• Shuffle
    Toggle On
    Toggle Off
  • Alphabetize
    Toggle On
    Toggle Off
  • Front First
    Toggle On
    Toggle Off
  • Both Sides
    Toggle On
    Toggle Off
  • Read
    Toggle On
    Toggle Off
Reading...
Front

Card Range To Study

through

image

Play button

image

Play button

image

Progress

1/162

Click to flip

Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;

Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;

H to show hint;

A reads text to speech;

162 Cards in this Set

  • Front
  • Back
  • 3rd side (hint)
Wat is problem-solving treatment?
Een korte psychologische behandeling, gericht op vermindering van psychische klachten die samenhangen met onopgeloste problemen in het dagelijks leven. Tijdens de behandeling leert de behandelaar de patiënt de samenhang tussen zijn/haar klachten en problemen te zien en te accepteren, de problemen helder te definiëren, en vervolgens te formuleren wat hij/zij hieraan wil veranderen (doel). Vervolgens leert de behandelaar de patiënt een systematische aanpak om actuele maar ook toekomstige problemen effectiever te kunnen aanpakken.
Wat zijn de 7 fases van probleemoplossing?
1. Uitleg over de behandeling en deze onderbouwen; 2. Verhelderen en definiëren van de problemen; 3. Vaststellen van haalbare doelen; 4. Generaliseren van oplossingen; 5. Keuze van een oplossing; 6. Implementatie; 7. Evaluatie.
Waaruit bestaat de eerste stap van PST?
Uitleg geven over de behandeling en rationale (onderbouwing). In deze uitleg hoort het volgende aan de orde te komen: 1. Het verband tussen (emotionele) klachten/symptomen en problemen uit het dagelijks leven (werk/relatie); 2. Het effect dat succesvolle oplossing van de problemen (gefaciliteerd door de behandeling) zal hebben op de emotionele symptomen.
Waaruit bestaat de tweede stap van PST?
Verhelderen en definiëren van de problemen. Stap 1: De belangrijke, acuele problemen van de probleemlijst die door de therapeut geschikt worden geacht voor PST, worden geconcretiseerd (wat, wanneer, waar, wie). Stap 2: Gecompliceerde problemen worden in meerdere kleine problemen opgesplitst en apart onderzocht.
Wat gebeurt er in fase 3 van probleemoplossing?
Cliënt kiest haalbare en goed omschreven doelen. Hierbij wordt ook rekening gehouden met de sterke punten van de cliënt en mogelijke obstakels. Er worden zowel korte als lange termijn doelen opgesteld. Vooral haalbare doelen op korte termijn zijn heel belangrijk, zodat de patiënt een gevoel van 'achievement' kan krijgen.
Wat gebeurt er in fase 4 van probleemoplossing?
Genereren van oplossingen door brainstorm technieken:Cliënt bedenkt zo veel mogelijk oplossingen.
Wat gebeurt er in fase 5 van probleemoplossing?
Keuze van een voorkeursoplossing: de voors en tegens van alle potentiële oplossingen worden daarvoor zorgvuldig gewogen.
Wat gebeurt er in fase 6 van probleemoplossing?
Implementatie van de beste oplossing. Hiervoor wordt een plan gemaakt van alle te nemen stappen (heel concreet inclusief tijden): Wat? Wanneer? Met wie? Hoe? Ook wordt bekeken welke stappen makkelijk zijn en welke moeilijker. Eventueel worden taken onderverdeeld in kleinere sub-stappen.
Wat gebeurt er in fase/stap 7 van probleemoplossing?
Evaluatie/huiswerkbespreking: de behandelaar bespreekt met de cliënt de voortgang die is geboekt of het gebrek daaraan (belangrijk daarbij is dat de behandelaar elke gemaakte stap en elk succes bekrachtigt).
Welke twee technieken kunnen gebruikt worden als probleemoplossingstechniek?
Activiteitenplanning en zelfcontrole technieken.
Waarop is activiteitenplanning gericht?
Op inactiviteit, overactiviteit of het niet in balans zijn van het activiteitenniveau.
Waarop zijn zelfcontrole technieken gericht?
Op het te veel of te weinig vertonen van een bepaald gedrag.
Wanneer kan activiteitenplanning ingezet worden?
1. Bij mensen met een ernstige depressie, 2. bij passieve of inactieve cliënten, 3. bij mensen met uitstelgedrag, 4. bij mensen met een overactieve levensstijl, 5. bij cliënten die hun activiteitenniveau niet in balans hebben.
Wat zijn de richtlijnen voor activiteitenplanning (5 of 6)?
1. Behandelaar bespreekt met cliënt waarom activiteitenplanning nuttig is (rationale/beweegreden); 2. Behandelaar maakt gebruik van het socratisch dialoog om suggesties voor activiteiten te ontlokken en luistert goed naar de patiënt; 3. Om goed aan te sluiten op wat de cliënt aankan wordt begonnen waar de cliënt is, niet waar hij/zij denkt te moeten zijn (of waar de behandelaar denkt dat hij zou moeten zijn) hierbij wordt gebruik gemaakt van zelfmonitoring om te beoordelen wat het startpunt is (bijv door de cliënt tijdens de sessie zijn activiteiten te laten registereren/invullen op een schema). 4. behandelaar zorgt ervoor dat de geplande activiteiten door de cliënt heel specifiek en concreet worden gemaakt (waar, wanneer, met wie, hoe lang); 5. behandelaar bespreek potentiële opbstakels met de client. (6) Welk collaboratief.
Hoe ziet activiteitenplanning bij iemand met depressie eruit?
Stapsgewijze verhoging van activiteit, met daarbij aandacht voor 'pleasantness' en 'mastery'. Daartoe laat de behandelaar de cliënt eerst zijn activiteiten per uur registreren (zelf monitoring). De behandelaar vraagt de cliënt ook om te noteren hoe aangenaam (pleasantness) en voldoeninggevend (mastery) hij de activiteiten vond op een schaal van 1 tot 10. Vervolgens wordt het activiteitenniveau stapsgewijs opgeklikt doordat de cliënt activiteiten gaat plannen die bekrachtigend werken.
Wat is het fundament van de behaldeling van chronische vermoeidheid?
Activiteitenplanning
Wat is de hypothese van het cognitieve- gedragmatige model van CVS?
Meerdere factoren dragen, in interactie met elkaar, bij aan het ontstaan en de instandhouding van CVS. 1. de overtuiging van de patiënt dat hij/zij lijdt aan een lichamelijke aandoening. 2. een door bepaalde cognities en attributies gemedieerde toenemende inactiviteit. 3. Een deels daardoor gevoede affectieve stoornis.
Welke schema's,overtuigingen (automatische gedachten) en levensstijl kunnen CVS veroorzaken?
Kerngedachte: Ik ben niet goed genoeg.

Beliefs: Ik moet altijd perfect presteren, ik mag nooit zwakte tonen.

Levensstijl: Prestatiegericht, hardwerkend, houdt zich flink.
Wat kan de trigger zijn voor CVS?
Stress of acute ziekte.
Wat zijn de symptomen van CVS volgens het CG model?
Vermoeidheid en niet meer kunnen functioneren.
Tot welke gedachten en gedragingen leiden de vermoedheidssymptomen bij CVS volgens het CG model?
Gedachten: Ik ben lichamelijk ziek, ik maak het alleen maar erger, ik moet beter mijn best doen.

