• Shuffle
    Toggle On
    Toggle Off
  • Alphabetize
    Toggle On
    Toggle Off
  • Front First
    Toggle On
    Toggle Off
  • Both Sides
    Toggle On
    Toggle Off
  • Read
    Toggle On
    Toggle Off
Reading...
Front

Card Range To Study

through

image

Play button

image

Play button

image

Progress

1/178

Click to flip

Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;

Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;

H to show hint;

A reads text to speech;

178 Cards in this Set

  • Front
  • Back
Agressie
Doelbewust gedrag dat erop gericht is een ander te kwetsen of pijn te doen.
Altruïsme
Het verrichten van een handeling zonder daar zelf enig belang of voordeel bij te hebben.
Altruïstische persoonlijkheid
De eigenschappen die ervoor zorgen dat een individu anderen helpt in een groot aantal verschillende situaties.
Analytische denkstijl
Manier van denken waarbij mensen zich richten op de kenmerken van objecten zonder aandacht te schenken aan de context, deze manier van denken is gebruikelijk in de westerse wereld.
Angstig-ambivalente hectingstijl
Een hechtingstijl die wordt gekenmerkt door de angst dat anderen het verlangen naar intimiteit niet zullen beantwoorden wat leidt tot een hoger gemiddelde mate van angst.
Anker- en correctieheuristiek
Mentale aanname waarbij mensen een getal of waarde als beginpunt gebruiken en vervolgens onvoldoende op dit ankerpunt corrigeren.
Attitude
Onze evaluaties van mensen, voorwerpen en ideeën.
Attitudes resistent maken
Mensen wapenen tegen pogingen om hun attitudes te veranderen door ze van tevoren bloot te stellen aan afgezwakte vormen van argumenten tegen die attitudes.
Attributietheorie
Beschrijving van de manier waarop mensen de oorzaken van hun eigen en andermans gedrag verklaren.
Automatisch denken
Denken dat onbewust, onopzettelijk, onwillekeurig en zonder inspanning geschiedt.
Barrière van overdreven zelfvertrouwen
Gegeven dat mensen gewoonlijk te veel vertrouwen hebben in de nauwkeurigheid van hun eigen oordelen.
Behaviorisme
Stroming in de psychologie die de stelling verdedigt dat men, om menselijk gedrag te kunnen begrijpen, slechts hoeft te kijken naar de bekrachtigende eigenschappen van de omgeving - dat wil zeggen, hoe positieve en negatieve gebeurtenissen in de omgeving verband houden met specifieke gedragingen.
Beoordelingsheuristiek
Mentale aanname die mensen gebruiken om snel en efficiënt te kunnen oordelen.
Beschikbaarheidshuristiek
Mentale aanname waarbij mensen een oordeel baseren op het gemak waarmee ze zich iets voor de geest kunnen halen.
Besmetting
De snelle verspreiding van emoties of gedrag door een menigte.
Blaming the victim
De neiging om individuen de schuld te geven (dispositionele attributies te maken) van hun slachtofferrol, meestal ingegeven door het verlangen om de wereld als rechtvaardige plek te beschouwen.
Blootstellingseffect (mere exposure effect)
Hoe meer we worden blootgesteld aan een stimulus, hoe groter de kans is dat we er sympathie voor gaan opbrengen.
Catharis
Het idee dat stoom afblazen - door een agressieve daad te verrichten, andere agressie te zien uiten of fantaseren over agressie - opgebouwde agressieve energie ontlaadt en daardoor de kans op een meer agressief gedrag verkleint.
Cognitiebehoefte
Persoonlijkheidsvariabele die aangeeft in hoeverre iemand zich bezighoudt met, en geniet van inspannende cognitieve activiteiten.
Cognitieve dissonantie
Drijfveer of onaangenaam gevoel van spanning dat wordt veroorzaakt door twee of meer onverenigbare cognities. Volgens latere definities wordt cognitieve dissonantie veroorzaakt door het feit dat men een handeling verricht, die in tegenspraak is met de gebruikelijke positieve opvatting van zichzelf.
