Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;
Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;
H to show hint;
A reads text to speech;
25 Cards in this Set
- Front
- Back
2.0. Wetenschapsparadigma |
Een enigszins samenhangende, door veel wetenschappers gedeelde bundeling van theoretische grondbeginselen, vraagstellingen en methoden, die gedurende de ontwikkeling van een wetenschap langere tijd gehandhaafd blijft. |
|
2.0. Paradigmata in de huidige empirische persoonlijkheidspsychologie (6) |
- Paradigma van persoonlijkheidstrekken - Informatieverwerkingsparadigma - Dynamisch- interactionistisch paradigma - Neurowetenschappelijk paradigma - Moleculair- genetisch paradigma - Evolutiepsychologisch paradigma |
|
2.1. Paradigma van persoonlijkheidstrekken |
Personen hebben karakteristieke lichamelijke kenmerken en regelmatigheden in gedrag en beleving. Stelt iemands individualiteit vast door het bekijken van veel verschillende kenmerken. |
|
2.1. Transsituatieve consistentie |
Overeenkomst tussen twee verschillende gebieden. Persoonlijkheidstrekken zijn transsituatief consistent als verschillen in persoonlijkheidstrekken binnen situaties gelijkenissen vertonen bij vergelijking van situaties. Een voorbeeld hiervan is iemand die zowel bij een examen als bij het zien van een slang bovengemiddeld bang is. |
|
2.1. Reactiecoherentie |
Of er ten aanzijn van de betreffende trek sprake is van verschillen tussen personen bij de verschillende reacties. Sommige mensen reageren bijvoorbeeld bij stress sterk via de systolische bloeddruk, andere via de hartfrequentie en weer andere door middel van sterk zweten. |
|
2.2. Informatieverwerkingsparadigma |
Hierbij wordt aangenomen dat menselijk gedrag en menselijke beleving berusten op informatieverwerking in het zenuwstelsel. |
|
2.2. Intelligentieonderzoek |
De uitkomst van verschillende intelligentietests is dat intelligentieverschillen samenhangen met de snelheid van elementaire informatieverwerkingsprocessen en de capaciteit van het werkgeheugen |
|
2.2. Attitude |
Attitudes zijn individueel kenmerkende beoordelingen van objecten van waarneming of voorstelling. Attitudes kunnen positief of negatief zijn. Men kan ten opzichte van alles een attitude hebben. |
|
2.3. Dynamisch-interactionistisch paradigma |
Beschouwt persoonlijkheidsontwikkeling als een wisselwerking tussen omgeving en afzonderlijke persoonlijkheidstrekken gedurende het leven. |
|
2.3. Hechtingstheorie |
Vroegere hechtingservaringen zijn bepalend voor een (on-)veilig intern werkmodel van nauwe relaties en hebben zo ook invloed op de latere ontwikkeling van persoonlijkheid en relaties. |
|
2.3. Hechtingsstijlen |
- Veilig - Angstig- ambivalent - Vermijdend |
|
2.3. Modern hechtingsonderzoek |
Gaat uit van een dynamische wisselwerking tussen interne werkmodellen voor relaties en nieuwe ervaringen met relaties. |
|
2.3. Leertheorie |
De leertheorie herleidt verschillen in de persoonlijkheid tot leerervaringen. Verschillen in persoonlijkheid zijn verklaard door middel van - Klassiek conditioneren (stimulus-respons) - Operant conditioneren (beloning/bestraffing) - Observationeel leren (nabootsen) |
|
2.3. Moderne leertheorieën |
Gaan uit van een dynamische wisselwerking tussen de vaardigheid en interesse om te leren, de aangeleerde kennis en leerervaringen. |
|
2.3. Gedragsgenetica |
Probeert aan de hand van gelijkenissen tussen sterk of minder sterk verwante personen de genetische invloed van verschillen in persoonlijkheid te kwantificeren. |
|
2.3. Genoom-omgevingscorrelaties (3) |
Genetische invloeden en omgevingsinvloeden kunnen correleren. De persoonlijkheid van een mens berust dus zowel op diens genoom als op de omgevingsfactoren gedurende zijn ontwikkeling. Er zijn 3 soorten: - Actieve genoom-omgevingscorrelatie - Reactieve genoom-omgevingscorrelatie - Passieve genoom-omgevingscorrelatie |
|
2.3. Actieve genoom-omgevingscorrelatie |
Als mensen om genetische redenen bepaalde omgevingen opzoeken of creëren. |
|
2.3. Reactieve genoom-omgevingscorrelatie |
Als andere mensen op genetisch beïnvloedde persoonlijkheidskenmerken reageren en daardoor een bepaalde omgeving creëren. |
|
2.3. Passieve genoom-omgevingscorrelatie |
Als kinderen die met genetisch verwanten opgroeien, alleen al door het feit dat hun actieve of reactieve genoom-omgevingscorrelaties genetisch worden overgedragen op het kind. |
|
2.4. Neurowetenschappelijk paradigma |
Probeert verschillen in persoonlijkheid vast te stellen a.d.h.v. het zenuwstelsel. Het kijkt ook naar de wisselwerking van het zenuwstelsel met het hormoonstelsel, de bloedsomloop en het immuunsysteem. |
|
2.4. Temperament |
Heeft betrekking op persoonlijkheidstrekken als affect, activering en aandacht. |
|
2.5. Moleculair-genetisch paradigma |
Individuele persoonlijke kenmerken worden gekoppeld aan het individueel kenmerkende allelpatroon. |
|
2.5. Gen-omgevingsinteracties |
Het effect van een allel hangt af van omgevingsfactoren en het effect van een omgevingsfactor van allelen van het gen. |
|
2.6. Evolutiepsychologisch paradigma |
Beleving en gedrag resulteren uit de evolutie. Hiermee dus van een vele miljoenen jaren durend proces van genetische aanpassing van organismen aan de op dat moment heersende omgevingsfactoren. |
|
2.6. EPM (Evolved Psychological Mechanism) |
Een gebiedsspecifiek proximaal mechanisme dat ultiem kan worden geïnterpreteerd en waarvan wordt aangenomen dat het genetisch wordt overerfd. |