• Shuffle
    Toggle On
    Toggle Off
  • Alphabetize
    Toggle On
    Toggle Off
  • Front First
    Toggle On
    Toggle Off
  • Both Sides
    Toggle On
    Toggle Off
  • Read
    Toggle On
    Toggle Off
Reading...
Front

Card Range To Study

through

image

Play button

image

Play button

image

Progress

1/80

Click to flip

Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;

Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;

H to show hint;

A reads text to speech;

80 Cards in this Set

  • Front
  • Back

De student benoemt het verschil tussen een tendinitis en een tendinopathie

Tendinose = degeneratie van de pees (dus zonder ontsteking), met toegenomen PG’s en neovascularisatie.




Tendinitis = ontsteking van de pees




Tendinopathie = verzamelnaam voor aandoeningen aan de pees, dus zowel tendinose als tendinitis vallen hieronder.

De student benoemt de verschillende stadia bij een tendinopathie

De student benoemt de 3 stadia van een tendinopathie volgens Reinking 2013

1)  Reactive tendinopathie  Relatieve rust geven. Geen totale rust, maar verminder de belasting. 																			


2)  Tendo dysrepair  Begin van degeneratie van de pees  Collageen wordt steeds warriger (spagetti)  Rustig (isometrisch) laten t...

1) Reactive tendinopathie


- Relatieve rust geven. Geen totale rust, maar verminder de belasting.




2) Tendo dysrepair


- Begin van degeneratie van de pees


- Collageen wordt steeds warriger (spagetti)


- Rustig (isometrisch) laten trainen, met veel (36 uur) rust.






3) Degeneratieve tendinopathie


- Kans op ruptuur neemt toe, steeds meer schade aan de pees


- Collageen lijkt op harde spagetti


- Excentrisch trainen

De student benoemt de risicofactoren voor het ontstaan van een tendinopathie

- Toename leeftijd


- Geslacht


- Individuele genetische opmaak


- Abnormale kinematica


- Verminderde rekbaarheid van de spier


- Overgewicht


- Verminderde excentrische spierkracht


- Sport, training en ondergrond

De student vertelt in eigen woorden wat de onderzoeksdoelstellingen zijn bij een Longstanding Adduction-related Groin Pain (LAGP)

De anamnese is belangrijk, dit kan je helpen om te bepalen in welk stadium de patiënt zit. Ook kun je uitvragen of de patiënt al eerdere een liesblessure heeft gehad. Verder kun je een inspectie doen om de skeletale alignment te bekijken, de spiergrootte, de peesgrootte en de eventuele zwelling. Palpatie kan iets zeggen over de pijn, de weefselkwaliteit en crepitaties. (LET OP: pijn bij palpatie is GEEN juiste indicator). Bovendien kun je een bewegingsanalyse doen en de ROM van de heup naar endorotatie en exorotatie bepalen. Tevens kun je een weerstandstest doen voor de abductie en de adductie van de heup en de ratio voor abductie/adductie bepalen.

De student vertelt in eigen woorden wat de verschillende interventies kunnen zijn bij tendinopathie

- Klinische expertise, patient values, beschikbare evidentie


- Klinisch redeneren is essentieel


- Volledige rust: NEGATIEF EFFECT


- Behoud cardiovasculaire conditie


- Geen positief of negatief bewijs koudetherapie


- Geen bewijs dwarse fricties


- NSAID korte termijneffect


- Corticosteroidinjecties : schadelijk voor de pees


- Verhoogde spierspanning is een risicofactor,interventies gericht op verhoogde spanning


- Excentrisch trainen: toename collagene synthesis, vermindering neovascularisatie, ossale belasting die afwezig is bij concentrische oefeningen


- Voetorthesis(podologische zooltjes)

Verschillende interventies Longstanding Adduction-related Groin Pain (LAGP) conform het stroomschema van Jaap Jansen

Prevalentie liesklachten

- Elk jaar zijn er 3.500.000 sportblessures


- Van dit aantal wordt geschat dat 5 tot 18% liesklachten heeft

Bij welke sporters komen liesklachten vooral voor?