Commons dilemma
Een sociaal dilemma waarbij iedereen put uit een gemeenschappelijke pool van goederen die zichzelf aanvult als hij met mate wordt gebruikt, maar die zal opdrogen als hij te intensief wordt gebruikt,
Communale relaties
Relaties waarin mensen vooral willen inspringen op de behoefte van een ander.
Conformisme
Een verandering van iemands gedrag als gevoel van de reële of ingebeelde invloed van andere mensen.
Construct
De manier waarop mensen de sociale wereld waarnemen, begrijpen en interpreteren.
Contacthypothese
Veronderstelling dat vooroordelen afnemen als er sprake is van gelijkwaardig contact tussen groepen, waar beide groepen gemeenschappelijke belangen en hetzelfde doel hebben.
Contingentietheorie van leiderschap
Het idee dat de effectiviteit van leiderschap zowel afhankelijk is van hoe taak- of persoonsgericht de leider is, als van de mate van controle en invloed die de leider op de groep heeft.
Correspondence bias
Neiging om de conclusie te trekken dat iemands gedrag overeenkomst (correspondeert) met zijn of haar persoonlijkheid.
Counter-attitudinal advocacy
Een mening verkondigen die in tegenspraak is met je eigen opvattingen of attitudes.
Defensieve attributies
Verklaring voor gedrag waarmee we gevoelens van kwetsbaarheid en en sterfelijkheid trachten te vermijden.
Deïndividuatie
Het vervagen van normale grenzen als mensen zich in een menigte bevinden, wat leidt tot een toename van impulsief en afwijkend gedrag.
Delegerende stijl
Een leiderschapsstijl die zich van zowel taak- als persoonsaspecten in de groep distantieert.
Descriptieve normen
De perceptie van mensen hoe mensen zich daadwerkelijk in bepaalde situaties gedragen, ongeacht of dat gedrag wordt goed- of afgekeurd door anderen.
Determinant
Bepalende factor in een ontwikkeling of toestand.
Directieve stijl
Een leiderschapsstijl die met name taakgericht is.
Discriminatie
Een onrechtvaardige, negatieve of schadelijke actie die gericht is tegen leden van een groep, puur omdat ze lid zijn van die groep.
Eigenzinningheidskrediet
De tolerantie die iemand na verloop van tijd verdient door zich te conformeren aan groepsnormen; als iemand zich genoeg eigenzinnigheidskrediet heeft opgebouwd, kan hij zich, zo af en toe, afwijkend gedragen zonder dat het leidt tot repercussie van de groep.
Empathie
Het vermogen zichzelf in een ander te verplaatsen en om gebeurtenissen en emoties (bijvoorbeeld plezier en verdriet) net zo ervaren als hij of zij.
Eros
Het instinct om te leven.
Empathie-altruïsmehypothese
Het idee dat wanneer we empathie voelen voor iemand, we die persoon puur om altruïstische redenen proberen te helpen, ongeacht of dat ons iets oplevert.
Evolutiepsychologie
Tracht het sociale gedrag te verklaren in termen van genetische factoren die zich in de loop der tijd volgens de principes van de natuurlijke selectie hebben ontwikkeld.
Externe attributie
Gevolgentrekking dat iemand zich op een bepaalde manier gedraagt als een gevolg van de situatie waarin diegene zich bevindt; de aanname is dat de meeste mensen op dezelfde manier op zo'n situatie zouden reageren.
Expliciete attitudes
Attitudes die we bewust onderschrijven en gemakkelijk kunnen reproduceren.
Externe rechtvaardiging
Reductie van dissonantie door te verwijzen naar de reden of verklaring buiten de betrokkene (bijvoorbeeld het ontvangen van een grote beloning of het vermijden van een grote staf)
Extrinsieke motivatie