Gedrag: 1. Extreem veel rust nemen, activiteiten vermijden. 2. Episodische uitbarstingen van activiteit 3. medische hulp zoeken.
Wat zijn volgens het CG model voor CVS de effecten op stemming en fysieke toestand?
Stemming: spanning & frustratie

Fysiek: Deconditionering door fysieke inactiviteit
Hoe houden gedachten en gedrag CVS in stand volgens het cognitieve gedragsmatige model?
Patiënten hebben maladaptieve ideen, ze denken 'Ik moet uitrusten om beter te worden' of 'Deze activiteit maakt dat ik me slechter ga voelen'.Doordat ze denken dat activiteiten een slechte invloed op hun klachten zouden hebben - gaan ze overmatig rusten en activiteiten vermijden. Dit heeft als gevolg dat de symptomen verminderen, maar de verwachtingen van de patiënt nemen toe. Patiënt gaat denken 'Ik moet beter mijn best doen' . Dit soort gedachten kunnen leiden tot een uitbarsting van lichamelijke activiteit, die tot gevolg heeft dat het gevoel wat gepresteerd te hebben toeneemt, maar tegelijkertijd nemen de symptomen en beperkingen toe, omdat uitbarstingen van activiteit de vermoeidheid alleen maar in de hand werken. En de patiënt weer extreem veel rust gaat nemen.
Waaruit bestaat de cognitieve gedragsmatige behandeling voor CVS?
Cognitieve herstructurering en activiteitenplanning.
Waar richt de cognitieve herstructurering bij CVS behandeling zich op?
Op gedachten over de ziekte (Ik heb een progressieve ziekte) en gedachten over de relatie tussen activiteiten en symptomen (Ik maak mezelf zieker).
Waarop richt activiteiten planning zich bij de behandeling van CVS?
Op gedrag: vermijding van activiteiten (veel rusten) en uitbarstingen van activiteit.
Hoe ziet de CGT behandeling voor CVS er uit?
De focus ligt op factoren die de ziekte in stand houden. Om die te veranderen wordt gebruikt gemaakt van 1. cognitieve herstructurering en 2. activiteitenplanning (balanceren van activiteit en rust).
Bij de activiteitenplanning wordt eerst d.m.v. zelfmonitoring het aanvangsniveau bepaald. Als patienten hun activiteiten niveau niet in balans blijken te hebben wordt hier eerst aandacht aan besteed en wordt vervolgens de activiteiten gradueel verhoogd. Het is erg belangrijk dat er zowel activiteiten als rustmomenten worden gepland.
In welke 5 fasen verdeeld Sharpe de cognitief-
gedragstherapeutische behandeling van CVS?
1 Assessment, individuele formulering en motivatie of engagement voor de therapie.; 2. Gedragsmatige en cognitieve interventies (gedragsexperiment toenemende activiteit + herevalueren van ziekte overtuigingen) 3. Herevalueren van bepaalde attitudes; 4. Oplossen van praktische, sociale en persoonlijke moeilijkheden, zoals financieen, werk en andere externe obstakels.; 5. Nagaan wat in de therapie geleerd + maken van een lijst met effectieve strategieen die in detoekomst gebruikt kunnen worden en een terugvalplan.
Wat is de eerste stap van activiteitenplanning?
Bepalen van basisniveau (aanvangsniveau) van activiteiten d.m.v. zelfmonitoring. Patient wordt hiertoe gevraagd een activiteitendagboek bij te houden en daarin alles wat hij/zij gedurende de dag doet op te schrijven, zowel activiteiten als rusten. De patiënt wordt gevraagt zo specifiek mogelijk te zijn (beter om op te schrijven 'zit in een stoel naar de tuin te kijken' dan 'uitrusten'.

Verder wordt de patiënt gevraagd de mate van vermoeidheid bij te houden van o (geen vermoeidheid) tot 8 (ergst voorstelbare vermoeidheid).
Wat is de tweede stap van activeitenplanning (buij CVS)?
Het inplannen van zowel activiteiten en rust. Hiertoe gaat de cliënt doelen stellen voor de lange en korte termijn (wat wil ik aan het eind van de therapie bereikt hebben en wat zijn mijn wekelijkse doelen?). Deze doelen moeten realistisch zijn en concreet zijn. Het is bijvoorbeeld geen realistisch doel dat iemand die al jaren gehandicapt is weer normaal kan sporten. Daarnaast is het doel 'beter worden' niet concreet en meetbaar genoeg. In staat zijn twee keer per week 5km te lopen' is dat wel.
Voorbeelden van doelen bij activiteitenplanning (activiteiten en rust):
Elke dag 15 minuten aan houdhoudelijke taken besteden, drie keer per dag 5 minuten wandelen (om11, 14 en 17 uur), elke dag om 9 uur opstaan, 2x per dag een uur rusten in een stoel (om 10 en 16 uur), s avonds een vriendin bellen.
Wat kun je concluderen over activiteitenplanning bij CVS?
De hoofd gedragsmatige behandeling bij CVS is om eerst het activiteitenniveau te stabiliseren en vervolgends gradueel te verhogen.

Het doel hiervan is om niet alleen het gedrag te veranderen, maar ook overtuigingen over de ziekte - activiteit maakt het erger - en stemming (de andere componenten van het verklaringsmodelmodel) te beinvloeden.
In welke twee groepen kunnen we zelfcontrole problemen indelen?
1. Problemen waarbij de zelfcontrole technieken gericht zijn op zelfbeperking = leren om overmatige gedragingen die tot onmiddelijke behoeftenbevrediging leiden te verminderen. Voorbeelden zijn overmatig drinken, eten, roken, tv kijken...; 2. Problemen die veranderingen in tegengestelde richting behoeven: gedrag dat toe moet nemen. Bijvoorbeeld bewegen, ontspannen, assertief zijn, studeren..
Wat denken veel mensen dat de oorzaak is van zelfcontrole problemen? Wat zou een nuttigere kijk op de problemen zijn?
Veel mensen denken dat het gebrek aan een soort van magische kracht 'wilskracht' de problemen veroorzaaakt. Om het probleem te begrijpen kun je echter beter kijken hoe het veroorzaakt kan zijn en in stand wordt gehouden door de (korte en lange termijn) gevolgen van het gedrag.
Geef voorbeelden van zelfcontrole problemen
"Ik kan chocolade gewoon niet weerstaan"; "Ik zou echt moeten gaan trainen, ik wou dat ik niet zo lui was'; "Ik zou echt moeten beginnen met het voorbereiden van mijn presentatie, dus waarom ben ik vannacht op stap gegaan?"
Hoe leiden gedragsmatige consequenties tot overmatig/ongewenst gedrag?
A. Doordat de beloning van het gedrag onmiddelijk volgt en de bestraffing pas later; B. Doordat de beloning onmiddelijk volgt en de bestraffing gelijdelijk (cumulatief); C. Doordat de beloning van het ongewenste gedrag direct volgt en de beloning van het gewenste gedrag pas later.
Geef een voorbeeld van een gedrag dat tot excess kan leiden doordat de beloning eerder volgt dan de bestraffing.
Als een tiener uit wil gaan en tegen haar ouders liegt dat haar huiswerk af is en ze mag vervolgens weg. Liegen wordt hierdoor beloond, terwijl de ouders pas veel later zullen merken dat hun dochter gelogen heeft, waardoor de bestraffing dus erg vertraagd is.

Zo wint de onmiddelijke bekrachtiging het vaak van de vertraagde bestraffing.
Geef een voorbeeld van een gedrag dat tot excess kan leiden doordat de beloning direct volgt en de bestraffing cumulatief.
Een extra dessert nemen wordt onmiddelijk beloond doordat het goed smaakt. En hoewel de negatieve gevolgen ook direct zijn (cholesterol, gewichtstoename) zijn deze te klein om opgemerkt te worden en is het de optelsom van vele extra desserts die het probleem veroorzaakt (ook bij roken, drinken).

Zo wint de onmiddelijke bekrachtiging het van de onopgemerkte negatieve gevolgen die alleen opgeteld significant zijn.
Geef een voorbeeld van een gedrag dat tot excess kan leiden doordat de beloning van het ongewenste gedrag direct volgt en de beloning van het gewenste gedrag pas later.
Als je een examen hebt een je vriend komt langs en wil er een romantisch avondje met je van maken. Je hebt helemaal verliefd, dus je kiest voor de romanitiek i.p.v nog een aantal uur studeren.