Komt vaak voor bij sporters die sporten beoefenen waarbij veel draaiing, acceleratie en deceleratie plaatsvindt en high-intensity heupadductie (b.v. ijshockey).

Prevalentie liesklachten man vrouw

Man > vrouw

Acetabulum (hele kom) = 7


Facies lunata (vlakke gedeelte, kraakbeen) = 8


Ala ossis ilii = 9


Crista iliaca =10


Tuber ischiadicum =11


Spina ischiadica = 12


SIAS =13


SIPS = 14

Caput femoris = 1


Fovea capitis = 2


Collum = 3


Trochanter major = 4


Trochanter minor = 5


Crista intertrochanterica = 6


Fassa trochanterica = 7


Tuberositas glutea = 8


Corpus femur = 9 Linea aspera = 10


Linea intertrochanterica = 11


Linea pectinea = 12

Tendinitis vs tendinose

- Histologische kenmerken van aangedaan peesweefsel bij chronische tendinose.




▫ Géén ontstekingscellen in chronisch pijnlijke achillespezen. Er is geen sprake van ontsteking. Daarom beter te spreken van tendinose dan van tendinitis.




▫ Verhoogde mate van ingroei bloedvaten. De klinische betekenis aanzienlijk: Alleen pijnlijke (achilles)pezen vertonen deze ingroei




▫ Verhoogde mate van innervatie in de achillespees




▫ Verhoogde concentratie van de neurotransmitter glutamaat


- Stimuleert de prikkelgeleiding van zenuwen en is dan ook van betekenis bij pijngewaarwording




Tendinopathie

Tendinopathie

- De fysiotherapeut beschikt niet (altijd) over de middelen om te bepalen of er sprake is van een tendinitis of een tendinose.




- DAAROM TENDINOPATHIE

Onderzoek van de sporter met een pijnlijke pees

- Observatie van: skeletale ‘alignement’, spiergrootte, peesgrootte en zwelling.


- Gewrichtsmobiliteit en spierlengte


- Spierkracht (pijn ja/nee, locatie)


- ADL/sportspecifieke handeling analyse




- Pijn bij palpatie is GEEN juiste indicator


- Beeldvorming(peesveranderingen te objectiveren)


- Echo met Doppler om neovascularisatie aan te tonen

Sports hernia definitie

The term ‘‘hernia’’ is a misnomer because sports hernia does not describe a classic herniation of soft tissue, and differences of opinion exist regarding the exact cause of pain and pathoanatomy.

Sports hernia kenmerken

- Dezelfde sypmtomen als een adductortendinopathie -> wellicht is de sportshernia ook wel de oorzaak van de tendinopathie.




- THERAPIE RESISTENT


- Liesbreuk▫ àValsalva manoeuvre (betrouwbaarheid/validiteit?)

Onderzoek liesblessure

Onderzoek I


- Meeste testen geven geen eenduidigheid over de aangedane structu(u)r(en)


- Afwijkingen op Rx, botscan en MRI tonen geen eenduidige afwijkingen in relatie gezonde sporters


- Kortom, duidelijke normen en standaarden ontbreken.




Onderzoek II




- Er bestaan concrete aanwijzingen dat een eerdere liesblessure het risico op een nieuwe liesblessure vergroot.




- Daarnaast lijkt een verminderde heupadductie-tot abductiekracht ratio een belangrijke voorspeller, evenals een verminderde heup rotatie beweeglijkheid.

Behandeling liesblessure

- Conservatieve fysiotherapeutische behandeling bestaat meestal uit stabiliserende en spierversterkende oefentherapie.




o Er bestaat sterk bewijs dat een periode van 8-12 weken intensieve begeleide oefentherapie, gericht op het verbeteren van kracht van heup- en lage rugspieren (zowel extensoren als flexoren), een effectievere behandelmethode is voor LAGP vergeleken met een passieve behandeling

Behandeling II liesblessure

- Uit het proefschrift blijkt: interventies bestaan uit mobiliserende technieken gericht op de heup, het bekken en lage rug, aangevuld met spierversterkende en stabiliserende oefeningen voor heup en bekken.




- Duur van de behandeling is ongeveer 8.5 weken waarin 13 behandelingen werden gegeven.




