Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;
Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;
H to show hint;
A reads text to speech;
72 Cards in this Set
- Front
- Back
Psychologie |
Wetenschap van het gedrag en de psychische processen van het individu |
|
Sociale psychologie |
Wetenschap die bestudeert hoe de gedachten, gevoelens en gedragingen van de mensen worden beïnvloed door echte of denkbeeldige aanwezigheid van anderen |
|
Sociale invloed |
Beïnvloeding door anderen; rechtstreeks, maar ook de gedachten, gevoelens en zichtbare handelingen die wij daarbij hebben |
|
Sociologie |
Algemene wetten en theorieën over samenlevingen |
|
Persoonlijkheidspsychologie |
Richt zich vooral op individuele verschillen |
|
Waar richten sociaal psychologen zich op |
Het identificeren van de universele eigenschappen van de menselijke natuur die ervoor zorgen dat iedereen gevoelig is voor de sociale invloed, onafhankelijk van sociale klasse of cultuur |
|
Hypothesen |
Een als voorlopige waarheid aangenomen maar nog te bewijzen veronderstelling, over gedrag op een empirische en systematische manier |
|
Empirisch |
Op waarneming en onderzoek gebaseerd |
|
Determinanten |
Bepaalde factoren in een ontwikkeling of toestand van gedachten, gevoelens en gedragingen van mensen |
|
Attributie |
Het toeschrijven van oorzaken aan het eigen of aan andermans gedrag en het daarmee voorzien van verklaringen |
|
Fundamentele atributiefout |
De neiging om ons eigen en andermans gedrag volledig toe te schrijven aan persoonlijkheidstrekken en het effect van de sociale invloed en de actuele situatie te onderschatten |
|
Behaviorisme |
Stroming in de psychologie die de stelling verdedigt dat men, om menselijk gedrag te kunnen begrijpen, slechts hoeft te kijken naar de bekrachtigende eigenschappen van de omgeving |
|
Gestaltpsychologie |
Stroming in de psychologie die het belang benadrukt van het bestuderen van de persoonlijke (subjectief) manier waarop een object wordt waargenomen i.p.v. het bestuderen van de manier waarop de objectieve, fysieke eigenschappen van het object zij samengevoegd |
|
Fenomenologie |
Hoe een object op hem of haar overkomt i.p.v. op de afzonderlijke objectieve elementen van het object |
|
Sociaal gedrag doelgericht? |
We worden gedreven door doelen en motieven |
|
Welke twee essentiële motieven zijn er voor sociaal gedrag? |
De behoefte aan een positief zelfbeeld en de behoefte om de wereld accuraat waar te nemen |
|
Welke motieven zijn er nog meer voor sociaal gedrag |
Biologisch, angst, de belofte van liefde, goedkeuring, andere beloningen waarbij sprake is van sociale uitwisseling, controle |
|
Hindsight bias |
De neiging van mensen om hun vermogen een uitkomsten te voorspellen te overdrijven nadat ze te weten zijn gekomen hoe die uitkomst eruit ziet |
|
Observationele methode |
Dit is een techniek waarbij een onderzoeker mensen observeert en zijn of haar metingen over hun gedrag vastlegt. Deze methode is handig bij het beschrijven van een bepaalde groepen mensen of een bepaald type gedrag |
|
Etnografie |
Methode waarbij een onderzoeker probeert een groep of cultuur te begrijpen door die van binnenuit te observeren, zonder de groep zijn eigen normen en waarden op te leggen |
|
Culturele antropologie |
Studie naar menselijke culturen en samenlevingen |
|
Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid |
De mate van overeenkomst tussen resultaten van twee of meer mensen die onafhankelijk van een elkaar een dataset observeren en coderen |
|
Analysae va archieven |
Vorm van de observationele methode waarbij de onderzoeker de verzamelde documentatie (de archieven) van een cultuur onderzoekt (dagboeken, romans en kranten) |
