Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;
Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;
H to show hint;
A reads text to speech;
71 Cards in this Set
- Front
- Back
Zelfconcept |
Een interne representatie van wie je denkt te zijn en bevat aspecten die refereren aan sekserollen, etnische identiteit, persoonlijkheid, bekwaamheid, hobby's, ... |
|
BIRG-ing |
Basking in reflected glory: het stijgen van de zelfwaardering door succes van anderen |
|
Extrinsieke motivatie |
Motivatie om een activiteit uit te voeren die voorkomt uit factoren die losstaan van de activiteit zelf, maar wel allerlei voordelen met zich meebrengt. |
|
Gelaatsfeedbackhypothese |
Als je een glimlacht ga je je ook goed voelen omdat er door fysische processen dan positieve gevoelens in je hersenen komen |
|
Het ideale zelf |
De eigenschappen waarvan men wil dat men ze zou hebben. |
|
Impliciet egotrisme |
Een automatische, onderhuidse vorm van verheerlijking van alles wat met het zelf te maken heeft |
|
Intrinsieke motivatie |
Motivatie die alles te maken heeft met de taak zelf. De taak willen doen omdat je de taak wil doen. |
|
introspectie |
Kijken naar je eigen denkbeelden, emoties en motivaties |
|
naamlettereffect |
Je aangetrokken voelen tot alles wat met jou naam te maken heeft |
|
neerwaartse sociale vergelijking |
Jezelf vergelijken met mensen die het minder goed hebben dan jou. Dit doe je vaak als je een mislukking of een verlies te verwerken hebt. |
|
overrechtvaardigingseffect |
De vermindering van de intrinsieke motivatie voor activiteiten die worden geassocieerd met beloningen of andere extrinsieke factoren |
|
ought zelf |
eigenschappen waarvan men vindt dat men ze zou moeten hebben; refereert aan plichtsbesef en verantwoordelijkheid |
|
Privaat zelfbewustzijn |
tendens om zich op interne gedachten en gevoelens te richten |
|
publiek zelfbewustzijn |
de neiging om vooral aandacht te besteden aan het beeld dat anderen (het publiek) van ons vormen |
|
sociale vergelijkingstheorie |
mensen hebben nood om hun mening te valideren. men gaat zichzelf evalueren door te vergelijken met anderen. |
|
subjectief welbevinden |
Het welbevinden dat gemeten wordt via een vragenlijst |
|
De tweefactorenemotietheorie |
De ervaring van emoties is gebaseerd op twee factoren: fysische opwinding en cognitieve interpretatie van die opwinding |
|
zelfbewustzijnstheorie |
aandacht voor het zelf heeft een negatieve invloed om de gemoedstoestand. --> discrepantie tussen actuele en ideale zelf komt naar voor |
|
zelfdiscrepantietheore |
Men wil dat de actuele zelf overeenkomt met de ought en de ideale zelf. Discrepantie hiertussen leidt tot een lagere zelfwaarde en gaat gepaard met negatieve emoties |
|
zelfpresentatie |
Een proces waarbij men vorm tracht te geven aan de impressies die anderen van ons vormen. |
|
zelfregulatie |
controleren van gedachten, gevoelens, gedragingen en behoeften om die te veranderen |
|
zelfschema's |
mentale structuren die men hanteert om zelrelevante kennis te organiseren en de informatieverwerking ervan te sturen |
|
zelfsturing |
de neiging om het gedrag af te stemmen op de sociale situatie en andere personen
|
|
zelfuitputting |
Als men zichzelf heeft aangepast (zelfsturing) dan is die controle even op en kan mijn zich daarna niet zo gemakkelijk meer aanpassen |
|
zelfverificatie |
het verlangen om door anderen gezien te worden zoals men zichzelf ziet waardoor men het zelfconcept kan versterken |
|
Zelfwaardering |
zelfwaardering is de actieve component van het zelf. Het bestaat uit een algemene evaluatie van het zelf en een algemene inschatting van iemands waarde |
|
Attributietheorieën |
Theorie over het toeschrijven van oorzaken aan gedrag |
|
Attributietheorieën |
Theorie over het toeschrijven van oorzaken aan gedrag |
|
Persoonsattributies |
Het toeschrijven van het gedrag van een doelpersoon aan de actor zelf en zijn interne eigenschappen |
|
Attributietheorieën |
Theorie over het toeschrijven van oorzaken aan gedrag |
|
Persoonsattributies |
Het toeschrijven van het gedrag van een doelpersoon aan de actor zelf en zijn interne eigenschappen |
|
Situationele attributies |
Het toeschrijven van het gedrag van een doelpersoon aan factoren buiten de actor, een andere persoon of de situatie |
|
Attributietheorieën |
Theorie over het toeschrijven van oorzaken aan gedrag |
|
Persoonsattributies |
Het toeschrijven van het gedrag van een doelpersoon aan de actor zelf en zijn interne eigenschappen |
|
Situationele attributies |
Het toeschrijven van het gedrag van een doelpersoon aan factoren buiten de actor, een andere persoon of de situatie |
|
Stabiele attributies |
Het toeschrijven van het gedrag van een doelpersoon aan factoren die niet enkel nu aanwezig zijn, maar eveneens in de toekomst geldend zijn |
|
Attributietheorieën |
Theorie over het toeschrijven van oorzaken aan gedrag |
|
Persoonsattributies |