- 77% van de ondervraagden gaf aan na 20 weken weer terug op het oude niveau van hun sport terug te keren.




- 26% van de sporters die waren teruggekeerd naar hun sport hebben een terugval gehad!

Rustdikte MTA bij LAGP

- De rustdikte van MTA bleek significant kleiner bij patiënten met LAGP vergeleken met gezonde sporters.




- In het algemeen bleek het gedrag tijdens de geëvalueerde taken niet verschillend tussen de groepen na interventie




- Na 14 weken was de sportbeperking gemiddeld significant afgenomen, maar waren er geen significante veranderingen in het gedrag van de buikspieren. De rustdikte van MTA was wel significant toegenomen.

Conclusie vergroten dikte van MTA

Het vergroten van de dikte van MTA zou daarom van belang kunnen zijn, om, op de lange termijn, de kans op recidiefklachten te verminderen.

De student benoemt de systematiek van het onderzoek.

- Screenende testen


- Inspectie / palpatie


- ADL


- Actief onderzoek


- Passief onderzoek


- Weerstand onderzoek


- Oriënterende lengtetesten


- Klinimetrie

De student herkent het capsulaire patroon, de close-packed en de maxium loose-packed position van de verschillende gewrichten van de arm

Art. cubiti; kenmerken

- Samengesteld gewricht ook wel art. compositas genoemd




- 3 botstukken binnen 1 kapsel.




- Humerus -> Convex (capitulum humeri) en concaaf (trochlea humeri).




- Ulna heeft 1 as, kan alleen flexie en extensie maken.

Benoem de 3 gewrichten in het art. cubiti.

1.    art. Humero-ulnaris a.    scharniergewricht2.    art. Humero-radialisa.    kogel/(bol)gewricht3.    art. Radio-ulnaris proximalisa.    rolgewricht

1. art. Humero-ulnaris = scharniergewricht


2. art. Humero-radialis = kogel/(bol)gewricht


3. art. Radio-ulnaris proximalis = rolgewricht

'Waage' fenomeen

Wat je ziet bij vrouwen dat ze kunnen hyperextenderen +- 15gr.

Benoem waar het capitulum humeri, de trochlea humeri, de caput radii en de facies articularis olecrani zich bevinden.

Welk ligament loopt om de ulna en radius in het art. radio-ulnaris proximalis?

Lig. anulare radii

ROM art. cubiti

- Extensie- flexie: 15°/0°/160°


- Abductie en adductie: 0°/0°/0°


- Pronatie en supinatie: 90°/0°/90°

Punctum mobile en punctum fixae

MCPP

Maximal Closed Packed Position (MCPP)




- Contact oppervlak maximaal groot


(maximale congruentie)


- Veel spanning in het kapsel/bandapparaat rond het gewricht.


- De intra-articulaire ruimte is klein

MLPP

Maximal Loosed PackedPosisition (MLPP)




- Maximale ontspanning van het kapsel bandapparaat met een gelijke spanningsverdeling rond het gewricht,


- Contact oppervlak is klein (minimale congruentie van de gewrichtsoppervlakken)


- Grootste intra-articulaire ruimte (Bonnetse stand)

Tractie en MLPP art. humero - ulnaris

Richting tractie: dorsaal-caudaal




MLPP: 60-70gr flexie art. Cubiti

Art. humero - radialis; tractie richting

Tractie: met de radius mee

Zondagsarmpje

Zondagsarmpje= Luxatie van Radius kopje




Door trek (tillen) kan bij jonge kinderen een luxatie vanhet radiuskopje uit het lig. anulare ontstaan.

Waar bevinden het art. radiocarpea en het art. mediocarpea zich?

Deze 2 gewrichten werken altijd samen. In het art. radiocarpea vindt de meeste palmairflexie plaats en in het art. mediocarpea vindt de meeste dorsaalflexie plaats.

MLPP pols

MLPP: hand ontspannen laten hangen naar beneden (+- 5gr ulnair).