Verlangens om ergens aan te beginnen vanwege externe beloning of druk, niet omdat je ervan geniet of het interessant vindt.
Fundamentele attributiefout
De om ons eigen en andermans gedrag volledig toe te schrijven aan persoonlijkheidstrekken, en de macht van de sociale invloed te onderschatten.
Gecontroleerd denken
Denken dat bewust, opzettelijk en uit vrije wil plaatst vindt en dat inspanning vereist.
Geïnstitutionaliseerd racisme
De racistische attitudes van de overgrote meerderheid van de mensen die in een maatschappij leven waarin stereotypes en discriminatie de norm zijn.
Geinstitutionaliseerd seksime
De seksistische attitudes van de overgrote meerderheid van de mensen die in een maatschappij leven waarin stereotypes en discriminatie de norm zijn.
Gedachteonderdrukking
Poging om alle gedachten over iets wat we zo snel mogelijk willen vergeten, te vermijden.
Gelijkheidstheorie
Het idee dat mensen het gelukkigst zijn met relaties waarin de waargenomen kosten en baten en bijdragen die beide partijen leveren ongeveer gelijk zijn.
Geloof in een rechtvaardige wereld
Vorm van defensieve attributie waarbij we aannemen dat mensen krijgen wat ze verdienen en verdienen wat ze krijgen. Slechte mensen overkomen nare dingen, goede mensen overkomen goede dingen.
Gesloten groepen
Groepen die geen nieuwe leden toelaten.
Gestaltepsychologie
Stroming in de psychologie gebaseerd op hoe mensen de fysieke wereld waarnemen, namelijk dat we de subjectieve manier moeten onderzoeken op de manier waarop de objectieve, fysieke eigenschappen van het object zijn samengevoegd.
Groep
Twee of meer mensen die interactie met elkaar aangaan en die onderling van elkaar afhankelijk zijn in de zin dat hun behoeften en doelstellingen ervoor zorgen dat ze elkaar beïnvloeden.
Groepscohesie
De eigenschappen van een groep die de leden ervan met elkaar verbinden en die onderlinge sympathie bevorderen.
Groepsnormen
De sociale normen die gelden binnen een bepaalde groep.
Groepspolarisatie
De neiging van groepen om om beslissing te nemen die extremer zijn dan de aanvankelijke neigingen van hun leden.
Groupthink
Een soort denken waarbij het belangrijker is om hechtheid en solidariteit van de groep in stand te houden dan om op een realistische manier naar de feiten te kijken.
Hechtingsstijl
De verwachting die mensen ontwikkelen ten aanzien van relaties met anderen, gebaseerd op de relatie die zij als baby hadden met hun primaire verzorger.
Hindsightbias
De neiging van mensen om hun vermogen om een uitkomst te voorspellen te overdrijven nadat ze weten hoe die eruit ziet.
Holistische denkstijl
Manier van denken waarbij mensen zich richten op het geheel, met name de wijze waarop objecten zich tot elkaar verhouden; deze manier van denken is gebruikelijk in Oost-Aziatische culturen.
Illusoire (of ingebeelde) correlatie
De neiging om relaties of correlaties te zien tussen gebeurtenissen die in de werkelijkheid geen verband met elkaar houden.
Impliciete attitudes
Attitudes die onwillekeurig, onbestuurbaar en vaak onbewust zijn.
In-group
De groep waarmee een individu zich identificeert.
In-groupbias
Positieve gevoelens en een speciale behandeling voor mensen die we tot onze wij-groep rekenen en negatieve gevoelens en een oneerlijke behandeling voor mensen buiten de groep.
Impliciete persoonlijkheidstheorie
Soort schema dat mensen gebruiken om verschillende persoonlijkheidstrekken te groeperen; zo mensen veel mensen dat iemand die vriendelijk is, ook wel gul zal zijn (we noemen dit ook wel het halo-effect)
Impressiemanagement
Poging van mensen om anderen over te halen om hen te zien zoals ze gezien willen worden.
Injunctieve normen
