• Shuffle
    Toggle On
    Toggle Off
  • Alphabetize
    Toggle On
    Toggle Off
  • Front First
    Toggle On
    Toggle Off
  • Both Sides
    Toggle On
    Toggle Off
  • Read
    Toggle On
    Toggle Off
Reading...
Front

Card Range To Study

through

image

Play button

image

Play button

image

Progress

1/32

Click to flip

Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;

Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;

H to show hint;

A reads text to speech;

32 Cards in this Set

  • Front
  • Back
  • 3rd side (hint)

Een toontje lager zingen.

Hij moet minder bazig spreken.


Hij heeft minder praat.


Hij heeft een minder grote mond.


Hij schept minder op.

toontje

Iedere vogel zingt zoals hij gebekt is.

Hij praat op zijn manier.


Hij zegt en doet het op de manier die bij hem past.


Hij gedraagt zich naar zijn eigen aard.

vogel

Het is altijd hetzelfde liedje.

Zo gaat het nu iedere keer.


Je ergert je omdat het veel vaker is gebeurd.

liedje

Hij heeft veel noten op zijn zang.

Hij moet niet meer willen zijn dan hij is.


Hij is veeleisend.


Hij eist veel en wenst dat aan al zijn verlangens wordt voldaan.

noten

Daar zit muziek in.

Dat is een goed idee.


Daar is wat van te verwachten.


Dat is veelbelovend.


Daar is iets goeds van te maken.

muziek

Ze doet alsof haar neus bloedt.

Ze doet alsof er niks aan de hand is.


Ze doet alsof ze van niks weet.

neus

Hij laat zijn tanden zien.

Hij laat zich niet doen.


Hij dreigt.


Hij laat merken dat hij zich goed zal verdedigen.

tanden

Dat klinkt als muziek in de oren.

Dat is goed nieuws.


Dat klinkt uitstekend.

muziek

Op zijn tanden bijten.

Doorzetten, ook al is het moeilijk.


Zich bedwingen om zijn gevoelens niet te tonen.

tanden

Plankenkoorts hebben.

Zenuwachtig zijn voor een optreden.


Niet durven spelen of acteren voor mensen.


Niet op een podium durven staan.

planken...

Hij is zo ziek als een hond.

Hij is verschrikkelijk ziek.


Hij is erg ziek.


Hij ligt doodziek op bed.

ziek

Met de handen in het haar zitten.

Het niet meer zien zitten.


Geen oplossing meer weten.


In grote verlegenheid zijn.

handen

Met de mond vol tanden staan.

Niet weten wat te zeggen.


Sprakeloos zijn.


Ergens versteld van staan.

mond

Lange vingers hebben.

Dingen stelen.


Diefachtig zijn.


Veelvuldig stelen.

vingers

Iets uit je duim zuigen.

Iets verzinnen.

duim

Het hazenpad kiezen.

Op de loop gaan.


Vluchten.


Ervandoor gaan.

hazenpad

In de wolken zijn.

Zeer blij zijn.


Opgetogen zijn.


Erg blij en gelukkig zijn.

wolken

Iets op de lange baan schuiven.

Iets voor lange tijd uitstellen.

baan

De beste stuurlui staan aan wal.

Toekijkers weten het altijd beter.


De toeschouwers kunnen het altijd beter dan de uitvoerders.

stuurlui

Alle wegen leiden naar Rome.

Op vele manieren kan men zijn doel bereiken.


Er zijn verschillende middelen tot het doel.


De uitkomst is altijd dezelfde.

Rome

Hij voelt zich als een vis in het water.

Hij heeft het erg naar zijn zin.


Hij voelt zich ergens thuis.


Hij voelt er zich helemaal op zijn plaats.

vis

Zijn plan valt in het water.

Het is mislukt.


Het is niet doorgegaan.


Hij heeft gefaald.

plan

Hij draagt water naar de zee.

Hij doet nutteloos werk.


Hij doet overbodige arbeid.


Hij doet zinloos werk.

zee

Hij houdt het hoofd boven water.

Hij overleeft maar net.


Hij komt financieel rond.


Hij heeft juist genoeg geld om te kunnen leven.

hoofd

Ze zijn als water en vuur.

Het zijn vijanden.


Ze kunnen elkaar niet verdragen.


Ze zijn precies het tegenovergestelde en kunnen het niet met elkaar vinden.

vuur

Het is een storm in een glas water.

Ruziemaken om niets.


Zichzelf druk maken om (bijna) niets.


Het is niet ernstig.


Het stelt niets voor.

storm

Water bij de wijn doen.

Inbinden.


Compromissen sluiten.


Zijn eisen matigen.

wijn

Zo gezond als een vis zijn.

Zich erg gezond voelen.


Zich erg goed voelen.


Zich erg gelukkig voelen.

gezond

Geen water is hem te diep.

Hij is van niets bang.


Hij durft alles te ondernemen.


Hij is nergens bang voor.

diep

Hij zit op water en brood.

Hij zit in de gevangenis.

brood

Het gebeurt met stoom en kokend water.

Het gebeurt heel snel.

stoom

Het komt boven water.

Het wordt bekend.


Het komt tevoorschijn.

boven