1. Proc.styloideus radii




3. Incisura ulnaris




5. Discus articularis (TFCC) Triangular fibrocartilage complex




4. Caput ulnae




9. Proc. styloideus ulnae

Art. mediocarpea

Art. mediocarpea (2) is een functie-eenheid met art.radiocarpea (1)

Art. radiocarpea

Eivormig = Palmairflexie en dorsaalflexie




2 assen = Radiale en ulnaire abductie

Bewegingsuitslagen pols

Test van Finkelstein

Test van Watson

-     “Scaphoid kippung” à Kan voelen bewegen. 


 -     Scaphoid shift test

- “Scaphoid kippung” à Kan voelen bewegen.




- Scaphoid shift test

Bewegingsuitslagen CMC I

Wat is de CPP van het art. radio-ulnaris proximale?

maximale supinatie

Wat is de MLPP van het art. radio-ulnaris proximalis?

ongeveer 10 graden supinatie en ongeveer 70 graden flexie in art. cubiti

Wat is het capsulair patroon van het art. radio-ulnaris proximalis?

maximale supinatie is lokaal eindstandig pijnlijk

Wat is de MLPP van het art. radio-ulnaris distalis?

35 graden supinatie

Wat is het capsulair patroon van het art. radio-ulnaris distalis?

Maximale pronatie en supinatie zijn lokaal eindstandig pijnlijk

Wat is de CPP van het art. cubiti?

Maximale extensie en supinatie

Wat is het capsulair patroon van het art. cubiti?

Flexie > extensie

Wat is de TFCC en wat is de functie hiervan?

Het TFCC (Triangulaire FibroCartilagineuze Complex) is een geheel aan structuren dat zich aan de pinkzijde van de pols bevindt. Fibrocartilagineus weefsel heeft kenmerken van zowel kraakbeen als ligamentair weefsel. Het TFCC verbindt de ellepijp (ulna) met het spaakbeen (radius) en het os triquetrum. De functie van het TFCC is te vergelijken met de functie van de menisci. Het zorgt voor stabilisatie van het radio-ulnaire gewricht (o.a. door verbetering van de congruentie (= pasvorm) van het gewricht) en het opvangen van krachten op de pols.

Wat is FAI?

FAI staat voor femoral acetabular impingement. Hierbij komt een stukje van de flexibele kraakbeenring van de kom van het heupgewricht klem te zitten tussen de kop en de kom. FAI kan een oorzaak zijn van heuppijn bij jonge sportieve mensen.

Wat zijn de symptomen van femoral acetabular impingement?

Pijn in de lies, rond de heup of in de rug. Endorotatie en buigen van de heup zijn beperkt.

Benoem de origo, insertie, functie en innervatie van de m. sartorius

O: spina iliaca anterior superior


I: pes anserinus superficialis


F: heup -> flexie, abductie, exorotatie
knie -> flexie, endorotatie
Innervatie: n. femoralis (L2-L4)

Benoem de origo, insertie, functie en innervatie van de m. rectus femoris

O: spina iliaca anterior inferior
I: via lig. patellae aan tuberositas tibiae


F: heup -> anteflexie, knie -> extensie
Innervatie: n. femoralis (L2-L4)

Benoem de origo, insertie, functie en innervatie van de m. iliopsoas

O psoas major: L1-L5
O m. iliacus: fossa iliaca
I: trochanter minor
F: flexie en exorotatie heup
Innervatie: n. femoralis (L2-L4) en directe takken uit plexus lumbosacralis

Benoem de origo, insertie, functie en innervatie van de m. pectineus

O: os pubis
I: linea pectinea en proximale linea aspera
F: adductie, exorotatie, lichte anteflexie, stabilisatie bekken


Innervatie: n. femoralis en n. obturatorius

Benoem de origo, insertie, functie en innervatie van de m. adductor longus

O: os pubis
I: linea aspera
F: adductie en flexie, stabilisatie bekken
Innervatie: n. obturatorius (L2-L4)

Benoem de origo, insertie, functie en innervatie van de m. adductor brevis

O: os pubis
I: linea aspera
F: adductie, flexie, stabilisatie bekken
Innervatie: n. obturatorius (L2-L4)

Benoem de origo, insertie, functie en innervatie van de m. adductor magnus

O: os pubis, os ischi, tuber ischiadicum
I: linea aspera en epicondylus medialis
F: adductie, exorotatie en stabilisatie bekken
Innervatie: diep -> n. obturatorius, oppervlakkig -> n. tibialis