Zo wint de optie met directe beloning eht van de optie met vertraagde beloning.
Hoe leiden gedragsmatige consequenties tot tekort van een bepaald gedrag?
A. Doordat een onmiddelijke kleine straf het wint van onopmerkbare geleidelijke positieve consequenties; B. Doordat een onmiddelijke kleine straf het wint van een onwaarschijnlijke onmiddelijke mega straf; C. Doordat een onmiddelijke kleine straf het wint van vertraagde mega straf.
Geef een voorbeeld van hoe een onmiddelijke kleine straf het wint van onopmerkbare geleidelijke positieve consequenties.
Sport/beweging: zelfs als er een positief onmiddelijk effect is, is het te klein om opgemerkt te worden en focussen mensen zich op de ongemakken (tijd, stress, vermoeiend, pijn)
Geef een voorbeeld van hoe een onmiddelijke kleine straf het wint van een onwaarschijnlijke onmiddelijke mega straf.
Veel mensen dragen geen helm, omdat deze niet fijn zit, terwijl ze daardoor erstig hersenletsel op kunnen lopen als ze een ongeluk krijgen (ander voorbeeld is het niet dragen van condoom)
Geef een voorbeeld van hoe een onmiddelijke kleine straf het wint van vertraagde mega straf.
Uitstellen van naar de tandarts gaan omdat het directe ongemak het wint van de lange termijn consequenties die vaak veel erger zijn.
Dus waarom vertonen mensen vaak veel gewenste gedragingen niet?
Omdat deze vaak tot kleine onmiddelijke straffen leiden, waardoor de mogelijke lange termijn positieve uitkomste van het gedrag overschaduwd worden.
Hoe kun je zelfcontrole definiëren?
De verleiding van onmiddellijke behoeftebevrediging (beloning) kunnen weerstaan en het kunnen sturen van het eigen handelen met het oog op een zelfgekozen/gewaardeerd doel.
In welke vijf stappen kun de zelfcontrole methode opdelen?
1. Specificeer het probleem en stel doelen; 2. Maak een verbintenis om te veranderen; 3. Verzamel gegevens over wanneer, waar en hoe vaak het probleem voorkomt en analyseer oorzaken; 4. Ontwerp en implementeer een programma om de situatie (stimulus controle), het gedrag (overweeg shaping) en de consequenties (zelfmonitoring/beloning) te managen; 5. Voorkom terugval en zorg ervoor dat je resultaten blijvend zijn.
Wat is exposure therapie?
Exposure is een vorm van gedragstherapie waarbij de persoon herhaaldelijk wordt blootgesteld aan de situatie die de angst oproept. Met exposure wordt doelbewust angst opgeroepen (in tegenstelling tot systematische desentisatie). Wanneer iemand herhaaldelijk wordt blootgesteld aan een object of een situatie waarvoor hij bang is, letterlijk of met gebruikmaking van de verbeelding, ervaart hij steeds weer de angst totdat de prikkel zijn effect kwijtraakt. Dit wordt ‘gewenning' genoemd.
Wat is het verschil tussen exposure therapie en systematische desensitisatie?
Bij systematische desensitisatie wordt gelijdelijke blootstelling aan de bron van de angst gekoppeld aan ontspanning (een proces dat ‘reciproque inhibitie' wordt genoemd). Bij de exposure-therapie wordt juist doelbewust angst opgeroepen, zodat de prikkel uiteindelijk zijn effect kwijtraakt.
In welke 3 vormen van exposure zijn er?
1. Exposure in vivo: directe bloodstelling aan externe angstwekkende stimuli; 2. exposure in vitro: blootstelling via imaginatie; 3. Interoceptieve exposure: opwekken van / concentreren op lichamelijke sensaties .
Wat is het verschil tussen massale (massed exposure) en gelijdelijke (spaced exposure) confrontatie met de angstwekkende stimuli? [tussen sessies]
Bij massale bloodstelling bestaat de behandeling uit lange, elkaar snel opvolgende sessies, terwijl bij spaced exposure de boodstelling meer verdeeld is over tijd.
Moet exposure zo massal mogelijk plaatsvinden? Ofwel is massed exposure beter dan spaced exposure?
Het voordeel van massed is dat er snel vooruitgang wordt geboekt waardoor de motivatie wordt versterkt, en dat er weinig ruimte is voor vermijding. Het voordeel van spaced exposure is dat er minder terugval is en dat de methode acceptabeler en praktischer is voor de patiënten.

Onderzoeken op dit gebied laten echter veel verschillen in uitkomsten zien, dus het beste is om met de patiënt te bespreken welke uitvoering gebruikt zal worden.
Wat is het verschil tussen flooding en geleidelijke exposure?
Bij flooding wordt de persoon meteen aan de meest beanstigende stimulus blootgesteld terwijl dit bij gelijdelijke exposure stap voor stap gaat (begint bij de minst beanstigende stimulus)
Moet exposure zo intens mogelijk zijn of gradueel in intensiteit toenemen?
Pro flooding: snellere resultaten dan bij graduele exposure. Pro graduele exposure: minder afvallers en mensen die de voorschriften niet naleven dan bij flooding.

