural
die (plural)
Die huizen zijn groot.
independent demonstrative pronoun linked to a noun with a link verb
always dit / dat
Dit is een leuk boek
Dit zijn leuke boeken
these/those which is linked to a noun
dit / dat
Dit zijn inheemse planten
[not 'die zijn ...' ]
these/those which is linked to an adjective
deze / die
Die zijn inheemse.
preposition + dit/deze
(independent demonstrative pronouns)
hier + preposition
Ik heb van deze ervaring geleerd (dep. pronoun)
Ik heb hiervan geleerd (indep. pronoun)
preposition + dat/die
(independent demonstrative pronouns)
daar + preposition
Ze zaten achter die gordijnen (dep. pronoun)
Ze zaten daarachter (indep. pronoun)