De perceptie van mensen van welk gedrag wordt goed- of afgekeurd door anderen.
Innerlijke acceptatie
Zich conformeren aan het gedrag van andere mensen uit een oprechte overtuiging dat wat zij doen of zeggen juist is.
Integratieve oplossingen
Een oplossing voor een conflict waarbij de partijen op basis van hun verschillende belangen op bepaalde punten compromissen sluiten; elke partij geeft het meeste toe op punten die voor haan onbelangrijk zijn maar die voor de andere partijen juist belangrijk zijn.
Interdependentie
Wederzijdse afhankelijkheid tussen twee of meerdere personen.
Interne attributie
Gevolgtrekking dat iemand iemand zich op een bepaalde manier gedraagt als gevolg van de persoon zelf, zoals attitude, karakter of persoonlijkheid.
Interne rechtvaardiging
Reductie van dissonantie door iets in zichzelf te veranderen (bijvoorbeeld attitudes of gedrag.)
Intrinsieke motivatie
Verlangens om ergens aan te beginnen omdat je ervan geniet of het interessant vind, niet vanwege externe beloningen of druk.
Investeringsmodel
De theorie die stelt dat het commitment aan een relatie niet alleen afhankelijk is van hoe tevreden mensen zijn met de relatie in termen van kosten, baten en vergelijksniveau voor alternatieven, maar ook wat ze in de relatie hebben geïnvesteerd; een investering die verloren gaat als de relatie wordt beëindigt.
Klassieke coditionering
Verschijnsel waarbij een stimulus die een emotionele respons oproept, herhaaldelijk wordt gekoppeld aan een neutrale stimulus (die niets oproept), tot de neutrale stimulus de emotieoproepende eigenschappen de eerste stimulus heeft overgenomen.
Lidmaatschapsgroepen
Groepen waarvan leden slechts verbonden zijn in naam of fysieke aanwezigheid, maar verder geen betrokkenheid ervaren.
Lowballing
Gewetenloze strategie waarbij verkoper een klant verleidt iets te kopen door een zeer lage prijs te bieden, vervolgens beweert dat het een vergissing was en dan de prijs verhoogt. Vaak stemt de klant alsnog in met de koop tegen een hogere prijs.
Minderheidsinvloed
De situatie dat een minderheid van groepsleden het gedrag of de opvattingen van de meerderheid beïnvloedt.
Modern racisme
Uiterlijk onbevooroordeeld gedrag vertonen maar innerlijk bevooroordeelde attitudes in stand houden.
Nabijheidseffect
Hoe meer mensen we zien en met ze omgaan, hoe groter de kans is dat ze onze vrienden worden.
Natuurlijke selectie
Het proces dat ervoor zorgt dat overerfelijke kenmerken die het voortbestaan in een bepaalde omgeving bevorderen worden overgedragen aan nieuwe generaties, doordat organismen die deze eigenschappen bezitten voor een succesvolle voortplanting zorgen.
Neerwaartse sociale vergelijking
Onszelf vergelijken met mensen die slechter scoren dan wijzelf op een bepaalde trek of vaardigheid.
Normatief conformisme
De neiging om je aan te sluiten bij de mening van de groep om aan de verwachtingen van die groep te voldoen en geaccepteerd te worden.
Normatieve sociale invloed
De invloed van andere mensen die ervoor zorgt dat wij ons conformeren om aardig gevonden en geaccepteerd te worden. Dit type conformisme leidt tot openlijke overname van de opvattingen en het gedrag van de groep, maar niet noodzakelijker wijs tot innerlijke acceptatie van die opvatting en gedrag.
Omstanderseffect
Hoe groter het aantal omstanders dat getuige is van een noodgeval, hoe kleiner de kans is dat een van hen het slachtoffer te hulp komt.
Onafhankelijk zelfbeeld
Manier van denken om zichzelf te definiëren in termen van de eigen interne gedachten, gevoelens en handelingen en niet in termen van de gedachten, gevoelens en handelingen van anderen.
