• Shuffle
    Toggle On
    Toggle Off
  • Alphabetize
    Toggle On
    Toggle Off
  • Front First
    Toggle On
    Toggle Off
  • Both Sides
    Toggle On
    Toggle Off
  • Read
    Toggle On
    Toggle Off
Reading...
Front

Card Range To Study

through

image

Play button

image

Play button

image

Progress

1/36

Click to flip

Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;

Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;

H to show hint;

A reads text to speech;

36 Cards in this Set

  • Front
  • Back
De student kan de bot punten benoemen van: tibia

De student kan de bot punten benoemen van de tibia

1. Tuberositas tibiae.


2. Condylus lateralis tibiae.


3. Condylus medialis tibiae.


4. Tibiaplateau.


5. Area intercondylaris anterior.


6. Area intercondylaris posterior.


7. Eminentia intercondylaris.


8. Corpus.


9. Malleolus medialis.

De student kan de bot-tune benoemen van: fibula

De student kan de botpunten benoemen van de fibula

1. Caput fibulae.

2. Collum fibulae.


3. Corpus fibulae.


4. Malleolus lateralis.

De student kan de bot-tune benoemen van: femur

De student kan de botpunten benoemen van het femur

1. Corpus femoris.




2. Linea aspera (labium laterale en labium mediale).




3. Condylus femoris


a. Medialis.


b. Lateralis.




4. Epicondylus femoris


a. Medialis.


b. Lateralis.

De student kan de bot-tune benoemen van: Patella

De student kan de botpunten benoemen van de patella

Patella (=knieschijf)

1. Apex patellae.


2. Basis patellae.


3. Facies articularis patellae.

De student kan de verschillende spieren die een functie hebben in de knie opsommen.




De student kan van de verschillende spieren om de knie de origo en insertie benoemen.




De student kan van de verschillende spieren om de enkel en voet de origo en insertie benoemen.

Zie andere lijst

De student kan de bewegingen in art. genus opsommen en weet wat de beperkende structuren vandeze bewegingen zijn.															

Spiergroepen benoemen afbeelding: 



Benoem de spiergroepen en aparte spieren die afgebeeld staan

Rood: Ventraal

1) m. sartorius.


2) m. vastus medialis.


3) m. rectus femoris.


4) m. vastus intermedius.


5) m. vastus lateralis.




Blauw: Dorsaal


6) m. semitendinosus.


7) m. semimembranosus.


8) m. biceps femoris caput longum.


9) m. biceps femoris caput breve.




Groen: Mediaal


10) m. gracilis.


11) m. adductor magnus.


12) m. adductor longus.

Benoem de botpunten van het art. talocruralis

Benoem de botpunten van het art. talocruralis



1. Faciesarticularis malleoli:


a. Medialis.


b. Lateralis.


2. Facies articularis inferior


3. Malleolus:


a. Lateralis.


b. Medialis.


4. Trochlea tali.


5. Facies art.malleolaris:


a. Medialis.


b. Lateralis.


6. Caput tali met:


a. Faciesarticularis navicularis.

Het enkelgewricht bestaat uit 2 spronggewrichten: welke twee?

1. Art.talocruralis (=bovenste spronggewricht).




2. Art.talocalcaneonavicularis (=onderste spronggewricht).Deze wordt gevormd door het os naviculare, de talus en de calcaneus.

De student kan de vorm en functie van de menisci beschrijven.

Menisci verbonden met: 
 -     
Elkaar: 1. lig.
transversum. 
 -     
Femur: 2. lig. menisco-femoralis posterios. 

 

 
 

Menisci 
 -     
Vezelig
kraakbeen. 
 -     
Wigvormig. 
 -     
Schokabs...

Menisci verbonden met:


- Elkaar: 1. lig.transversum.


- Femur: 2. lig. menisco-femoralis posterius.




Menisci bestaan uit vezelig kraakbeen en zjin wigvormig. Functies:


- Schokabsorbtie.