Verder laten rct geen superieur effect zien van flooding in vergelijking met graduele therapie, dus beiden methoden lijken even effectief.
Is een exposure-programma waarin vlucht en vermijding wordt voorkomen (endurance/volharding) beter dan een programma waarbij de patient de mogelijkheid heeft om gecontrolleerd te ontsnappen (na een vooraf bepaalde mate van angstruductie)?
Er is geen bewijs voor een lagere effectiviteit van controlled escape programma's. Maar te vroege ontsnapping aan de situatie maakt exposure therapie onmogelijk. Patienten moeten zichzelf blootstellen tot de angst in ieder geval iets is afgenomen.
Waartoe dient de gecontrolleerde ontsnappingsmogelijkheid?
Om het gevoel van controle van de patient te vergroten.
Is exposure functioneler wanneer de volledige aandacht is gericht op de beangstigende stimulus dan wanneer er interne en externe afleidingsbronnen zijn?
Afleiding reguleert te hoge angstniveau's en heeft op de korte termijn een positief efect, maar het is ook een vorm van cognitieve vermijding. De cognitieve vemijding stoort de activering van angst en gewenning, waardoor het op lange termijn een negatief effect heeft. De lange termijn effecten van gerichte aandacht zijn te verkiezen boven de effecten van exposure met afleiding.
Wat is het effect van veiligheidsgedragingen tijdens exposure?
Veiligheidsgedragingen hebben net als afleiding positieve korte termijn effecten (angstreductie), maar verhinderen optimale exposure en hebben daarom negatieve lange termijn effecten. Het is daarom nodig om aandacht te besteden aan deze subtiele vorm van vermijding.
Is therapist-aided therapie beter dan self-directed exposure therapie? Is de hulp van een ander noodzakelijk voor succes?
Er zijn geen heldere voordelen van begeleiding door therapeut of echtgenoot in vergelijking tot zelf-directed exposure. Maar, niet alle patienten zijn gemotiveerd om het helemaal zelf te doen en hebben hulp nodig van een therapeut of echtgenoot om gemotiveerd te blijven en trouw aan de behandeling.
Is exposure in vitro net zo effectief als exposure in vivo?
Exposure in vivo (in werkelijkheid) is effectiever dan in vitro. Elke behandeling moet ook in vivo onderdelen hebben. Imaginatie kan gebruikt worden om patienten te motiveren om met in vivo te starten of gebruikt worden in het geval van speciale stimuli (bij PTSS of vliegangst)
Op welke manieren kan klassiek conditioneren plaatsvinden?
Leren door directe ervaring, door observatie of door informatie die je leest/krijgt.
Wat is de link tussen klassiek conditioneren en exposure?
Exposure is oorspronkelijk gebaseerd op het klassieke conditioneringprincipe waarbij nieuwe relaties tussen stimuli worden geleerd.
Wat voor inzichten zijn er tegenwoordig in extinctie?
Extinctie is niet gelijk aan afleren, maar enkel aan uitdoven. Bij een groot aantal mensen keert de angst namelijk terug, ondanks een aanvankelijke succesvolle behandeling. Een belangrijke verklaring voor de terugkeer van angst is dat extinctie contextgevoelig is: extinctie in een bepaalde context wordt niet automatisch gegeneraliseerd naar de oorspronkelijke context waarin de angst is aangeleerd, waardoor renewal van de angst plaatsvindt.
Wat zijn de klinische consequenties van de nieuwe inzichten in exposure?
Er bij exposure voor zorgen dat de extinctie van de angst bij voorkeur in de acquisitie context plaatsvindt. + Bij voorkeur ervoor zorgen dat de extinctie in meerdere contexten heeft plaatsgevonden door meerdere stimuli te gebruiken.
Wat doe je voor soort exporure bij een vrouw van 48 die pijn in de onderrug heeft en bang is om te bewegen omdat ze vreest dan haar rug er nog meer door beschadigd wordt en ze invalide wordt?
Een hierarchie van dagelijkse activiteiten maken. Wat zou de minste schade opleveren en wat de meeste (0-100)?
Beschrijf het gedragsmatige model van OCS:
Obsessies of spanningen kunnen door een situatie getriggerd worden of spontaan ontstaan. Als de persoon bang is voor een bepaalde situatie zal hij die soms proberen te vermijden. Als er eenmaal een obsessieve gedachte ontstaat zal de persoon ofwel cognitieve of zichtbare rituelen uitvoeren (neutraliserende gedachten of compulsies). Deze verminderen de angst.
Beschrijf de componenten van de gedragsmatige behandeling van OCS:
Exposure en responsepreventie:
1. Zelf observatie en registratie; 2. Exposure; 3. Responspreventie.
Wat houdt het exposure deel van de behandeling van OCS in?
De patiënt stelt zichzelf blood aan beangstigende situaties + obsessies worden opgeroepen op vaste momenten en de patiënt moet ze helemaal doordenken; patient gebruikt spontane obsessies als mogelijkheden om te oefenen.
Wat houdt het responspreventie deel van de behandeling van OCS in?
Het is erop gericht dat de patiënt niet langer zijn rituelen uit zal voeren en dat ook familileden dit niet langer op verzoek van de patiënt doen. + De omgeving zal ook niet meer reageren op een vraag om bevestiging van de patiënt + de patiënt stopt met het neutraliseren van gedachten en met cognitieve rituelen.
Wat is de cognitieve verklaring van in vivo exposure?
Het uitgangspunt is dat cognitieve verstoringen kunnen leiden tot foute overtuigingen die de oorzaak kunnen zijn van iemands angst. Door exposure in vivo kan de persoon nieuwe correctieve informatie verzamelen waardoor zijn overtuigingen ontkracht worden. Het gaat bij de cognitieve benadering dus niet om de extinctie van de angstrespons, maar om correctie van de onderliggende cognities.
Wat is het cognitieve model depressie?
Het is in de eerste plaats een informatieverwerkingsmodel. Het gaat ervan uit dat (vroege) levenservaringen leiden tot het vormen van overtuigingen en verwachtingen (vastgelegd in een kennisstructuur), die wij vervolgens gebruiken om de wereld om ons heen te begrijpen. Prikkels of stimuli vanuit een bepaalde situatie kunnen deze overtuigingen activeren en negatieve automatische gedachten oproepen. [Volgens Beck zijn deze automatische gedachten bij depressie negatief gekleurd en geven ze een vertekend beeld van de werkelijkheid.] Deze gedachten staan aan het begin van een reeks reacties - de symptomen van depressie: de persoon gaat zijn gedrag aanpassen (zich klein maken, terugtrekken), motivatie verandert, stemming daalt steeds verder (affectie), negatieve gedachte keert steeds terug en andere negatieve gedachten komen op, verder kunnen er ook lichamelijke klachten optreden.
Wat zijn de belangrijkste kenmerken van de cognitieve therapie voor depressie?
1. De therapie is gebasseerd op het cognitieve model van stemmingsstoornissen; 2. een collaboratieve therapeutische relatie; 3. tijdsgebonden; 4. gestructureerd en directief; 5. Gericht op instandhoudende factoren; 6 socratisch dialoog; 7. gedragsexperimenten; 8. het is een training: worden vaardigheden aangeleerd die de patiënt vervolgens ook in andere contexten leert inzetten.
Hoe ziet een sessie bij cognitieve therapie voor depressie eruit?
1. opstellen van de agenda; 2. bespreken van het huiswerk; 3. agendapunten bespreken; 4. doornemen nieuw huiswerk; 5. samenvatting en evaluatie van de sessie door therapeut en patiënt (therapeut vraagt de client om feedback)
Bij het toepassen van de cognitieve therapie voor depressie worden een viertal opeenvolgende fasen onderscheiden. Welke zijn dit?
In fase 1 wordt de rationale van cognitieve therapie gepresenteerd; in fase 2 staat de identificatie
van automatische negatieve gedachten centraal; fase 3 betreft het uitdagen van automatische gedachten en het formuleren van rationele gedachten; in fase 4, tenslotte,
worden depressogene assumpties opgespoord en veranderd.
Welke denkfouten (cognitieve verstoringen) kunnen mensen met depressie hebben?
1. Dichotomiserend (zwart-wit-, alles of niets-) denken; 2. rampdenken (catastrofaal denken); 3. Het diskwalificeren of niet meetellen van het positieve; 4. Emotioneel redeneren; 5. labelling.
andere denkfouten:
x. Overgeneraliseren: één ervaring als bewijs zien dat het altijd wel zo zal gaan; y. Personaliseren: alles wat goed of fout gaat in een bepaalde situatie aan jezelf toeschrijven; z. gedachten lezen: menen te weten wat anderen denken, voelen en wilen zonder daar feitelijke aanwijzingen voor te hebben.
Geef uitleg en een voorbeeld van alles-of-niets denken en van emotioneel redeneren.
Bij alles -of-niets denken ziet de persoon een situatie maar op twee manieren en is er geen middenweg. Bijvoorbeeld: 'Als ik deze opdracht niet uitmuntend afrond, ben ik een mislukkeling'
Het gevoel dat opgeroepen wordt door een bepaalde situatie zien als een bewijs dat de situatie inderdaad zo ernstig of droevig is. "Ik weet dat ik een hele hoop dingen goed doe, maar toch VOEL ik me nog steeds een loser"
Geef uitleg en een voorbeeld van rampdenken.
Bij rampdenken heeft de persoon een negatieve toekomstverwachting zonder dat hij/zij andere, waarschijnlijkere mogelijkheden overweegt.
Beschrijf het uitgebreide cognitieve model.
Het uitgebreide cognitieve model beschrijft meer niveau's van denken. Er zijn korte, snelle gedachten die als vanzelf in een situatie naar boven komen, de automatische gedachten. En diepliggende gedachten die door vroege ervaringen zijn ontstaan en mensen meestal niet uitspreken; de kerngedachten. Deze zijn vaak absoluut "Ik kan ook niks". Tussen deze kerngedachten en automatische gedachten liggen nog tussenliggende ideeen die uit attitudes, veronderstellingen en regels bestaan.
Geef voorbeelden van kerngedachten, tussenliggende gedachten en automatische gedachten.
A. Kerngedachte: Ik ben minderwaardig of ik kan ook niets; B1. Tussenliggende attitude: Het is vreselijk om minderwaardig te zijn; B2 Tussenliggende veronderstellingen: Indien ik hard werk, kan ik redelijk presteren/als ik niet hard werk, faal ik. B3 Regels: Ik moet altijd mijn best doen, Ik moet goed zijn in alles wat ik probeer; C automatische gedachten tijdens depressie: Ik kan dit niet, dit is te moeilijk, ik kan dit nooit allemaal leren.
Wat zijn de kenmerken van kerngedachten?
1. Komen niet overeen met de werkelijkheid; 2. Zijn ridige, overgeneraliserend en extreem; 3. Ze staan het bereiken van persoonlijke doelen in de weg; 4. Het doorbreken van regels resulteerd in extreme emoties; 5. Kerngedachten zijn bijna immuun voor correctie door ervaring.
Welke 2 soorten kerngedachten zijn er grofweg?
Gedachten die te maken hebben met hulpeloosheid (ik ben zwak, minderwaardig, incompetent, een faler, heb geen controle) of met niet geliefd zijn (ik ben onaantrekkelijk, ongewild, ongeliefd, anders, het niet waard).
Hoe kun je kerngedachten (basis assumpties) herkennen?
1. Herkennen als een overtuiging uitgedrukt wordt als een automatische gedachte; 2. Het eerste deel van een overtuiging aanbieden; 3. Direct een regel of attitude oproepen; 4. De downward arrow methode gebruiken; 5. Kijken naar gebruikelijke thema's in de automatische gedachten van de patiënt; 6.Met een (basis) assumptie vragenlijst
Hoe kun je overtuigingen veranderen?
1. Socratisch dialoog; 2. gedragsexperimenten; 3. glijdende gedachteschaal (Cognitive continuum); 4.
rationeel emotieve rollespellen; 5. Anderen als referentiepunt gebruiken; 6. Doen alsof; 7. Zelfonthulling
Wat is één van de problemen van het klassieke cognitieve model van depressie?
Onderzoeken tonen aan dat diverse kortdurende, gestuctureerde vormen van psychotherapie (cognitieve therapie, gedragstherapie en interpersoonlijke therapie) eigenlijk allemaal even effectief zijn en dat een active behandeling in het algemeen effectiever is dan placebo of geen behandeling. Cognitieve therapie kwam dus niet duidelijk naar vorden als de beste. Het is dus nog maar de vraag wat de rol is van veranderde cognities.