Onderhandeling
Een vorm van communicatie tussen partijen in een conflict waarbij voorstellen en tegenvoorstellen worden gedaan en waarbij alleen een oplossing kan worden bereikt als beide partijen zich daarin kunnen vinden.
Onderling afhankelijk zelfbeeld
Manier om zichzelf te definiëren in termen van de relaties met andere mensen; erkennen dat het eigen gedrag dikwijls bepaald wordt door de gedachten, gevoelens en handelingen van anderen.
Onvoldoende straf
Dissonantie die ontstaat als iemand te weinig externe rechtvaardiging ervaart voor het weerstaan van een gewenste activiteit of voorwerp, gewoonlijk zal de betrokkene de verboden activiteit of het onbereikbare voorwerp dan minder aantrekkelijk gaan vinden.
Open groepen
Groepen die open staan voor nieuwe leden.
Openlijke volgzaamheid
Zich openlijk aansluiten bij het gedrag van andere mensen zonder noodzakelijkerwijs te geloven in wat we doen of zeggen.
Operante conditionering
Verschijnsel waarbij gedrag dat mensen uit zichzelf vertonen toe- of afneemt, afhankelijk van de vraag of het wordt gevolgd door positieve bekrachtiging of straf.
Opwaarstse sociale vergelijking
Onszelf vergelijken met menen die beter scoren op een bepaalde trek of vaardigheid dan wijzelf.
Out-group
Alle groepen waarmee een individu zich niet identificeert.
Out-group homogeniteitsbias
De perceptie dat individuen in de out-group meer op elkaar lijken (homogener zijn) dan in werkelijkheid het geval is, en ook meer op elkaar lijken dan leden van de in-group.
Overrechtvaardigingseffect
De neiging van mensen om de oorzaken van hun gedrag te zoeken in dwingende extrinsieke motivaties, waardoor ze de invloed van intrinsieke redenen onderschatten.
Overtuigende, coachende stijl
Een leiderschapsstijl die evenveel taal- als persoonsgericht is.
Participerende, ondersteunde stijl
Een leiderschapsstijl die hoofdzakelijk persoonsgericht is.
Perceptuele saillantie
Het ogenschijnlijke belang van de informatie waarop mensen hun aandacht gericht hebben.
Perseveratie-effect
Bevinding dat opvattingen van mensen over zichzelf en de sociale wereld aanhouden, ondanks bewezen tegendeel.
Persoonsgerichte leider
Een leider die zich primair bezighoudt met de gevoelens en relaties van werknemers.
Persuasieve communicatie
Boodschap die een bepaalde kant van een kwestie bepleit.
Pluralistische ontwetendheid
Mensen denken dat iedereen de situatie op een bepaalde manier interpreteren, terwijl ze dit helemaal niet doen.
Positief zelfbeeld
Evaluatie van mensen van hun eigen eigenwaarde, dat wil zeggen de mate waarin ze zichzelf beschouwen als competent, beschaafd en goed.
Postdecision dissonace
Dissonantie die optreedt nadat men een beslissing genomen heeft en die over het algemeen wordt gereduceerd door de aantrekkelijkheid van het gekozen alternatief te vergroten en die van de verworpen alternatieven te verlagen.
Prestatie afhankelijke beloningen
Beloningen die gebaseerd zijn op hoe goed een taak kan worden uitgevoerd.
Primaire groepen
Groepen die worden gekenmerkt door persoonlijke en emotionele relaties.
Priming
Het proces waarbij recente ervaringen de toegankelijkheid van een schema, kenmerken of concept verhogen.
Procesverlies
Elk willekeurig aspect van groepsinteractie dat effectieve probleemoplossingen in de weg staat.
Prosociaal gedrag
Elke handeling die gericht is op het welzijn of het welbevinden van een anders.
Psychogene groepsziekte
Het optreden van gelijksoortige fysieke symptomen, zonder aantoonbare fysieke oorzaak, bij een groep mensen.
Psychologie
De wetenschap van het gedrag en psychische processen van het individu.
