• Shuffle
    Toggle On
    Toggle Off
  • Alphabetize
    Toggle On
    Toggle Off
  • Front First
    Toggle On
    Toggle Off
  • Both Sides
    Toggle On
    Toggle Off
  • Read
    Toggle On
    Toggle Off
Reading...
Front

Card Range To Study

through

image

Play button

image

Play button

image

Progress

1/63

Click to flip

Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;

Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;

H to show hint;

A reads text to speech;

63 Cards in this Set

  • Front
  • Back
Uw gesprek wordt doorverbonden.
Ihr Gespräch wird durchgestellt.
Dat was nadat ze mijn ouders op de hoogte hebben gesteld.
Das war nachdem sie meine Eltern benachrichtigt haben.
Ze zijn bezorgd over je gedrag.
Sie machen sich Sorgen um dein Verhalten.
Wat blijkt daar dus uit?
Was spricht also daraus?
Wat zeg je daarop?
Was sagst du dazu?
Je laat me geen andere keuze.
Du lässt mir keine andere Wahl.
Het is niet bepaald een kleinigheid.
Es ist nicht gerade eine Kleinigkeit.
Jawel. Hij heeft sigaretten gejat.
Doch. Er hat Zigaretten geklaut.
Ga nou niet meteen helemaal over de rooie!
Jetzt flipp nicht gleich vollkommen aus!
Hij is door de politie gewaarschuwd.
Er ist von der Polizei verwarnt worden.
Hij is eerst eens vreselijk kwaad geworden.
Er hat sich erst mal furchtbar aufgeregt.
Moet ik nog verder gaan?
Soll ich noch weiter machen?
Sh#t! Ik moet het schoolplein vegen.
Mist! Ich soll den Schulhof kehren.
Deze straf is toch nergens goed voor!
Diese Bestrafung bringt doch nichts!
Kan best zijn, maar dit heeft gevolgen.
Mag sein, aber dies hat Konsequenzen.
Het heeft allemaal geen zin.
Es nützt alles nichts.
Als je er toch om vraagt.
Wenn du schon darum bittest.
Het was een hel. Je kent dat wel.
Es war die Hölle. Du kennst das ja.
Waarom loopt hij weg van huis? Om welke reden?
Weshalb haut er ab? Aus welchem Grund?
We hebben overal gebeld.
Wir haben überall angerufen.
De conciërge ergert zich aan haar.
Der Hausmeister ärgert sich über sie.
Je krijgt huisarrest tot overmorgen.
Du bekommst Hausarrest bis übermorgen.
Hij is al vaak brutaal tegen die leraar geweest.
Er had den Lehrer schon oft frech angeredet.
Wacht even! Ik begrijp u niet.
Augenblick mal! Ich verstehe Sie nicht.
We hebben tijdens dat uur huiswerk gemaakt.
Wir haben während jener Stunde Hausaufgaben gemacht.
Je wilde iets zeggen? Zeg het maar!
Du wolltest was sagen? Schieß los!
De directrice zit altijd te zeuren.
Die Schulleiterin meckert immer nur.
Wanneer heeft hij je eruit gegooid?
Wann hat er dich vor die Tür gesetzt?
Of beter gezegd: je neemt ons in de maling.
Oder besser gesagt: du verarscht uns.
Waarop heeft ze je betrapt? - Op spieken.
Wobei hat sie dich erwischt? - Beim Mogeln.
Kortom, eenzame opsluiting.
Kurz gesagt, Einzelhaft.
Hoezo? Wat is er dan aan de hand?
Wieso? Wo brennt's denn?
Daar schiet me iets te binnen!
Da fällt mir etwas ein!
Ik ben ertoe genoodzaakt.
Ich sehe mich dazu gezwungen.
En nu is het genoeg! Nu ophouden!
Mir reicht's jetzt! Jetzt ist Schluss!
Ik mag niet meer weg, toch?
Ich darf nicht mehr weg, oder?
We halen de tv uit je kamer.
Wir stellen den Fernseher aus deinem Zimmer.
Ik had dat niet moeten zeggen.
Ich hätte das nicht sagen sollen.
Ik houd mijn mond. Het hangt nu van jou af.
Ich halte den Mund. Es hängt jetzt von dir ab.
Wat zei je? Wie komen er morgen?
Was hast du gesagt? Wer kommt morgen?
Waar kom jij nou vandaan?
Woher kommst du denn?
Daarna heb ik geen enkele peuk meer gerookt.
Danach habe ich keine einzige Kippe mehr geraucht.
Hou op, anders ga ik.
Hör auf, sonst gehe ich.
Die leraar is streng.
Dieser Lehrer greift hart durch.
Ben je later nog ergens anders geweest?
Bist du später noch anderswo gewesen?
Iedereen heeft respect voor de directeur.
Jeder hat Respekt vor dem Direktor.
Hoe laat is de les afgelopen?
Wie spät ist die Stunde zu Ende?
Ik moest kauwgom van de tafels krabben.
Ich musste Kauwgummi von den Tischen kratzen.
Ik heb nog een halfuur nodig.
Ich brauche noch eine halbe Stunde.
En toen begon het pas goed.
Und da ging es erst richtig los.
Daar zit ik niet op te wachten.
Darauf kann ich verzichten.
Welke maatregelen gaat men nemen?
Welche Maßnahmen wird man treffen?
Waar ben je heen gegaan? Naar school?
Wohin bist du gegangen? Zur Schule?
Ik heb dat nog nooit anders gedaan.
Ich habe das noch nie anders gemacht.
De winkelier heeft het vast gezien.
Der Ladeninhaber hat es bestimmt gesehen.
Het einde komt eindelijk in zicht.
Das Ende kommt endlich in Sicht.
Ik heb niet gespijbeld.
Ich habe nicht geschwänzt.
Wie komen er vanavond allemaal?
Wer alles kommt heute Abend?
Waar concludeer je dat uit?
Woraus schließt du das?
Voor haar moet je uitkijken.
Vor ihr muss man aufpassen.
Bij wie ben je eruit getrapt?
Bei wem bist du rausgeflogen?
Ik ben benieuwd naar je opstel.
Ich bin gespannt auf deinen Aufsatz.
Het begon al goed: hij was er niet.
Es fing schon gut an: Er war nicht da.