- Contactvergroting.


- Stabiliteit.


- Verdeling synovia.

De student kan de innervatie van de bovenbeenspieren benoemen.




- M. rectus femoris


- M. sartorius


- M. iliopsoas


- M. pectineus


- M. adductor longus


- M. gracilis


- M. adductor brevis


- M. adductor Magnus


- Hamstrings

- M. rectus femoris: n. femoralis


- M. sartorius: n. femoralis


- M. iliopsoas: n. femoralis


- M. pectineus: n. femoralis


- M. adductor longus: n. obturatorius


- M. gracilis: n. obturatorius


- M. adductor brevis: n. obturatorius


- M. adductor Magnus: n. ischiadicus


- Hamstrings: n. ischiadicus

De student kan beschrijven hoe de voetboog gespannen wordt en welke spieren een bijdrage leveren hieraan.

....

De student kan de convex-concaaf regel toepassen op art. genus en art. talocrurale.

....

De student kan de bewegingsrichtingen van de menisci beschrijven bij de verschillende kniebewegingen.

a. Bij flexie = Naar dorsaal




b. Bij extensie = Naar ventraal




c. Bij endorotatie tibia = Mediale naar ventraal, laterale naar dorsaal.




d. Bij exorotatie tibia = Mediale naar dorsaal, laterale naar ventraal

De verschillende termen tendinitis, tendinose en tendinopathie beschrijven

 

De verschillende oorzaken benoemen die het peesherstel kunnen belemmeren (risicofactoren).

- Leeftijd (peesweefsel wordt zwakker naarmate men ouder wordt).




- Overbelasting (ook overbelasting van de spier-peeseenheid kan uiteindelijk tot een degeneratief proces leiden).




- Medicijngebruik (sommige medicijnen hebben een negatieve invloed op de kwaliteit van pezen).




- Onderbelasting (indien een pees weinig wordt belast, bewegingsarmoede, neemt de kwaliteit af).

De student kan benoemen wat de prognostische factoren zijn binnen de KNGF richtlijn meniscectomie

Welke behandelfasen zijn er volgens de KNGF-richtlijn meniscectomie?

In de KNGF-richtlijn meniscectomie wordt gesproken over twee behandelfasen, waarbij behandelfase 1 is onderverdeeld in fase 1a en fase 1b.

In de KNGF-richtlijn meniscectomie wordt gesproken over twee behandelfasen, waarbij behandelfase 1 is onderverdeeld in fase 1a en fase 1b.





De student kent de parameters van de verschillende vormen van krachttraining.

Andere flashcards

Student kent de parameters behorend bij snelkracht vorm

De student kan het diagnostisch -en therapeutisch behandelproces, zoals deze is beschreven in deKNGF richtlijn Enkelletsel, beschrijven

Zie Cram lijst richtlijn enkelletsel (+ artrose heup/knie)

Art. talocalcaneonavicularis

Art. talocalcaneonavicularis

1. Facies articularis calcaneus anterior.


2. Facies articularis calcaneus media.


3. Facies articularis calcaneus posterior.

1. Phalangesproximale/mediale/distale I t/m V.2. Metatarsalia I t/mV.


3. Calcaneus.


4. Talus.


5. Os naviculare.


6. Os cuboideum.


7. Ossacuneiformia:a. Os cuneiformemediale.b. Os cuneiformeintermedium.c. Os cuneiformelaterale.

Onderste spronggewricht bestaat uit:

Het onderstespronggewricht bestaat uit:




- Achterste kamer(=art. subtalaris):


§ Facies articularis posterior talus (kom = concaaf).


§ Facies articularis posterior calcaneus (kop = convex).




- Voorste kamer (=art. talocalcaneonavicularis):


§ Pars talocalcaneare:


· Facies articularisanterior/media talus (kop = convex).


· Faciesarticularis anterior/media calcaneus (kom = concaaf).