Benoem de origo, insertie, functie en innervatie van de m. adductor minimus

O: os pubis


I: linea aspera
F: adductie, exorotatie, lichte anteflexie
Innervatie: n. obturatorius

Benoem de origo, insertie, functie en innervatie van de m. gracilis

O: os pubis
I: pes anserinus superficialis
F: heup -> adductie, anteflexie, knie-> flexie en endorotatie
Innervatie: n. obturatorius

Benoem de origo, insertie, functie en innervatie van de m. biceps femoris

O caput longum: tuber ischiadicum, lig. sacrotuberale


O caput breve: linea aspera
I: caput fibulae
Innervatie: n. tibialis, n. fibularis communis

Benoem de origo, insertie, functie en innervatie van de m. semimembranosus

O: tuber ischiadicum
I: pes anserinus profundus
F: heup -> retroflexie en stabilisatie bekken, knie: flexie en endorotatie
Innervatie: n. tibialis

Benoem de origo, insertie, functie en innervatie van de m. semitendinosus

O: tuber ischiadicum en lig. sacrotuberale
I: pes anserinus superficialis
F: heup -> retroflexie en stabilisatie bekken, knie: flexie en endorotatie
Innervatie: n. tibialis

Benoem de origo, insertie, functie en innervatie van de m. gluteus maximus

O: os sacrum, os ilium, fascia thoracolumbalis en lig. sacrotuberale
I: tractus iliotibialis en tuberositas glutea
F: geheel -> retroflexie en exorotatie, craniale vezels: abductie, caudale vezels: adductie
Innervatie: n. gluteus inferior

Benoem de origo, insertie, functie en innervatie van de m. gluteus medius

O: facies glutea os ilium
I: trochanter major
F: geheel -> abductie, voorste deel: anteflexie en endorotatie, achterste deel: retroflexie en exorotatie
Innervatie: n. gluteus superior

Benoem de origo, insertie, functie en innervatie van de m. gluteus minimus

O: facies glutea os ilium


I: trochanter major


F: geheel -> abductie, voorste deel: anteflexie en endorotatie, achterste deel: retroflexie en exorotatie


Innervatie: n. gluteus superior

Benoem de origo, insertie, functie en innervatie van de m. tensor fascia latae

O: Spina iliaca anterior superior


I: tractus iliotibialis


F: spannen fascia lata, heup -> abductie, anteflexie, endorotatie
Innervatie: n. gluteus superior

Benoem de origo, insertie, functie en innervatie van de m. piriformis

O: facies pelvina van os sacrum


I: trochanter major
F: exorotatie, abductie, retroflexie, stabilisatie heupgewricht
Innervatie: n. obturatorius

Benoem de origo, insertie, functie en innervatie van de m. obturatorius externus

O: buitenzijde membrana obturatoria en aangrenzende botten


I: fossa trochanterica


F: adductie en exorotatie, stabilisatie bekken


Innervatie: n. obturatorius

Benoem de origo, insertie, functie en innervatie van de m. obturatorius internus

O: binnenzijde membrana obturatoria en botten


I: fossa trochanterica


F: exorotatie, adductie en retroflexie


Innervatie: n. obturatorius

Benoem de origo, insertie, functie en innervatie van de mm. gemelli

O superior: spina ischiadica van os ischi


O inferior: tuber ischiadicum


I: fossa trochanterica


F: exorotatie, adductie en retroflexie


Innervatie: directe takken uit de plexus

Benoem de origo, insertie, functie en innervatie van de m. quadratus femoris

O: tuber ischiadicum


I: crista intertrochanterica
F: exorotatie en adductie


Innervatie: directe takken uit de plexus

Welke bewegingen remt het lig. iliofemorale pars superior?

retroflexie, adductie en exorotatie

Welke beweging remt het lig. iliofemorale pars inferior?

retroflexie

Welke bewegingen remt het lig. pubofemorale?

retroflexie, abductie en exorotatie

Welke bewegingen remt het lig. ischiofemorale?

retroflexie, abductie en endorotatie