Zeiss et al onderzochten wat de overeenkomsten waren tussen verschillende behandelingen voor depressie: in de behandelingen werd nadruk gelegd op het belang van actieve coping door de patiënt, werd training in coping vaardigheden gegeven, werd het gebruik van deze vaardigheden buiten de therapie context, in dagelijkse situaties gestimuleerd en werd verbetering in stemming toegeschreven aan vergrote self-efficacy (eigen ervaren competentie) van de patiënt.
De vraag is dus of het mediatie model wel klopt. Hoe beinvloed cognitieve therapie de depressie? Geheel gemedieerd door veranderde cognitieve processen, gedeeldelijk gemedieerd zijn invloed op deze processen of heeft de behandeling direct invloed op de depressie (door non-specifieke factoren)?
Wat is het tweede probleem van het klassieke cognitieve model van depressie?
Onderzoeken hebben ook veranderingen in cognities na behandeling met medicijnen gevonden.
antwoorden op vragenlijsten voor en na behandeling vergeleken - Automatic Thoughts Questionnaire + Dysfunctional Attitude Scale
Wat is het derde probleem van het klassieke cognitieve model van depressie?
Beck suggereert dat er een kwetsbaarheid is tot depressie. Die kwetsbaarheid wordt geconceptualiseerd als een relatief stabiele karakteristiek, een disfunctionele assumptie. Indien dit het geval zou zijn zouden herstelde depressieve cliënten nog steeds verhoogde maten hebben op de disfunctionele assumpties, wat niet het geval is
Wat is het vierde probleem van het klassieke cognitieve model van depressie?
Mensen ervaren ook emoties zonder bewuste cognities. Er ontbreken dus niveau's van cognitie.
Wat is het commentaar van Teasdale op het klassieke cognitieve model?
De aanname dat emoties gemedieerd worden door cognities (de interpretaties of betekenissen die we aan ervaringen geven) is onvolledig en de relatie is minder simpel dan er in de eerste instantie werd gedacht. De eerste reden hiervoor is dat cognities ook sterk beïnvloed kunnen worden door iemands affectieve toestand (bijv. als iemand depressief is heeft dit invloed op zijn cognitieve processen en daarnaast blijken cognities ook minder negaties te worden als stemming verbeterd door medicijnen waarbij geen poging wordt gedaan om de cognitie direct te veranderen). Er lijkt dus een wederkerige relatie tussen emotie en cognitie te bestaan. Deze assumptie moet echter volgens Teasdale ook nog verder gespecificeerd worden, want op het eerste gezicht vergelijkbare stemmingen of vergelijkbare cognities kunnern zeer diverse effecten hebben.
Welke drie specifieke concepten worden in het model van Beck naar voor geschoven ter verklaring van depressie?
De cognitieve triade, negatieve zelfschema’s en problematische informatieverwerkingsprocessen of cognitieve fouten. Dit cognitieve model ziet de symptomen van depressie als gevolgen van de activatie van de negatieve cognitieve patronen. Als de cliënt incorrectdenkt dat hij afgewezen wordt, dan zal hij reageren met hetzelfde negatieve affect dat voorkomt wanneer hij echt afgewezen word. Hierbij spelen negatieve cognities een rol in de instandhouding van depressie. Beck et al.(1979) geven aan dat deze negatieve schema’s over het zelf, de toekomst en de externe wereldontstaan op basis van vroege ervaringen in het leven.
In het boek: negatieve automatische gedachten, systematische logische fouten en depressogene schema's.
Teasdale levert op vier punten kritiek op het model van Beck. Welke?
Ten eerste is volgens Teasdale de aanname dat emoties gemedieerd worden door cognities is onvolledig en is de relatie is minder simpel dan er in de eerste instantie werd gedacht. De eerste reden hiervoor is dat cognities ook sterk beïnvloed kunnen worden door iemands affectieve toestand (bijv. als iemand depressief is heeft dit invloed op zijn cognitieve processen en daarnaast blijken cognities ook minder negaties te worden als stemming verbeterd door medicijnen waarbij geen poging wordt gedaan om de cognitie direct te veranderen). Er lijkt dus een wederkerige relatie tussen emotie en cognitie te bestaan. Het klassieke cognitieve staat hier niet voor open.