|
Correlationele methode |
voorspellen: Als we x kennen, kunnen we y dan voorspelen |
|
Correlatiecoëfficiënt |
Mate waarin twee systematisch gemeten variabelen samenhangen |
|
Vragenlijstonderzoek |
Onderzoek waarin aan een representatieve steekproef van mensen vragen gesteld worden over hun attitudes of gedrag. |
|
Voordelen Surveys |
Beter beeld kunnen vormen van de relatie tussen variabelen die moeilijk te observeren zijn. Mogelijkheid om een representatieve steekproef te nemen van de bevolking. (alselect, at random of willekeurig) |
|
Nadelen Surveys |
Nauwkeurigheid van antwoorden. Sociaal wenselijk antwoorden |
|
(Quasi)experimentele methode |
Causaliteit; is variabele x de oorzaak van variabele y? |
|
Onafhankelijke variabele |
De variabele die een onderzoeker verandert of varieert om te zien of dat effect heeft op een andere variabele |
|
Afhankelijke variabele |
De variabele die de onderzoeker meet om te zien of die wordt beïnvloed door de onafhankelijke variabele |
|
Interne validiteit |
De mate die aangeeft dat de onafhankelijke variabele van invloed is op de afhankelijke variabele. Dat bereiken we door alle irrelevante variabelen te beheersen en door mensen willekeurig toe te wijzen aan verschillende experimentele condities |
|
overschrijdingskans (p-waarde) |
Met statistische technieken berekend getal dat vertelt hoe waarschijnlijk het is dat de resultaten van een experiment bij toeval zijn ontstaan en niet als gevolg van de onafhankelijke variabele |
|
Waarschijnlijkheidswaarde |
resultaten mogen significant beschouwd woorden p<5 |
|
externe validiteit |
de mate waarin de resultaten generaliseerbaar zijn naar andere situaties en mensen |
|
Psychologisch realisme |
de mate waarin de psychologisch processen die worden getriggerd lijk op de psychologische processen in het dagelijks leven (alledaags realisme) |
|
Coverstory |
Verkapte versie van het werkelijke doel van het onderzoek |
|
Veldexperiment |
experimenten die plaatsvinden in een natuurlijke setting i.p.v. in een laboratorium |
|
basisdilemma van de sociaalpsycholoog |
Het sluiten van een compromis tussen de interne en externe validiteit |
|
Replicaties |
Herhaling van het onderzoek met proefpersonen uit een andere populatie of in een andere setting |
|
Meta-analyse |
Hierdoor kan men zien of het effect van een onafhankelijke variabele betrouwbaar is |
|
Fundamenteel onderzoek |
Onderzoek dat is gericht op het vinden van het beste antwoord op de vraag hoe mensen zich gedragen, puur uit nieuwsgierigheid, zonder stil te staan bij de mogelijke toepassingen hiervan. Ze proberen de grondbeginselen en bassimechanismen in kaartte brengen. |
|
Toegepast onderzoek |
Gericht op het oplossen van een specifiek maatschappelijk probleem |
|
Crosscultureel onderzoek |
Onderzoek waarbij proefpersonen afkomstig zijn uit verschillende culturen, om te zien de psychologische processen waarin men geïnteresseerd is in beide culturen aanwezig zijn |
|
Informed consent |
Dit is de uitgesproken bereidheid om deel te nemen aan een experiment nadat de proefpersonen van tevoren volledig is geïnformeerd over de aard van het experiment |
|
misleiding |
Proefpersonen worden met opzet verkeerd geïnformeerd over het werkelijke doel van of gebeurtenissen tijdens het onderzoek |
|
Debriefing |
Proces waarbij de proefpersonen na afloop van het experiment wordt uitgelegd wat het werkelijke doel van het experiment was en wat er precies is gebeurd. |
|
Sociale cognitie |
Hoe mensen over zichzelf en de sociale wereld denken en hoe we de sociale informatie selecteren, interpreteren, herinneren en gebruiken om oordelen te vormen en beslissingen te nemen |