§ Pars talonaviculare:


· Facies articularisnaviculare talus (kop = convex).


· Facies articularisos naviculare (kom = concaaf).

Bewegingsmogelijkheden onderste spronggewricht

- Sagittale vlak /transversale as:


§ Plantairflexie;§ Dorsaalflexie;




- Frontale vlak /sagittale as:


§ Pronatie (=eversie);§ Supinatie (=inversie);




- Transversalevlak / longitudinale as:


§ Abductie;§ Adductie;

Parameters UHV



Parameters Hypertrofie



Parameters submaximaal



Parametes maximaal kracht



Parameters explosiviteit



Parameters snelheid



Parameters plyometrie



Parameters sportspecifiek



De student kan de bewegingen in art. genus opsommen en weet wat de beperkende structuren van deze bewegingen zijn.

...

Wat zijn de kenmerken van fase 1a uit de KNGF-richtlijn meniscectomie?

1a: Acuut, minder belaste fase


Na een meniscectomie wordt vrijwel direct begonnen met hetbevorderen van de mobiliteit van de knie en de opbouw van debelasting van het kniegewricht, al dan niet met loophulpmiddelen.De nadruk ligt op het informeren en oefenen. Informatiewordt gegeven over de mate van belastbaarheid na de operatie enhet geven van adviezen over hoe hiermee moet worden omgegaan.Bij het oefenen ligt de nadruk op bewegen binnen de grenzen vande belastbaarheid. Indien nodig wordt het gebruik van krukkengeïnstrueerd. In deze fase wordt geadviseerd twee krukken te gebruiken(vanwege de dynamiek van het gaan) en 10 tot 50 procentte belasten. Fase 1a duurt in principe 0 tot 5 dagen, maar kan bijsommige patiënten langer duren (tot 10 dagen).Bij de start van fase 1 kan nog geen onderscheid worden gemaakttussen normaal en vertraagd herstel. Aan het einde van fase 1 kandat wel.




Kenmerken van patiënten in fase 1a zijn:


• De knie is pijnlijk en gezwollen.


• Er is sprake van een verminderde bewegingsuitslag.


• De patiënt kan/durft nog niet volledig steun te nemen op hetgeopereerde been.

Wat zijn de kenmerken van fase 1b uit de KNGF-richtlijn meniscectomie?

1b: subacuut, minder belast


Fase 1b is gericht op het informeren van de patiënt over het normale,dynamische gaan en het oefenen daarvan.


Kenmerken van de patiënt bij een normaal herstel (‘functies enactiviteiten nemen toe, pijn neemt af’) zijn:


• zwelling en pijn zijn afgenomen;


• actief bewegen knie is mogelijk;


• belastbaarheid neemt toe;


• kwaliteit bewegen met krukken neemt toe (50-100% belast).




Het kenmerk van patiënten met een vertraagd herstel is dat zijte lang met krukken blijven lopen en langdurig niet-dynamischlopen. Wees alert op een eventuele synoviitis. Bij een synoviitismoet de fysiotherapeut eventueel overleggen met de medischbehandelaar/arts. Patiënten moeten dan juist wel (verminderdbelast) met krukken lopen. Pas in tweede instantie moet bij eenvertraagd herstel rekening worden gehouden met de aanwezigheidvan bewegingsangst.

Wat zijn de kenmerken van fase 2 uit de KNGF-richtlijn meniscectomie?

De overgang van fase 1b naar fase 2 wordt bepaald door de kwaliteitvan bewegen (dynamisch gaan) en niet door de tijd. Hetcriterium om te starten met fase 2 is de aanwezigheid van eendynamisch gangpatroon zonder krukken. Bij normaal herstel kan participatie in werk, sport en hobby gemiddeldin vier tot zes weken worden bewerkstelligd.In elke fase van de behandeling dient aandacht te zijn voor hetbijstellen van de diagnose, het behandelplan en eventueel overlegmet verwijzer.