• Shuffle
    Toggle On
    Toggle Off
  • Alphabetize
    Toggle On
    Toggle Off
  • Front First
    Toggle On
    Toggle Off
  • Both Sides
    Toggle On
    Toggle Off
  • Read
    Toggle On
    Toggle Off
Reading...
Front

Card Range To Study

through

image

Play button

image

Play button

image

Progress

1/40

Click to flip

Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;

Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;

H to show hint;

A reads text to speech;

40 Cards in this Set

  • Front
  • Back
  • 3rd side (hint)

Wat ..... we drinken? Wijn?

Zullen

What shall we drink?

Mijn ouders...... niet op mijn verjaardag komen

Kunnen

My parents can't come to my birthday

Hans...... een jaar in Canada wonen

Wil

Hans wants to live one year in Canada

Aan mijn tafel..... vier personen ziten

Kunnen

Four people can sit at my table

Jullie .... deze opdracht maken

Moeten

You must take this assignment

Jullie.... samenwerken

Mogen

You must work together

Ik ben jarig. Ik..... een rondje geven.

Wil

It is my birthday. I want to pay this round.

.... ik u iets vragen?

Mag

Can i ask you something?

.....ik morgen om half negen komen?

Zal

Shall I came tomorrow at 8.30?

.....veel Nederlanders Engels spreken?

Kunnen

Can many dutch people speak English?

.... je in dit cafe ook iets eten?

Wil

Do you want to eat something in this cafe?

Je.... deze soep eens proeven. Heerlijk!

Moet

You should taste this soep. It is delicious.

Je.... ook alleen een voorgerecht nemen. Dat is goed.

You can only have on appetizer. That's good.

Mijn achternaam is Alasadi. ..... ik het even spellen?

Zal

My name is Alasadi. Shall I spell it?

......ik twee koffie en een glas water alstublief?

Mag

Can i have two coffees and a glass of water please?

Jonas is zestien jaar. ..... hij bier bestellen in een cafe?

Kan

Jonas is sixteen. Can he order a beer in the cafe?

Ik heb dorst. Ik ..... iets drinken.

Wil

I'm thirsty. I want a drink.

Bert komt vandaag niet. Hij .... werken.

Moet

Bert is not coming today. He has to work.

Zijn de tomaten lekker? .... ik een tomaat proeven?

Mag

Are the tomatoes tasty? May I taste it?

...... ik ijs met chocola krijgen, zonder vruchten?

Kan

Can i have icecream with chocolate without fruits?

We weten het nog niet. We ..... even kijken.

Willen

We don't know yet. We will take a look

Ik heb een idee. ..... we in het weekend samen eten?

I have an idea. Shall we eat together on the weekend?

Ik koop een huis (willen)

I wil een huis kopen

Noum+ subject + infinite verb

Ik zoek werk (moeten)

Ik moet werk zoeken

Ik lunch in de kantine (willen)

Ik wil lunchen in de kantine

Ik vraag een vrije dag. (Mogen)

Ik mag een vrije dag vragen?

Ik vertrek om acht uur. (Zullen)

Ik zal om acht uur vertrken.

Ik doe boodschappen. (moeten)

Ik moet boodschappen doen.

Ik kom op tijd. (Kunnen)

Ik kan op tijd komen

Ik koop een agenda. (Kunnen)

Ik kan een agenda kopen.

Ik ga naar huis. (Moeten)

Ik moet naar huis gaan

Ik kijk televisie. (Willen)

Ik will televisie kijken

De bus vertrkt om drie uur. (Zullen)

De bus zullen om drie uur vertrekken

We regelen de reis. (Moeten)

We moeten de reis regelen.

Hij ontbijt om acht uur. (Willen)

Hij wil om acht uur ontbijten.

Ik maak een afspraak. (Kunnen)

Ik kan een afspraak maken.

Zij helpen ons. (Zullen)

Zij zal ons helpen

Hij spreekt goed Nederlands. (Kunnen)

Hij kan goed nederlands spreeken.

Zij koopt een nieuwe auto. (Willen)

Zij wil een nieuwe auto kopen

U schrijft een e-mail. (Meoten)

U moet een e-mail schrijven