Public goods dilemma
Een sociaal dilemma waarbij indiviuen moeten bijdragen aan een gemeenschappelijke pool om het algemene belang te steunen.
Pygmalion-effect
Een positieve selffufillingprohecy: als er positieve verwachtingen zijn van mensen, dan gaan ze beter presteren.
Ratonalisatieval
Mogelijk gevolg van dissonantiereductie; opeenvolgende serie zelfrechtvaardigingen die uiteindelijk resulteert in een reeks domme of immorele handelingen.
Reactantietheorie
Idee dat wanneer mensen zich bedreigt voelen in hun vrijheid om voor bepaald gedrag te kiezen, ze een onaangename toestand van reactantie (sterke weerstand) ervaren, die ze kunnen reduceren door het verboden gedrag te vertonen.
Realistische conflict theorie
Het idee dat beperkte middelen leiden tot conflicten tussen groepen en uitmonden in sterkere vooroordelen en discriminatie.
Rechtvaardigheid van inspanning
Neiging om iets waar je hard voor hebt gewerkt aantrekkelijker te gaan vinden.
Referentiegroepen
Groepen waarin persoonlijke betrokkenheid van de leden groot is. Een referentiegroep wordt gebruikt als normgroep bij het vormen van gevoelens, attitudes en gedrag. Ook groepen waarvan iemand zelf niet lid is, kunnen voor die persoon als referentiegroep dienen.
Representativiteitsheurisitiek
Mentale aanname waarbij mensen iets classificeren op grond waarin het lijkt op een karakteristiek geval.
Schema's
Mentale structuren die mensen gebruiken om hun kennis over de sociale wereld te organiseren rond thema's of subjecten en die invloed hebben op de informatie die mensen opmerken, waarover ze nadenken en die ze zich herinneren.
Secundaire groepen
Groepen die worden gekenmerkt door onpersoonlijke en formele omgang.
Zichzelf waarmakende voorspelling
Als mensen een bepaalde verwachting hebben over hoe de ander is, dan beïnvloed deze verwachting hun gedrag ten opzichte van de ander. Hierdoor gaat de ander zich overeenkomstig met deze verwachtingen gedragen en worden deze bewaarheid.
Sociaal dilemma
Een conflict waarbij de gunstigste actie voor een individu schadelijk is voor iedereen als die actie door de meeste mensen wordt gekozen.
Sociale afstemming
Het proces waarbij mensen attitudes van elkaar overnemen.
Sociale cognitie
Hoe mensen denken over zichzelf en de sociale wereld; specifieker: hoe mensen sociale informatie selecteren, interpreteren, herinneren en gebruiken om oordelen te vormen en beslissingen te nemen.
Sociale facilitatie
De neiging van mensen om beter te presteren bij eenvoudige taken en slechter bij moeilijke taken als ze in de aanwezigheid zijn van andere en als hun individuele prestaties kunnen worden beoordeeld.
Sociale impacttheorie
Het idee dat de aanpassing aan de sociale invloed afhankelijk is van hoe belangrijk de groep voor iemand is, van de nabijheid van de groep en van het aantal mensen in de groep.
Sociale invloed
Het effect dat woorden, daden of alleen de aanwezigheid van andere mensen heeft op onze gedachten, gevoelens, attitudes of gedrag.
Sociale leertheorie
Het idee dat we sociaal gedrag aanleren door anderen te observeren en te imiteren.
Social loafing
De neiging van mensen om slechter te presteren bij eenvoudige taken en beter bij complexe taken als ze in aanwezigheid zijn van anderen als hun prestaties niet worden beoordeeld.
Sociale normen
De impliciete of expliciete regels die een groep hanteert voor acceptabel waarden en opvattingen van zijn leden.
Sociale perceptie
Studie naar hoe we ons een indruk vormen van, en conclusies trekken over andere mensen.
Sociale psychologie
