• Shuffle
    Toggle On
    Toggle Off
  • Alphabetize
    Toggle On
    Toggle Off
  • Front First
    Toggle On
    Toggle Off
  • Both Sides
    Toggle On
    Toggle Off
  • Read
    Toggle On
    Toggle Off
Reading...
Front

Card Range To Study

through

image

Play button

image

Play button

image

Progress

1/18

Click to flip

Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;

Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;

H to show hint;

A reads text to speech;

18 Cards in this Set

  • Front
  • Back

7.3.2.6 Verlies van grammatica en syntaxis



Woorden moeten op een sequentieel correcte en aangepaste manier worden samenge­voegd om aan de juiste grammaticale en syntactische regels te voldoen.



Sommige afatici zijn hier niet toe in staat en beperken hun uitingen tot korte twee- of driewoordzinnen.



Vooral de keuze van de juiste werkwoordsvorm levert hierbij grote moeilijkheden op en de patiënt grijpt vaak terug naar de meest eenvoudige werkwoordsvorm zoals in 'hij komen'.



Het is merkwaardig dat deze afatici meestal in staat zijn om


lange reeksen van automatische sequensen op te zeggen (de dagen van de week, de maanden van het jaar, een voorheen geleerd gebed of gedicht) of dat zij in staat zijn voorgezegde zinnen correct te herhalen.



Het feit dat deze vaardigheden bewaard zijn, terwijl de spontane productie van zinnen gestoord is, suggereert dat specifieke associatieve vaardigheden ontbreken of gestoord zijn.

7.3.2.7 Problemen met de woordherhaling



Terwijl sommige afatici voorgezegd auditief materiaal correct kunnen herhalen, zijn andere afatici hier niet toe in staat.



Herhalingsstoornissen kunnen worden veroorzaakt door


stoornissen in het taalbegrip of de articulatie, of ze kunnen veroorzaakt worden door een selectieve dissociatie tussen de auditieve input- en de spraakoutputsystemen (zie Sloan-Bemdt, 1988 voor een meer gedetailleerd overzicht).



In dit laatste geval kan de herhalingsstoornis op zichzelf staan en enkel worden opgemerkt bij specifiek taalonderzoek.


De mogelijkheid tot woord herhaling vormt een belangrijk symptoom in de classificatie en lokalisatie van taal- en spraak toomissen.



Laesies in de klassieke taalzones (perisylviaans, dat wil zeggen rond de laterale sulcus Sylvius :

de zones van Broca, Wernicke en hun onderlinge connecties) geven steeds aanleiding tot stoornissen in de woordherhaling.



Omgekeerd verwijst een gespaarde woordherhaling naar laesies

buiten de klassieke taalzones (extrasylviaans).



Ook de obsessieve verbale herhaling dwang (echolalie) situ­eert zich buiten de klassieke taalzones.

7.3.2.8 Problemen met de woordvloeiendheid



Woordvloeiendheid wordt gedefinieerd als de vaardigheid om

woorden te produceren in ononderbroken reeksen .



Een lage woordvloeiendheid kan worden veroorzaakt door woordvindingsmoeilijkheden maar kan ook als een geïsoleerd symptoom voorkomen.

Frontale laesies, zelfs in de rechterhemisfeer, kunnen stoornissen in de woordvloeiend­heid veroorzaken , zonder dat er specifieke taalstoornissen optreden.



Ook stotteren is een

niet-vloeiende manier van spreken waar zowel de spreker als de luisteraar hinder van ondervindt.

Stotteren wordt mogelijk veroorzaakt door

een initieel minder goede regulatie van de spraakmotoriek waarop zich een neurotische houding rond het spraakproces ontwikkelt (voor een overzicht zie Schutte & Goorbu is-Brouwer, 1992).

Anderzijds wordt gesuggereerd dat stotteren zijn oorzaak vindt in een

abnormaal auditief systeem.



Normale proefpersonen gaan stotteren als ze hun spraak elektronisch vertraagd te horen krijgen en stotteraars gaan vaak beter spreken wanneer ze hun eigen spraak minder goed te horen krijgen (Beatty, 1995).

7.3.2.9 Stoornissen in de visuele taalproductie



Schrijven is een van de meest complexe taaluitingen en kan op zeer uiteenlopende wijze gestoord blijken.



Uiteraard kunnen motorische stoornissen van de bovenste ledematen de productie van letters en woorden verstoren of hinderen.



Gezien onze definitie van afasie is dit geen echte taalstoornis.
Net als bij de alexieën kunnen we ook bij de schrijfstoornissen of agrafieën verschillende
oorzaken onderscheiden.



