Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;
Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;
H to show hint;
A reads text to speech;
67 Cards in this Set
- Front
- Back
beginnen
|
begin
begon begonnen begonnen (zijn) |
|
blijven
|
blijf
bleef bleven gebloven (hebben) |
|
denken
|
denk
dacht dachten gedacht (hebben) |
|
doen
|
doe
deed deden gedaan (hebben) |
|
drinken
|
drink
dronk dronken gedronken (hebben) |
|
eten
|
eet
at aten gegeten (heeft) |
|
gaan
|
ga
ging gingen gegaan (zijn) |
|
hangen
|
hang
hing hingen gehangen (hebben) |
|
hebben
|
heb
had hadden gehad (hebben) |
|
helpen
|
help
hielp hielpen heholpen (hebben) |
|
heten
|
heet
heette heetten geheten (hebben) |
|
kijken
|
kijk
keek keken gekeken (hebben) |
|
komen
|
kom
kwam kwamen gekomen (zijn) |
|
kopen
|
koop
kocht kochten gekocht (hebben) |
|
krijgen
|
krijg
kreeg kregen gekregen (hebben) |
|
kunnen
|
kan
kon konden gekund (hebben) |
|
laten
|
laat
liet lieten gelaten (hebben) |
|
lezen
|
lees
las lazen gelezen (hebben) |
|
liggen
|
lag
lag lagen gelegen (hebben) |
|
lopen
|
loop
liep liepen gelopen (zijn / hebben) |
|
moeten
|
moet
moest moesten gemoeten (hebben) |
|
mogen
|
mag
mocht mochten gemogen (hebben) |
|
nemen
|
neem
nam namen genomen (hebben) |
|
ontbijten
|
onbijt
ontbeet ontbeten ontbeten (hebben) |
|
rijden
|
rijd
reed reden gereden (hebben / zijn) |
|
roepen
|
roep
riep riepen geroepen (hebben) |
|
ruiken
|
ruik
rook roken geroken (hebben) |
|
schijnen
|
schijn
scheen schenen geschenen (hebben) |
|
schrijven
|
schrijf
schreef schreven geschreven (hebben) |
|
slapen
|
slaap
sliep sliepen geslapen (hebben) |
|
sluiten
|
sluit
sloot sloten gesloten (hebben) |
|
spreken
|
spreek
sprak spraken gesproken (hebben) |
|
staan
|
sta
stond stonden gestaan (hebben) |
|
trekken
|
trek
trok trokken getrokken (hebben) |
|
vallen
|
val
viel vielen gevallen (zijn) |
|
vechten
|
vecht
vocht vochten gevochten (hebben) |
|
vergeten
|
vergeet
vergat vergaten vergaten (hebben) |
|
vliegen
|
vlieg
vloog vlogen gevlogen (hebben / zijn) |
|
vragen
|
vraag
vroeg vroegen gevraagd (hebben) |
|
wassen
|
was
waste wasten gewassen (hebben) |
|
wegen
|
weeg
woog wogen gewogen (hebben) |
|
weten
|
weet
wist wisten geweten (hebben) |
|
wijzen
(to point) |
wijs
wees wezen gewezen (hebben) |
|
willen
|
wil
wilde / wou wilden gewild (hebben) |
|
winnen
|
win
won wonnen gewonnen (hebben) |
|
worden
(to become) |
word
werd werden geworden (zijn) |
|
zeggen
|
zeg
zei zeiden gezegd (hebben) |
|
zien
|
zie
zag zagen gezien (hebben) |
|
zijn
|
ben
was waren geweest (zijn) |
|
zingen
|
zing
zong zongen gezongen (hebben) |
|
zingen
|
zing
zong zongen gezongen (hebben) |
|
zoeken
|
zoek
zocht zochten gezocht (hebben) |
|
zullen
|
zal
zou zouden ---- |
|
zwemmen
|
zwem
zwom zwommen gezwommen (hebben / zijn) |
|
zwijgen
(to keep silent) |
zwijg
zweeg zwegen gezwegen (hebben) |
|
bieden
(to offer) |
bied
bood boden geboden (hebben) |
|
geven
|
geef
gaf gaven gegeven (hebben) |
|
bakken
|
bak
bakte bakten gebakken (hebben) |
|
bidden
(to pray) |
bid
bad baden gebaden (hebben) |
|
blijken
(to appear) |
blijk
bleek bleken gebleken (zijn) |
|
breken
(to break) |
breek
brak braken gebroken (hebben) |
|
brengen
|
breng
bracht brachten gebracht (hebben) |
|
buigen
(to bend) |
buig
boog bogen gebogen (hebben) |
|
dragen
(to carry) |
draag
droeg droegen gedragen (hebben) |
|
houden
|
houd
hield hielden gehouden (hebben) |
|
kiezen
(to select) |
kies
koos kozen gekozen (hebben) |
|
liegen
(to lie) |
lieg
loog logen gelogen (hebben) |