Het toeschrijven van het gedrag van een doelpersoon aan de actor zelf en zijn interne eigenschappen |
|
Situationele attributies |
Het toeschrijven van het gedrag van een doelpersoon aan factoren buiten de actor, een andere persoon of de situatie |
|
Stabiele attributies |
Het toeschrijven van het gedrag van een doelpersoon aan factoren die niet enkel nu aanwezig zijn, maar eveneens in de toekomst geldend zijn |
|
Instabiele attributies |
Het toeschrijven van het gedrag van een doelpersoon aan factoren die op dit ene moment opgaan, maar op een ander moment wellicht niet |
|
Attributietheorieën |
Theorie over het toeschrijven van oorzaken aan gedrag |
|
Persoonsattributies |
Het toeschrijven van het gedrag van een doelpersoon aan de actor zelf en zijn interne eigenschappen |
|
Situationele attributies |
Het toeschrijven van het gedrag van een doelpersoon aan factoren buiten de actor, een andere persoon of de situatie |
|
Stabiele attributies |
Het toeschrijven van het gedrag van een doelpersoon aan factoren die niet enkel nu aanwezig zijn, maar eveneens in de toekomst geldend zijn |
|
Instabiele attributies |
Het toeschrijven van het gedrag van een doelpersoon aan factoren die op dit ene moment opgaan, maar op een ander moment wellicht niet |
|
Kelly's covariantieprincipe |
De stelling dat men gedrag toeschrijft aan de oorzaak die aanwezig is als het gedrag aanwezig is, en afwezig is wanneer het gedrag niet optreedt |
|
Attributietheorieën |
Theorie over het toeschrijven van oorzaken aan gedrag |
|
Persoonsattributies |
Het toeschrijven van het gedrag van een doelpersoon aan de actor zelf en zijn interne eigenschappen |
|
Situationele attributies |
Het toeschrijven van het gedrag van een doelpersoon aan factoren buiten de actor, een andere persoon of de situatie |
|
Stabiele attributies |
Het toeschrijven van het gedrag van een doelpersoon aan factoren die niet enkel nu aanwezig zijn, maar eveneens in de toekomst geldend zijn |
|
Instabiele attributies |
Het toeschrijven van het gedrag van een doelpersoon aan factoren die op dit ene moment opgaan, maar op een ander moment wellicht niet |
|
Kelly's covariantieprincipe |
De stelling dat men gedrag toeschrijft aan de oorzaak die aanwezig is als het gedrag aanwezig is, en afwezig is wanneer het gedrag niet optreedt |
|
Consensusinformatie |
Info over het al dan niet voorkomen van het effect bij andere actoren |
|
Distinctiviteitsinformatie |
Info over het al dan niet voorkomen van het effect bij andere stimuli |
|
Distinctiviteitsinformatie |
Info over het al dan niet voorkomen van het effect bij andere stimuli |
|
Consistentieinformatie |
Info over het al dan niet voorkomen van het effect bij andere omstandigheden |
|
Persoonsattributies |
Concensus = hoog Distinctiviteit = laag Consistentie = hoog |
|
Persoonsattributies |
Concensus = hoog Distinctiviteit = laag Consistentie = hoog |
|
Stimulusattributie |
Consistentie, distinctiviteit en consensus zijn hoog |
|
Omstandigheidsattributie |
Consensus en distinctiviteit zijn niet belangrijk Consistentie is laag |
|
Fundamentele attributiefout |
De neiging om, wanneer men gedrag van anderen verklaart, de impact van de persoonlijke factor te overschatten en de rol van de situatie te onderschatten |
|
Het actor-observatoreffect |
De tendens om persoonlijke attributies te maken voor het gedrag van anderen en situationele attributies voor zichzelf |
|
Beschikbaarheidsheuristiek |
De neiging om de waarschijnlijkheid van gebeurtenissen te beoordelen op basis van gegevens die in het geheugen beschikbaar zijn en vlug en gemakkelijk op te roepen zijn |
|
Het actor-observatoreffect |
De tendens om persoonlijke attributies te maken voor het gedrag van anderen en situationele attributies voor zichzelf |
|
Beschikbaarheidsheuristiek |
De neiging om de waarschijnlijkheid van gebeurtenissen te beoordelen op basis van gegevens die in het geheugen beschikbaar zijn en vlug en gemakkelijk op te roepen zijn |
|
Het valse consensuseffect |
De neiging om eigen opinies, kenmerken en gedragingen als standaard te gebruiken waardoor men denkt dat ze gedeeld worden en typerend zijn voor anderen |
|
Het actor-observatoreffect |
De tendens om persoonlijke attributies te maken voor het gedrag van anderen en situationele attributies voor zichzelf |
|
Beschikbaarheidsheuristiek |
De neiging om de waarschijnlijkheid van gebeurtenissen te beoordelen op basis van gegevens die in het geheugen beschikbaar zijn en vlug en gemakkelijk op te roepen zijn |
|
Het valse consensuseffect |
De neiging om eigen opinies, kenmerken en gedragingen als standaard te gebruiken waardoor men denkt dat ze gedeeld worden en typerend zijn voor anderen |
|
De basisfrequentievalstrik |
De bevinding dat mensen relatief weinig belang hechten aan basisfrequenties of waarschijnlijkheidsberekeningen maar beïnvloed worden door opvallende of spectaculaire gebeurtenissen |