Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;
Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;
H to show hint;
A reads text to speech;
18 Cards in this Set
- Front
- Back
Leven in de brouwerij brengen.
|
Wat drukte en plezier in de gewone rust brengen. |
|
Iets met een korreltje zout nemen.
|
Iets niet serieus nemen.
|
|
Van een koude kermis thuis komen.
|
Teleurgesteld, zonder resultaat terugkomen.
|
|
Appels met peren vergelijken.
|
Dingen vergelijken die totaal niets met elkaar te maken hebben. |
|
Iets zwart op wit hebben.
|
Het is opgeschreven.
|
|
Een slag om de arm houden.
|
Niet direct een toezegging doen.
|
|
De klant is koning.
|
De klant moet op zijn wenken worden bediend.
|
|
Schitteren door afwezigheid.
|
Het valt op dat iemand er niet is.
|
|
Er is altijd baas boven baas.
|
Er is altijd wel iemand die het beter dan een ander doet. |
|
Het water loopt hem in de mond. |
Hij heeft er trek in.
|
|
Hij ziet ze vliegen.
|
Hij is gek.
|
|
Aan iemands lippen hangen. |
Vol aandacht naar iemand luisteren. |
|
Van een mug een olifant maken. |
Van iets onbelangrijks een groot probleem maken. |
|
Met een schone lei beginnen.
|
Opnieuw beginnen, oude fouten vergeten. |
|
Uit de lucht komen vallen.
|
Plotseling verschijnen, onaangekondigd. |
|
Met je hoofd in de wolken lopen. |
Heel gelukkig zijn. |
|
Water bij de wijn doen. |
Een beetje toegeven. |
|
Met de hakken over de sloot. |
Op het nippertje, nog maar net. |