Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;
Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;
H to show hint;
A reads text to speech;
19 Cards in this Set
- Front
- Back
|
6 tekstdoelen |
- informeren - uitleg geven - na laten denken + mening laten vormen - overtuigen van zijn mening - overhalen om iets te doen of te kopen - amuseren |
|
|
Soorten publieken |
- Breed publiek - Gespecialiseerd publiek - Een persoon of een kleine groep |
|
|
Oriënterend lezen volgorde |
- Titel - Eerste zinnen - Tussenkopjes - Laatste zinnen - Anders gedrukte woorden - Illustraties - Bronvermelding |
|
|
Onderwerp |
In een of enkele woorden zeggen waar de tekst over gaat |
|
|
Deelonderwerp |
Het onderwerp van een deel van de tekst |
|
|
Alinea |
- een aantal zinnen over hetzelfde onderwerp - begint altijd op een nieuwe regel |
|
|
Opbouw van een tekst |
- titel - inleiding - middenstuk - slot - bron |
|
|
Inleiding |
- onderwerp aankondigen - een kort, grappig of bijzonder verhaaltje vertellen - een of meer vragen stellen - de aanleiding voor het schrijven van de tekst noemen |
|
|
Slot |
- korte samenvatting - een conclusie - een advies |
|
|
Kernzin |
- de kernzin is de zin waarin de belangrijkste medeling van de alinea staat - meestal eerste of tweede zin van de alinea - soms de laatste zin van de alinea - de overige zinnen zijn een toelichting of voorbeelden bij de kernzin |
|
|
Opbouw van een alinea |
- Opbouw 1 Kernzin Voorbeelden/ toelichting kernzin
- Opbouw 2 Inleidende zin Kernzin Voorbeelden/ toelichting kernzin Kernzin
- Opbouw 3 Voorbeelden/ toelichting kernzin Kernzin |
|
|
Hoofdzaken |
Belangrijkste zaken Hoofdzaken vind je door de tekst globaal te lezen - eerste alinea - de kernzinnen van alle alinea’s - de laatste zinnen |
|
|
Bijzaken |
Minder belangrijke zaken |
|
|
Hoofdgedachte |
Samenvatting van het onderwerp + de hoofdzaken geformuleerd in een zin |
|
|
Verwijswoorden |
- woorden die verwijzen naar andere woorden - ze kunnen naar één woord, een groepje woorden of een hele zin verwijzen |
|
|
Feit |
- wat (niet) waar is, je kunt het controleren - je gebruikt objectieve woorden |
|
|
Mening |
- wat jij of andere mensen vinden van iets - je gebruikt subjectieve woorden |
|
|
Subjectief |
- in een subjectieve tekst staat de mening van de schrijver - overhalen, overtuigen |
|
|
Objectief |
- uitleggen - informeren |