|
Welke twee typen sociale cognitie zijn er? |
Automatische en gecontroleerde sociale cognitie |
|
Automatische sociale cognitie |
Denken dat onbewust, onopzettelijk, onwillekeurig en zonder inspanning gebeurt. We gebruiken schema's, mentale structuren waarmee we onze kennis over de sociale wereld organiseren |
|
Script |
Schema over een specifieke gebeurtenis |
|
priming |
Het proces waarbij recente ervaringen de toegankelijkheid van een schema, kenmerk of concept vergroten |
|
Preservatie-effect |
De neiging om opvattingen over zichzelf en de sociale wereld aan te houden, ondanks bewijs van het tegendeel |
|
Bestraffingseffect. |
De bevinding dat positieve opvattingen over de sociale werled waarvan bewezen wordt dat ze onjuist zijn, kunnen omslaan naar zeer negatieve opvattingen. Dit geldt alleen voor onjuiste positieve opvattingen. |
|
Selffulfilling prophecy |
Situatie waarbij mensen een verwachting hebben over hoe iemand is, die van invloed is op de manier waarop ze zich tegenover die persoon gedragen, zodat hun verwachting uitkomt. |
|
Pygmalioneffect |
Positieve selffulfilling prophecy |
|
Automatisch doelen nastreven |
Bij een keuze tussen twee mogelijkheden maakt je onderbewuste deze keus vaak. Je maakt keuzes afhankelijk van de geprimede woorden voor je beslissing |
|
Zeigarnikeffect |
Eenmaal geactiveerde naar nog niet voltooide doelen blijven ons denken beheersen |
|
Automatisch beslissen |
Vaak helpt afleiding bij het nemen van een goede beslissing |
|
Heuristieken |
Snelle beslisregels die mensen gebruiken om snel en efficiënt te kunnen oordelen. Deze leiden niet altijd naar de juiste oplossing |
|
Beoordelingsheuristiek |
Mentale aanname die mensen gebruiken om snel en efficiënt te kunnen oordelen |
|
Beschikbaarheidsheuristiek |
Baseert een oordeel op het gemak waarmee je iets voor de geest kan halen |
|
Representativiteitsheuristiek |
Mentale aanname waarbij mensen iets classificeren op grond van de mate waarin het lijkt op een karakteristiek geval |
|
Anker- en correctieheuristiek |
Mentale aanname waarbij mensen een getal of waarde als beginpunt gebruiken en vervolgens onvoldoende op dit ankerpunt corrigeren |
|
Welke manieren kunnen ankerwaarden ons beïnvloeden? |
Als we een beginpunt bepalen, halen we op selectieve wijze informatie die daarmee in overeenstemming is uit het geheugen. We proberen soms beïnvloeding te voorkomen door vanuit de ankerwaarde te corrigeren Kan als priming functioneren |
|
Analytische denkstijl |
Manier van denken waarbij mensen zich richten op de kenmerken van objecten zonder aandacht te schenken aan de context |
|
Holistische denkstijl |
Manier van denken waarbij mensen zich richten op het geheel, met name de wijze waarop objecten zich tot elkaar verhouden |
|
Gecontroleerde sociale cognitie |
Gecontroleerd denken is denken dat bewust, opzettelijk en uit vrije wil plaatsvindt en dat inspanning vereist |
|
Tegenfeitelijk denken |
Hierbij veranderen we mentaal een bepaald aspect van het verleden, zodat we ons een voorstelling kunnen maken van hoe de situatie had kunnen zijn. (Kan leiden tot piekeren ->depressie) |
|
Gedachteonderdrukking |
Dit is een poging om alle gedachten over iets wat we zo snel mogelijk willen vergeten, te vermijden |
|
Monitoringsproces |
Zoekt automatisch naar bewijzen dat de ongewenste gedachte op het punt staat om door te breken. Hierna start het gecontroleerde deel, het operatingproces |
|
Barriere van overdreven zelfvertrouwen |
Het gegeven dat mensen gewoonlijk teveel vertrouwen op de nauwkeurigheid van hun eigen oordelen |