De wetenschappelijke studie naar de manier waarop gedachten, gevoelens en gedragingen van mensen worden beïnvloed door de werkelijke of imaginaire aanwezigheid van andere mensen.
Sociale rollen
Gemeenschappelijke verwachtingen in een groep over hoe bepaald mensen geacht worden zich te gedragen.
Sociale uitwisselingstheorie
Het idee dat de gevoelens die mensen over een relatie hebben afhankelijk zijn van hun perceptie van de kosten en baten van die relatie, van het soort relatie dat ze verdienen en van hun kansen op een betere relatie met iemand anders.
Sociale vergelijkingtheorie
Idee dat we ons over onze eigen vaardigheden en attitudes leren door onszelf te vergelijken met andere mensen.
Spiegelneuronen
Neuronen die reageren als wijzelf een bepaalde handeling verrichten en als we een ander deze handeling zien verrichten.
Spreiding van verantwoordelijkheid
Het verschijnsel waarbij het verantwoordelijkheidsgevoel van elke omstander afneemt naarmate het aantal getuigen toeneemt.
Stereotype
Een generalisatie over een groep mensen waarbij identieke eigenschappen worden toegeschreven aan vrijwel alle leden van de groep, ongeacht de daadwerkelijke verschillen tussen de leden.
Stereotype dreiging
De angst die leden van een minderheidsgroep voelen dat hun gedrag een cultureel stereotype bevestigt.
Subliminale boodschappen
Woorden of beelden die niet bewust worden waargenomen, maar die desondanks toch invloed hebben op onze oordelen, attitudes en gedrag.
Taakafhankelijke beloning
Beloning die gegeven wordt voor het uitvoeren van een taak, ongeacht hoe goed dat gebeurt.
Taakgerichte leider
Een leider die zich meer richt op het volbrengen van taken dan op gevoelens en relaties van medewerkers.
Tegenfeitelijk denken
Een aspect van het verleden op mentaal niveau veranderen je zodat je je kunt voorstellen hoe het had kunnen zijn.
Theorie over gepland gedrag
Idee dat de beste voorspellers van ons geplande, weloverwogen gedrag bestaan uit onze attitudes over dat specifieke gedrag, de subjectieve normen en onze inschatting van de mate van controle die we over dat gedrag hebben.
Theorie van de geboren leider
Het idee dat bepaalde eigenschappen iemand een goede leider maken, ongeacht de situatie.
Theorie van situationeel leiderschap
Theorie die vier basisstijlen van leiderschap onderscheidt, afhankelijk van de mate van taakgerichtheid en persoonsgerichtheid. Welke stijl het meest effectief is, hangt onder meer af van het ontwikkelingsniveau van de groep en de fase van ontwikkeling waarin de groep zich bevindt.
Toegankelijkheid
Mate waarin schema's en concepten zich op de voorgrond van ons bewustzijn bevinden waardoor het waarschijnlijker is dat we ze gebruiken bij onze oordelen over de sociale wereld.
Toegankelijkheid van attitudes
Intensiteit van de band tussen een attitudeobject en iemand evaluatie van dat object, uitgedrukt in de snelheid waarmee de betrokkene kan zeggen wat hij of zij van het object vindt.
Transactief geheugen
Het gecombineerde geheugen van twee mensen, dat efficiënter is dan het geheugen van een van de twee individuen.
Transactionele leider
Een leider die zich meer richt op het kortetermijndoel en aspecten als reciprociteit, plichtmatigheid en extrinsieke motivatie als uitgangspunten neemt in de relatie met zijn volgers.
Transformationele leider
Een leider die zich meer richt op de langetermijndoelen en aspecten als inspireren, stimuleren en intrinsieke motivatie als uitgangspunt neemt in de relatie met zijn volgers.
Twee-factoren theorie van emotie
Het idee dat emotionele ervaring het resultaat is van en zelfperceptieproces dat uit twee stappen bestaat en waarin mensen eerst fysiologische opwinding zoeken (arousal) ervaren en daar vervolgens een verklaring voor zoeken.