Dit moet echter volgens Teasdale ook nog verder gespecificeerd worden, want op het eerste gezicht vergelijkbare stemmingen of vergelijkbare cognities kunnern zeer diverse effecten hebben. Er lijkt dus sprake te zijn van verschillende minds/ niveaus van betekenis. Beck's model erkent maar één niveau van betekenis, waardoor het moeite heeft met onderscheid maken tussen de verschillende cognities.
Daarnaast werd was er het gegeven dat ‘gewone’ cognitieve therapie te weinig beschermd tegen terugval, het weer optreden van nieuwe depressieve episoden, wat Teasdale motiveerde om een nieuw model te ontwikkelen.
Beschrijf het ICS model.
Het Interactive Cognitive Subsystems framework is een veelomvattend model over informatieverwerkingsprocessen. Het ICS herkent allereerst dat er kwalitatief verschillende soorten informatie zijn die via informatieverwerkingsprocessen opgeslagen worden in het geheugen. Hiertoe wordt informatie gecodeerd in een mentale codes. Deze komen elk overeen met een verschillende aspect van ervaring. Er zijn onder andere codes voor sensorische en proprioceptieve informatie, voor regelmatigheden en voor betekenissen. Wat verder belangrijk is, is dat het model twee niveau's van betekenis onderscheid, een specifiek en een meer holistisch niveau. Representaties op het holistische niveau bestaan o.a. uit schematische mentale modellen en prototypische patronen gebaseerd op levenservaring. Het ICS suggereert dat affect direct gerelateerd is aan het meer holistische niveau van betekenis.
Wat is het verschil tussen het ICS en het oorsronkelijke model van Beck?
In het ICS model is ook een hoger betekenisniveau opgenomen. Door de meerdere betekenisniveau's heeft het model een bredere benadering.
Wat is het voordeel van het ICS model?
Vanuit dit model kan terugval en chronische depressie goed begrepen worden.
Let uit hoe het ICS verklaart dat hoe depressie in stand wordt gehouden of steeds gemakkelijker uit wordt gelokt. (blz 80)
1.Voorafgaande aan een depressieve toestand is sprake van de activatie van een depressogeen schema op het hogere betekenisniveau (schema's met thema’s als een globaal negatief zelfbeeld of het gevoel dat problemen uiteindelijk niet op te lossen zijn en blijven bestaan). 2. Deze impliciete kennis zou aanleiding geven tot negatieve specifieke betekenissen 3. die weer zouden leiden tot negatieve automatische gedachten die weer invloed hebben op de negatieve specifieke betekenissen en waardooor de negatieve specifieke betekenissen op hun beurt weer aanleiding kunnen geven tot het weer activeren van negatieve schema’s op het hogere order niveau waardoor een vicieuze cirkel is ontstaan.
4. Gelijktijdig aan dit proces dat leidt tot depressieve gevoelens ontstaan er ook lichamelijke verschijnselen die geassocieerd zijn met de depressieve toestand. 5. Deze lichamelijke klachten worden verwerkt op het hogere informatieverwerkingsniveau hetgeen weer leidt tot versterking van de depressieve schema’s.
Welke 3 informatieverwerkingsprocessen dragen er volgens het ICS aan bij dat iemand vast blijft zitten in de depressieve mind-in-place?
1. De betekenis-automatische gedachten feedback loop; 2. De proprioceptieve feedback loop (waarneming van eigen lichaam); 3. Cognitief imperialisme, de neiging van depressogene schematische modellen om voorrang te geven aan bepaalde informatie waardoor informatie die de depressie instand houdt waarschijnlijk voorrang krijgt over informatie gerelateerd aan andere minds.
Wat is casus conceptualisatie?
Casus conceptualisatie is geen behandelprocedure. Het is een methode om de cliënt en zijn problemen te begrijpen. Je probeert een zo goed mogelijk beeld te krijgen van de problematiek en een verklaring ervoor te formuleren (hypothesen). Deze methode helpt je behandelprocedures te kiezen en ontwerpen die aansluiten op de informatie die je hebt vergaard over deze casus.
In welke twee groepen kunnen casus conceptualisatie benaderingen grofweg ingedeeld worden?
1. kookboek benadering of symptom-technique matching. 2. individueel passende casus conceptualisatie.
Waarom zou je een geinvidualiseerde methode voor casus conceptualisatie gebruiken?
Verschillende mensen hebben vaak dezelfde klachten (symptomen) maar er kunnen enorme verschillen zijn wat betreft de ontwikkeling, de manifestatie en de voortbestaansmechanismen.
Daarnaast is het vaak niet mogelijk om mensen die lijden aan ernstige, complexe en meervoudige stoornissen te behandelen volgens een traditionele receptenboek benadering.
En zijn bestaande modellen en categorien (DSM-IV, ICD-10) vaak minder nuttig vanuit een therapeutisch oogpunt (wel goed voor communicatie)
Waar ligt de focus van casusconceptualisatie bij CBT op?
Het werken vanuit een theoretische basis door een hypothese te vormen over de samenhang, het ontstaan en de instandhouding van de problemen. Uit deze hypothese kan vervolgens een interventie voortkomen. Door het effect van de interventie te evalueren wordt de hypothese getoetst en indien nodig wordt de casusconceptualisatie aangepast.
Wat zijn de 5 fases bij het werken met een casusonceptualisatie?
1. Het definiëren van de problemen; 2. Het verkennen van de factoren die de problemen mogelijk beinvloeden 3. Individuele probleemformulering; 4. Interventie; 5. Het evalueren van de interventie.
Welke fasen vormen samen de probleemformulering? En wat is het doel?
1,2,3: Definiëren van de problemen, verkennen van factoren die mogelijk invloed hebben (gehad), individuele probleemformulering. Dit doe je om een overzicht te hebben van de problematiek en geeft richting aan de vervolgstappen in de therapie.
In welke componenten kun je de probleemformulering ook wel indelen?
1. Hypothese over de relatie tussen de verschillende problemen die de patiënt heeft; 2. Hypothese over de ontwikkeling van deze problemen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in aanleg, voorafgaande factoren die mogelijk verband houden met de problemen en in stand houdende factoren.
Dit gebeurt in de eerste sessie(s) en is erg belangrijk!
Beschrijf fase 1 van casusconceptualisatie.
Pobleemdefinitie: Behandelaar bespreekt met cliënt wat hij als de belangrijkste problemen ziet, hoe deze aan elkaar gerelateerd zijn, waarom de persoon op dat moment hulp zoekt en wat de patiënt wil bereiken. Ook bespreekt behandelaar met cliënt welke problemen eerst bekeken moeten worden (centrale probleem/meest verlammende probleem). Op dit probleem wordt vervolgens in de 2e fase gefocust.
Beschrijf fase 2 van casusconceptualisatie (verkenning van factoren van invloed):
Het op meerdere niveau's verkennen van factoren die mogelijk invloed hebben op de problemen met behulp van een functieanalyse een betekenisanalyse en een analyse van de ontwikkeling van het probleem. (lijken enigzins te overlappen)
Naast de probleemgebieden worden ook sterktes van de cliënt en mogelijke obstakels in kaart gebracht. Bijvoorbeeld door te vragen of er situaties zijn waarin de cliënt wel goed met de problemen om kan gaan. Wat daar dan toe bijdraagt. En een andere vraag is of de cliënt sociale steun heeft.
Wat houdt een analyse van de ontwikkeling van het probleem in?
Verkennen van predispositionele facoren (temparament, persoonlijkheid, vroegere gezinsomstandigheden); voorafgaande factoren (veranderen van school/baan); in stand houdende factoren (sociaal/persoonlijk).
Beschrijf fase 3, 4 en 5 van casusconceptualisatie (Individuele probleemformulering).
Met de informatie uit fase 1 en 2 worden een hypothesen opgesteld (over de relaties tussen de problemen en de factoren die bij hebben gedragen/bijdragen aan het ontstaan en de instandhouding). Deze probleemformulering geeft richting aan de vervolgstappen. Nu kunnen geschikte behandelstrategiën gekozen worden, kunnen prioriteiten en de volgorde van dingen bepaald worden en kunnen bijpassende technieken gekozen of geselecteerd worden.
4 & 5: interventie en evaluatie. De geplande interventies worden toegepast. Na elke interventie evalueert de behandelaar het resultaat. Als dit zoals verwacht is, wordt er verder gegaan met de volgende stap in het behandelplan. Zo niet, dan moet de casusconceptualisatie aangepast worden.
Geef een voorbeeld van 2 mensen met dezelfde symptomen, maar met een andere manifestatie en ontwikkeling en voortbestaansmechanismen.
Depressieve student en depressieve man van 45. 1e heeft uitstelgedrag en is bang om te falen. 2e voelt zich waardeloos (een niemand), is bang voor een nieuw hartinfarct en heeft last van vermoedheid. Vind dat hij anderen tot last is.
Waar leidt casus conceptualisatie toe in het geval van de 2 depressieve patiënten?
2 verschillende probleemformuleringen en ook verschillende behandelplannen (volgorde van problemen die moeten worden aangepakt kan verschillen, en er kunnen ook verschillende technieken toegepast worden).
In welke 3 fases vond de ontwikkeling van CGT plaats?
1. De ontwikkeling van de gedragstherapie; 2. de opkomst van de cognitieve therapie; 3. De samenvoeging van de twee
Hoe is de gedragstherapie ontstaan?
Gedragstherapie ontstond onafhankelijk in het Verenigd Koninkrijk en VS.
Wat zijn de hoofdkenmerken van de ontwikkeling van de gedragtherapie in de VS?
In de VS probeerden de psychologen de ideeen en technieken van Skinner toe te passen op (ernstige) klinische problemen.
Wat zijn de hoofdkenmerken van de ontwikkeling van de gedragtherapie in het VK?
In het VK is de gedragstherapie ontwikkeld door psychologen en psychiaters die kritisch tegenover de ideeen van Skinner stonden en meer een voorkeur hadden voor de ideeen van Pavlov.
Wat is operante conditionering?
Leren door gevolgen, ook wel instrumentele conditionering genoemd. S>R>C: een reactie op een prikkel wordt gevolgd door een consequentie. Dit kan een bekrachtiger of bestraffer zijn. De consequentie kan hierdoor zelfs weer een nieuwe stimulus worden.
Een bekrachtiger is een gebeurtenis die de kans vergroot dat de respons in de toekomst weer zal gebeuren en een bestraffer verkleint deze kans.

Positieve bekrachtiging: het aanbieden van een positieve prikkel. Negatieve bekrachtiging: het weghalen van een negatieve prikkel.

