Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;
Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;
H to show hint;
A reads text to speech;
8 Cards in this Set
- Front
- Back
1.0 |
Geheel van iemands persoonlijkheidstrekken (-kenmerken, -eigenschappen): De individuele bijzonderheden in lichamelijke kenmerken en de individuele regelmatigheden in gedrag en beleving.
|
|
1.0.
Persoonlijkheidspsychologie |
Richt zich op verschillen in persoonlijkheid.
|
|
1.1.
Alledaagse psychologie |
Een systeem van overgeleverde opvattingen over menselijke beleving en gedrag en hun oorzaken; In wezen een dispositietheorie: er wordt aangenomen dat gedrag hoofdzakelijk wordt bepaald door lang aanhoudende disposities (kenmerken, persoonlijkheidstrekken).
|
|
1.1.
Dispositie |
Een persoonlijkheidskenmerk dat op de middellange termijn stabiel is en dus op zijn minst enkele weken of maanden blijft voortduren. Een dispositie stelt iemand in staat in bepaalde situaties een bepaald soort gedrag te vertonen.
|
|
1.1.
Disposities kunnen horizontaal en verticaal zijn. Wat is wat? |
Horizontaal: bepaalde disposities gaan vaak samen. Bijv. mooi en intelligent, of intolerant en politiek rechts. Veel schijnbare verbanden berusten alleen op vooroordelen. |
|
1.2. Cirkelredenering |
Uit eenmalig gedrag wordt direct een persoonlijkheidstrek afgeleid, die dan als onderbouwing voor het betreffende gedrag moet dienen. |
|
1.2. Persoonlijkheidspsychologie empirisch |
De empirische wetenschap van de individuele bijzonderheden van de mens in diens uiterlijk, gedrag en beleving. |
|
1.2. Persoonlijkheid empirisch |
De niet-pathologische individualiteit van een mens in diens uiterlijk, gedrag en beleving in vergelijking met een referentiepopulatie, bestaande uit mensen van dezelfde leeftijd en uit dezelfde cultuur. |