Tweeledig proces van attributie
Andermans gedrag analyseren door eerst een automatische interne attributie te maken en dan pas na te denken over mogelijke situationele oorzaken, waarna de oorspronkelijke interne attributie eventueel wordt aangepast.
Ultieme attributiefout
De neiging om dispositionele attributies te maken over een hele groep mensen.
Urban overload hypothese
De theorie die stelt dat mensen die in steden wonen voortdurend worden overspoeld door prikkels en dat ze zich terugtrekken om te voorkomen dar ze erdoor overweldigd worden.
Vast denkkader
Het idee dat we een bepaalde capaciteit in een bepaalde mate bezitten en dat dit gegeven onveranderlijk is.
Veilige hechtingstijl
Een hechtingsstijl die wordt gekenmerkt door vertrouwen, gebrek aan angst om in de steek gelaten te worden en het gevoel dat men de moeite waard en geliefd is.
vermijdende hechtingstijl
Een hechtingsstijl die wordt gekenmerkt door de onderdrukking van hechtingsbehoeften, omdat pogingen om intiem te zijn werden afgewezen; mensen met deze stijl vinden het moeilijk om intieme relaties te ontwikkelen.
Verschil tussen actor/observator
Neiging om de oorzaak van het gedrag van anderen toe te schrijven aan dispositionele factoren, terwijl men bij het verklaren van eigen gedrag focust op situationele factoren.
Vooroordelen
Vijandige of negatieve attitudes tegenover een onderscheidbare groep mensen, puur gebaseerd op hun lidmaatschap van die groep.
Vormbaar denkkader
Het idee dat onze capaciteiten kneedbare kwaliteiten zijn die we kunnen cultiveren en ontwikkelen.
Wederkerigheidsnorm
De verwachting dat het helpen van anderen de kans vergroot dat zij ons in de toekomst zullen helpen.
Wederzijdse afhankelijkheid
De situatie die bestaat wanneer twee of meer groepen elkaar nodig hebben om een doe te bereiken dat voor iedereen belangrijk is.
Wij-groep
De groep waar degene die hem als zodanig typeert, zelf lid van is.
Zelfbewustzijn
De handeling van het denken over onszelf.
Zelfbewustzijntheorie
Idee dat wanneer mensen hun aandacht op zichzelf richten, ze hun gedrag evalueren en het vergelijken met innerlijke normen en waarden.
Zelfconcept
Inhoud van het zelf; dat wil zeggen onze kennis over wie wij zijn.
Zelfdienende attributies
Verklaringen van eigen successen toeschrijven aan interne, dispositionele factoren en verklaringen van eigen mislukkingen toeschrijven aan externe, situationele factoren.
Zelfoverreding
Langdurige vorm van attitude verandering die het gevolg is van zelfrechtvaardiging.
Zelfperceptietheorie
Theorie die stelt dat wanneer we onze attitudes en gevoelens onzeker of ambigu zijn, we onze conclusies baseren op observaties van ons gedrag en de situatie waarin dat gedrag voorkomt.
Zelfrechtvaardiging
Neiging om eigen acties te rechtvaardigen om daarmee het gevoel van eigenwaarde in stand te houden.
Zelfsabotage
Strategie waarbij mensen voor zichzelf obstakels en excuses creëren zodat ze zelf bij een mislukking niet zichzelf de schuld hoeven geven.
Zelverificatietheorie
Idee dat mensen behoefte hebben om bevestiging te zoeken voor hun zelfconcepten, of die nu positief of negatief zijn. In sommige situaties kan die behoefte in conflict komen met het verlangen om een positief beeld van zichzelf in stand te houden.
Zij-groep
De groep waar degene die hem als zodanig typeert, zelf geen lid van is.
Zoeken van een zondebok
De neiging van gefrustreerde of ongelukkige individuen om hun agressie af te wentelen op groepen die impopulair, zichtbaar of relatief machteloos zijn.