Positieve straf: het aanbieden van een negatieve prikkel. Negatieve straf: het weghalen van een positieve prikkel.
Wat wilden de psychologen in de VS bereiken met het toepassen van de ideeen van Skinner?
Doel: het gedrag van een psychiatrische patiënt (her)vormen door systematische operante conditionering. Hierbij werd passend (normaal) gedrag beloond en ongepast (abnormaal) gedrag niet beloond of genegeerd.
Op welke groepen werd de gedragstherapie voornamelijk toegepast in de VS?
Patienten die opgenomen waren in instituten en problemen hadden die als chronische psychiatrische stoornissen werden gezien (schizofrenie, manische depressie, autisme [childhood], verstandelijke handicap).
Wat waren de verschillende leerparadigma's in de VS en het VK?
VS: operante conditionering (Skinner). VK: klassieke conditionering (Pavlov).
Wat is klassiek conditioneren?
Leren door betekenis: een conditionele stimulus (CS) leidt door zijn (herhaalde) associatie met een onconditionele stimulus (UCS) tot een geconditioneerde respons. Ofwel, door een neutrale stimulus (voorwaardelijke prikkel) zoals een geluid te laten volgen door onconditionele stimulus (onvoorwaardelijke prikkel) zoals eten bij een hond. De neutrale stimulus krijgt dan een nieuwe betekenis (eten).
Waarvoor werd de klassieke conditionering in het VK ingezet?
Het bestuderen en veranderen van neurotisch gedrag van volwassenen (angsstoornissen). Ze werkten voornamelijk met poliklinische patiënten. Van angsstoornissen werd gedacht dat het geconditioneerde reacties waren op conditionele stimuli (traumatic conditioning). Veel aandacht werd besteed aan agorafobia.
Wat kun je zeggen over de bijdrage van Wolpe en Eysenck aan de ontwikkeling van de gedragstherapie in het VK?
Zowel Eysenck als Wolpe vertrokken van de vroege werken van Pavlov en Watson en plaatsten hun neurosetheorieën in een leertheoretisch kader.
Wat was bijdrage van Wolpe?
Hij legde de basis voor angstreductie technieken. Hij concludeerde dat de meest effectieve manier om de geleerde angst te verminderen is om de patiënt gradueel opnieuw in aanraking te brengen met de bevreesde stimulus (in vivo of imaginaire exposure), gecombineerd met een response die niet verenigbaar is met de angstreactie (relaxatie).
Wat was de bijdrage van Eysenk aan de ontwikkeling van de gedragstherapie in het VK?
Hij voorzag de gedragstherapie van een stevige theoretische stuctuur en rationalisatie voor de nieuwe therapie.
Overeenkomst gedragstherapie VS en VK?
Ze schreven psychologische problemen toe aan (verkeerde) leerprocessen en focusten alleen op gedrag. (Ze verschilden alleen in de manier waarop ze gedrag probeerden te veranderen)
Wat was het grootste succes van de gedragstherapie (in de beginfase van CGT)?
De therapie was succesvol in het verminderen van angst en het overwinnen van vermijdingsgedrag.
Wat was het grootste gebrek/waarin faalde de therapie?
De therapie hielp niet voor depressie.
(Doordat het cognitieve element bij depressie groot en duidelijk is en de gedragstherapie geen succes boekte werd dit het eerste doel van de cognitieve therapie).
Wie waren de grondleggers van de cognitieve therapie?
Beck en Ellis
Wat faciliteerde de ontwikkeling van de cognitieve therapie?
Het gebrek aan progressie in de behandeling van depressie. Daardoor lazen veel gedragstherapeuten met groeiende interesse het werk van Beck en begonnen diverse therapeuten depressieve patiënten te behandelen met de cognitieve therapie.
Wat is het centrale doel van de cognitieve therapie en welke methoden worden daarvoor gebruikt?
Het doel is patiënten te helpen verstoorde of dysfunctionele cognities te herkennen en veranderen. Directe benaderingen voor het veranderen van cognities zijn het socratisch dialoog en het gebruik van gedachtenschema's. Een indirecte methode is het gebruik van gedragsexperimenten.
Wat is een belangrijk onderdeel van cognitieve therapie?
Het gebruik van gedragsexperimenten en huiswerkopdrachten om nieuwe (correctieve) informatie te verzamelen (bewijs voor/tegen een bepaalde opvatting) en om nieuwe (meer adaptieve) cognities te vormen.
Wat is een verschil tussen de gedragsexpirimenten van de cognitieve therapie en de gedragstherapie?
Bij de cognitieve therapie staat het uitvoeren van de experimenten in het teken van het vergaren van nieuwe, correctieve informatie terwijl de gedragstherapeuten de gedragsveranderingen zien als de essentie van de therapie.
Waardoor werden de twee stromen samengevoegd?
Door de succesvolle ontwikkeling van een behandeling voor paniekstoornis (Clark).
Wat staat centraal in het model van Clark?
Patiënten met een paniekstoornis zouden de neiging hebben om opzichzelf onschuldige lichamelijke sensaties voortdurend als catastrofaal te interpreteren.
Wat is een bekend voorbeeld van een catastrofale misinterpretatie?
De man die hartkloppingen interpreteert als eerste teken van een naderend hartinfarct, terwijl de hartkloppingen het gevolg zijn van zwarte koffie op een lege maag.
Wat is het gevolg van catastrofale misinterpretaties?
Deze gedachten roepen anst op, wat weer een verdere toename van lichamelijke sensaties veroorzaakt met wederom een toename van angst. Op deze manier komt de patiënt in een vicieuze cirkel terecht.
Wat zijn de 2 hoofdcomponenten van de CGT voor paniekstoornis?
1. Het direct uitdagen van automatische gedachten (catastrofale misinterpretaties), 2. Gedragsexpirimenten om nieuwe informatie te verzamelen. Beide componenten beinvloeden en versterken elkaar.
Onderdelen cognitieve deel paniekstoornis behandeling (Clark):
psychoeducatie over de karakteristieke symptomen van patiënten met chronische hartklachten.
Wat is een voorbeeld van een gedragsexperiment bij de behandeling van paniekstoornissen?
Patiënt laten ervaren dat rennen tot een verhoogde hartslag leidt, maar niet tot een hartaanval.
Wat is het uitgangspunt van de CGT?
Er is een link tussen dysfunctionele gedachten, emotionele stoornis en gedragsproblemen.
Waarbij kunnen gezondheidspsychologen CGT toepassen?
1. Bij de behandeling van psychische problemen als angst en depressie (in te delen in klinische stoornissen en problemen als gevolg van ziekte); 2. Bij de behandeling van medische problemen (bijvoorbeeld bij chronische pijn); 3. Voor het veranderen van gezondheidsgedragingen (stoppen met roken, bewegen).
Hoe is de verdere ontwikkeling van CGT gegaan?
C(G)T was ontwikkeld vanuit klinische observaties, maar de afgelopen jaren is de therapie steeds meer gelinkt aan cognitieve en gedragswetenschappen. Hierdoor is de behandeling substantieel verbeterd. Verder zijn er daardoor ook allerlei experimentele studies gedaan (waarbij de klinische observaties steeds het uitgangspunt vormden). Deze kunnen in drie groepen onderverdeeld worden.
In welke drie groepen kunnen de experimentele studies naar CGT ingedeeld worden?
1. Studies die de de bepangrijkste cognities van verschillende psychiatrische stoornissen in kaart proberen te brengen (Key cognitions). 2. Studies die voorspellingen testen over de rol die bepaalde cognities spelen. 3. Studies naar factoren die de cognities in stand houden.
Waarom is de studie naar key cognities belangrijk?
Omdat CGT gericht is op het ombuigen van (dysfunctionele) denkpatronen. Als men weet wat de centrale dysfunctionele denkpatronen bij verschillende stoornissen zijn, kan de behandeling hierop gericht worden en kan er meer vooruitgang worden geboekt.
Waaruit is de behandeling van OCD voortgekomen?
Mowrer's tweefactor model van angst en vermijding; Meyers redenatie dat het belangrijk was om vermijdingsgedrag direct aan te pakken door ervoor te zorgen dat rituelen niet tijdens of tussen sessies worden uitgevoerd; der verdere aanpassing door Rachman die exposure in vivo combineerde met responspreventie.
Op welke hypothese is de gedragsmatige behandeling van OCD gebasseerd?
Dat obsessieve gedachten middels conditionering worden geassocieerd met angst die niet niet uit heeft kunnen doven. En dat mensen die hieraan lijden vlucht- en vermijdingsgedragingen hebben ontwikkeld die juist de angst in stand houden, omdat ze voorkomen dat de angst op 'natuurlijke wijze' kan uitdoven.
Wat is de oudste behandeling van OCD?
Exposure en responspreventie. De kern van deze behandeling is dat patiënten worden bloodgesteld aan stimuli die de obsessie (angst) oproepen, terwijl zij hun angst niet mogen verminderen door het uitvoeren van rituelen.
Deze behandeling was gebasseerd op de 'Two-process theory of avoidance learning' van Mowrer.
Wat is belangrijk om te weten over fobieen en obsessieve compulsieve stoornis?
