Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;
Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;
H to show hint;
A reads text to speech;
22 Cards in this Set
- Front
- Back
de benen nemen
|
vluchten, ervandoor gaan
|
|
aan de bel trekken
|
aandacht vragen voor een onderwerp
|
|
met de deur in huis vallen
|
meteen zeggen waar het op staat |
|
veel handen maken licht werk
|
als iedereen meehelpt, is het werk snel gedaan |
|
belofte maakt schuld
|
beloof je iets, dan moet je dat ook nakomen |
|
ergens een eind aan breien
|
iets afsluiten
|
|
tot op de bodem uitzoeken
|
iets grondig uitzoeken |
|
samen uit, samen thuis
|
iets wat je met anderen begint, maak je ook samen af |
|
niet op je mondje gevallen zijn
|
goed kunnen praten |
|
een frisse neus halen
|
naar buiten gaan |
|
aan het verkeerde adres zijn
|
iets vragen aan iemand die jou niet kan of wil helpen |
|
ergens groen licht voor krijgen
|
toestemming krijgen om iets te doen
|
|
een toontje lager zingen
|
minder praatjes hebben |
|
als een lopend vuurtje
|
iets wat snel bekend wordt |
|
de handen uit de mouwen steken
|
hard aan het werk gaan |
|
op de valreep
|
nog net op tijd komen |
|
jong geleerd, oud gedaan
|
wat je op jonge leeftijd leert, kun je later nog |
|
een gat in de lucht springen
|
erg blij zijn om iets |
|
de knoop doorhakken
|
uiteindelijk een moeilijke beslissing nemen |
|
geen haar op mijn hoofd die er aan denkt
|
totaal niets voor voelen |
|
de spijker op de kop slaan
|
precies zeggen waar het om gaat |
|
als een kip zonder kop rondrennen
|
zonder na te denken, onrustig bezig zijn |