Agrafie (de term dysgrafie verwijst naar stoornissen in de ontwikkeling van de schrijfvaardigheid) kan worden veroorzaakt door

spellingproblemen of door stoornissen in de organisatie en uitvoering van willekeurige schrijfacties (agrarische agrafie).

Voor het spellen van een woord kan men zich baseren op de klank van het woord (bijvoorbeeld wanneer we een ons onbekend woord of nonsenswoord willen spellen).



We maken hierbij gebruik van de conventionele klank-spellingregels.



Een belangrijk aantal woorden volgt deze gebruikelijke regels niet. Voor de juiste
spelling van deze woorden maken we gebruik van ons vocabularium met ' gekende'
woorden.



Het resultaat van het spellingproce wordt verzameld in ...

een grafische buffer die de orale of gescheven output zal voorbereiden.



Op basis van dit model kunnen we de spellingstoornissen beter situeren (Figuur 7.9.).




figuur 7.9.



Een cognitief model van het spellingproces.

Lexicale of orthografische agrafie



Eén van de drie spellingstoornissen verwijst naar problemen met het orthografisch vocabularium.



Deze patiënten baseren hun spelling op

de waargenomen klanken en hebben derhalve voornamelijk moeilijkheden met woorden die een onregelmatige klank­ spellingregel volgen (bijvoorbeeld 'degelluk' in plaats van 'degelijk').



Deze stoornis wordt lexicale of orthografische agrafie genoemd omdat de patiënt schijnbaar geen toegang meer heeft tot het specifieke orthografische woordbeeld en een beroep moet doen op de gebruikelijke klank-spellingregels, wat tot vele schrijffouten aanleiding geeft. Deze stoornis komt vooral voor bij letsels van de taaldorninante pariëtale lob.

fonologische agrafie



Een tweede spellingstoornis, de fonologische agrafie, wordt veroorzaakt door een tegenovergesteld probleem. Deze patiënten zijn

vrijwel geheel afhankelijk van hun opgebouwde vocabularium voor de schrijfwijze van een woord en hebben de grootste moeite met spelling op basis van klanken.



Eenvoudige klanken ('b'=B) en onbestaande woorden kunnen niet worden geschreven. Ook in deze gevallen blijkt de taaldominante paiiëtale lob getroffen, hoewel het hier meestal om grotere laesies gaat.



Ideationele apraxische agrafie



Een laatste spellingstoornis ten slotte verwijst naar problemen met

de juiste volgorde van de letters en suggereert een deficitaire werking van de grafernische buffer. Vooral langere woorden worden het meest getroffen. Ook hier blijken laesies in de linker pariëtale lob verantwoordelijk voor de stoornis.



Naast spellingstoornissen kan de schrijfvaardigheid ook getroffen zijn door apraxische stoornissen. Ideationele apraxische agrafie verwijst naar de onmogelijkheid om dejuiste lettervorm te selecteren.



Deze patiënten kunnen letters en woorden kopiëren maar kunnen niets schrijven op dictaat. Ten slotte vermelden we een secundaire vorm van agrafie, de spatiële agrafie, gekenmerkt door oriëntatieafwijkingen van de letters en neglectfenomenen.

spatiële agrafie



Ten slotte vermelden we een secundaire vorm van agrafie, de spatiële agrafie, gekenmerkt door

oriëntatieafwijkingen van de letters en neglectfenomenen.

Soorten agrafie:



l


f


i


s

-Lexicale of orthografische agrafie


-fonologische agrafie


-Ideationele apraxische agrafie


-spatiële agrafie


7.3.2.10 Stoornissen van de prosodie



Dankzij de prosodie kan de luisteraar zich een beeld vormen van de gemoedstoestand van de spreker.



De prosodie beperkt zich niet enkel tot de emotionaliteit van de boodschap . Prosodie verwijst ook naar de tonaliteit van de taal :


het leggen van accenten, de relatieve duur van de verschillende fonemen en de veranderingen in toonhoogte tijdens de taalui­ting (intonatie).

Intonatieverschillen staan in functie van de grammaticale structuur van de zin :

in een vragende zin stijgt de toonhoogte in het Laatste deel van de zin, in een beschrijvende zin daalt de toonhoogte, in meer complexe zinnen stijgt de toonhoogte aan het einde van elke syntactische eenheid om de luisteraar erop attent te maken dat de zin of boodschap nog niet helemaal voleindigd is (Blumstein, 1988).



Zoals reeds gesteld, worden de prosodische aspecten van de taalfunctie in de rechterhemisfeer gesitueerd (zie 'De rol van de rechterhemisfeer' in dit hoofdstuk).