• Shuffle
    Toggle On
    Toggle Off
  • Alphabetize
    Toggle On
    Toggle Off
  • Front First
    Toggle On
    Toggle Off
  • Both Sides
    Toggle On
    Toggle Off
  • Read
    Toggle On
    Toggle Off
Reading...
Front

Card Range To Study

through

image

Play button

image

Play button

image

Progress

1/92

Click to flip

Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;

Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;

H to show hint;

A reads text to speech;

92 Cards in this Set

  • Front
  • Back

Dol zijn op

Adorer

Houden van

Aimer

Hebben

Avoir

Vragen

Demander

Uitnodigen als

Demander comme

Tekenen

Dessiner

Haten

Détester

Luisteren

écouter

Zijn

être

Wonen

Habiter

Spelen

Jouer

Poetsen

Nettoyer

Praten

Parler

Iemand voorstellen

Présenter quelques-un

Kijken

Regarder

Surfen

Surfer

Werken

Travailler

Leren

Apprendre

Wachten op

Attandre à

Zoeken

Chercher

Begrijpen

Comprendre

Uitstappen / naar beneden gaan

Descendre

Horen

Entendre

Op zoek zijn naar

être à la recherche de

Vrij zijn

être libre

Een afspraak maken

Fixer un rendez-vous

Huren

Louer

Zetten, leggen, plaatsen, kledij aantrekken

Mettre

Tonen

Monter

Verliezen

Perdre

Toestaan

Permettre

Nemen

Prendre

Beloven

Promettre

Teruggeven

Rendre

Iamand bezoeken

Rendre visite à quelqu'un

Antwoorden

Répondre

Zich interesseren voor

S'intéresser à

Bezoeken

Visiter

Gaan

Aller

Gaan + inf. (fut. Proche)

Aller + inf. (fut. Proche)

Wachten (op iemand)

Attendre (à quelqu'un)

Veel tijd hebben

Avoir beaucoup de temps

Beginnen

Commencer

Tellen

Compter

Verbeteren

Corriger

Verhuizen

Déménager

Moeten (vaak + inf.)

Devoir (souvent +inf.)

Moeten (onpersoonlijk ww)

Falloir (souvent +inf.)

Ik zou graag

J'aimerais

Gooien

Lancer

Eten

Manger

Naar boven brengen

Monter qch/qn

Aanbieden. (inf)

Offrir (inf)

Denken (aan)

Penser (à)

Plaatsen

Placer

Kunnen, mogen

Pouvoir

Genieten (van)

Profiter (de)

Opruimen

Ranger

Ontvangen, krijgen

Recevoir

Vullen

Remplir

Onthouden

Retenir

Terugkomen

Revenir

Weten, kennen

Savoir

(vast)houden

Tenir

Komen

Venir

Zien

Voir

Willen

Vouloir

Geluk hebben

Avoir de la chance

Koken

Cuisiner

Zeggen

Dire

Slapen

Dormir

Doen, maken

Faire

Boodschappen doen

Faire des courses

Feesten

Fêter

Lezen

Lire

Liegen

Mentir

Vertrekken

Partir

Klaarmaken

Préparer

Ruiken, voelen

Sentir

(be)dienen

Servir

Uitgaan, naar buiten gaan

Sortir

(her)kennen

(re)connaître

Drinken

Boire

Schrijven

écrire

Winnen

Gagner

We zullen zien

On vera

Opnieuw vertrekken

Repartir

Zich amuseren

S'amuser

Heten, noemen

S'appeler

Stoppen

S'arrêter

Zich verwonden

Se blesser

Zijn tanden poetsen

Se brosser les dents