Fobieën en OCD werden gezien als het resultaat van conditionering. Er werd verondersteld dat bij fobieën het vermijden van de gevreesde stimulus één van de belangrijkste instandhoudende factoren was. Bij OCD werd verondersteld dat het compulsieve gedrag de instand houdende factor was. (De vermijding en compulsies verhinderen dat de angst uit kan doven.)
Welke behandeling voor paniekstoornis en sociale fobie was beschikbaar voor de opkomst van CT?
De exposure therapie.
Wat was het succes van exposure midden 1970?
Herhaalde exposure (blootstelling) aan bevreesde situaties bleek een effectieve behandeling te zijn voor agorafobische angst en vermijding. In plaats van 20 uur therapie was er nu nog maar 7 uur behandeling nodig (home-based).
Wat waren de beperkingen van de exposure behandeling voor panierkstoornis en sociale fobie?
De therapie was voor een grote groep patiënten met een panieksstoornis niet geschikt (eigenlijk alleen voor patiënten die ook agorafobie hadden). En van de patienten voor wie de behandeling wel geschikt was reageerde een grote groep maar deels op de behandeling (symptomen bleven aanhouden).
De cognitieve modellen die worden gebuikt om verschillende angsstoornissen te beschrijven/verklaren hebben een aantal overeenkomsten. Welke?
1. Gaan ervan uit dat mensen angstig worden in reactie op bepaalde stimuli, omdat ze deze interpreteren als gevaarlijker dan ze in werkelijkheid zijn. 2. Dat deze onrealistische interpretaties blijven bestaan, omdat de patiënt cognitieve en gedragsmatige methoden hanteert om te voorkomen dat de beangstigende gebeurtenis optreedt. 3. dat de symptomen als een extra signaal voor gevaar worden geinterpreteerd, waardoor er een vicieuze cirkel ontstaat.
Wat stelt het cognieve model van paniekstoornis?
Dat individuen herhaalde paniekaanvallen ervaren, doordat ze lichamelijke sensaties als catastrofaal interpreteren.
Beschrijf het model van een paniekcirkel volgens Clark:
1. Het start met een trigger (interne of externe stimulus); 2. Deze wordt geinterpreteerd als dreigend gevaar.; 3. Dit zorgt voor een bezorgde toestand (angst); 4. dan ontstaan er lichamelijke sensaties, 5. lichamelijke sensaties worden catastrofaal geïnterpreteerd, waardoor de angst verder toeneemt en er een vicieuze cirkel ontstaat.
Welke processen zorgen voor het in stand houden van een paniekstoornis?
A. Aandacht die gericht is op interne signalen (internal focus of attention) en B. het voortdurend scannen van het eigen lichaam . + C. Als er sensaties worden opgemerkt dan worden deze geinterpreteerd als bewijs voor ernstige fysieke of mentale stoornis. D. Verder leiden veiligheidsgedragingen ertoe dat de catastrofale misinterpretaties in stand worden gehouden.
Wat is de kritische gebeurtenis die uiteindelijk tot een paniekaanval leidt?
Het moment waarop lichamelijke situaties verkeerd worden geïnterpreteerd.
Waardoor hebben patiënten het idee dat aanvallen out of the blue komen?
Doordat ze vaak geen onderscheid kunnen maken tussen de ontlokkende lichamelijke sensaties en de daaropvolgende paniek.
Is een paniekaanval altijd een teken van stoornis?
Nee, 7-28% van de normale populatie zal ooit een paniekaanval ervaren. Een paniekstoornis ontwikkel je waarschijnlijk alleen als je autonome lichamelijke sensaties catastrofaal gaat interpreteren (bijv. doordat ouders of anderen op een bepaalde manier reageren).
Beschrijf het model van sociale fobie van Clark en Wells.
(1) Een sociale situatie activeert (2) assumpties (over zelf in relatie tot anderen) die er vervolgens toe leiden dat een normale situatie negatief /als 'gevaarlijk' geïnterpreteerd wordt (3). Deze interpretatie triggert vervolgens een 'angstprogramma' dat in 3 componenten kan worden opgedeeld. A. Lichamelijke en cognitieve symptomen van angst; B. Veiligheidsgedragingen; C Verschuiving van aandacht naar zichzelf.
Geef een voorbeeld van de cognitieve en lichamelijke symptomen van sociale fobie, de veiligheidsgedragingen en de zelfgerichtheid.
1. blozen, trillen, zweten, hartkloppingen, concentratieproblemen, mind goes blank; 2. uitstellen dingen te vragen/voorkomen dat de aandacht op je gericht wordt, diep ademhalen, mompelen, oogcontact vermijden, door blijven praten. met hand over mond praten, constant in gedachten oefenen wat te zeggen of terughalen wat je net gezegd hebt; 3. Het idee hebben raar over te komen, eigen gevoel als indicatie gebruiken van hoe je overkomt.
Welke cognities heeft iemand met een sociale fobie volgens Clark en Wells voorgaand en na een sociale situatie, en houden daarmee de fobie in stand?
Voor sociale fobici een sociale situatie ingaan overdenken ze in detail wat er mogelijk kan gebeuren. Hierdoor worden ze al bang en gaan ze piekeren. Soms zorgt dit gepieker ervoor dat de persoon de situatie geheel vermijd en als hij/zij de situatie wel aangaat is de kans groot dat de aandacht van de persoon al zelfgericht is waardoor in de daadwerkelijke situatie positieve signale (acceptatie) waarschijnlijk minder zullen worden opgemerkt.
Na de situatie zal de persoon terugdenken aan de situatie waarbij de gedachten waarschijnlijk geheel gekleurd zijn door de eigen negatieve zelfwaarneming en de interactie wordt dan als negatiever gezien dan die daadwerkelijk was.
Geef een beschrijving van de behandeling van paniekstoornis volgens Clark.
Behandeling start met het terugblikken met de cliënt op een recente paniekaanval en het identificeren van de belangrijkste sensaties en negatieve gedachten die met de sensaties zijn geassocieerd. De behandelaar probeert ook de volgorde voorzichtig uit te vragen met als doel een geindividualiseerde versie van de vicieuze cirkel van paniek te maken. Zodra de cliënt en therapeut het met elkaar eens zijn dat de paniekaanvallen een interactie betreffen tussen lichamelijke sensaties en negatieve gedachten over de sensaties, wordt er op 3 verschillende manieren gewerkt aan het uitdagen van de gedachte: 1. Het identificeren van triggers voor een paniekaanval; 2. Cognitieve procedures; 3. Gedragsmatige experimenten.
Leg uit waarom het identificeren van factoren die een paniekaanval triggeren van belang is.
Veel patiënten interpreteren de onverwachte aard van sommige paniekaanvallen als indicatie dat ze een hartprobleem hebben of een andere fysiologische afwijking. Het kan heel zinnig zijn voor deze patiënten om de triggers voor plotselinge aanvallen te herkennen, zodat ze zich gaan realiseren dat de paniek een veel minder ernsitge verklaring heeft. Dagboeken en discussies duiden er vaak op dat de trigger voor de aanval een kleine lichamelijke verandering is, die veroorzaakt wordt door een andere emotionele stemming (opwinding, woede, afkeer) of door een onschadelijke lichamelijke verandering (sporten, snel opstaan).
Welke cognitieve procedures worden gebruikt in de behandeling voor paniek (Clark)?
1. Patiënten helpen het belang in te zien van ervaringen die inconsistent zijn met hun overtuigingen (bijvoorbeeld geen hartaanval meer krijgen als je door de telefoon afgeleid wordt); 2. Educatie (dat bloeddruk juist stijgt tijdens paniekaanval waardoor je dus niet flauwvalt omdat dat juist geassocieerd is met gedaalde bloeddruk + dat pijn bij mensen met echte hardproblemen verspeid is i.p.v. allen links); 3. Een beeld dat iemand van een situatie heeft uitdagen en in iets minder bedreigends veranderen. EN er zijn toch nog meer technieken die niet in het boek staan?
In welke 2 catagoriën vallen de meeste gedragsmatige experimenten die worden gedaan met mensen met een paniekstoornis?
1. Opwekken van de sensaties die de persoon vaak tijdens een aanval ervaart om te demonstreren wat de oorzaken zijn van de symptomen. 2. Veiligheidsgedragingen stoppen om de patiënt te helpen met het ontkrachten van negatieve overtuigingen over de consequenties van het niet uitvoeren (bijv. iemand die bang is voor een hartaanval door lichaamsbeweging, juist laten bewegen)
Geef een beschrijving van de behandeling van sociale fobie volgens Clark.
1. de behandeling van sociale fobie start meestal met het terugblikken op recente episodes van sociale angst. Het moet duidelijk worden wat de veiligheidsgedragingen van iemand zijn, wat voor beeld hij/zij van zichzelf heeft en welke lichamelijke sensaties hij/zij ervaart tijdens de situatie. 2. op het moment dat T&C het eens zijn over het cognitieve model worden de hoofdelementen gemanipuleerd. Het experimenteren met veiligheidsgedragingen is vaak een goede manier om te beginnen. Verder wordt aan patienten gevraagd voorspellingen die zij hebben over negatieve evaluatie door anderen te testen door gedragsexperimenten. Andere onderdelen van de behandeling: video en audio feedback, deeling with the post-mortem, cognities uitdagen (bewijs wegen).