• Shuffle
    Toggle On
    Toggle Off
  • Alphabetize
    Toggle On
    Toggle Off
  • Front First
    Toggle On
    Toggle Off
  • Both Sides
    Toggle On
    Toggle Off
  • Read
    Toggle On
    Toggle Off
Reading...
Front

Card Range To Study

through

image

Play button

image

Play button

image

Progress

1/27

Click to flip

Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;

Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;

H to show hint;

A reads text to speech;

27 Cards in this Set

  • Front
  • Back
Belongingness hypothesis (Baumeister & Leary) =
mensen hebben een natuurlijke behoefte om zich bij anderen aan te sluiten. Net als dart ze eten en drinken nodig hebben.
Basisfuncties van groepen. Forsyth & Robbins
Naast bevrediging van de basale behoefte ergens bij te horen zijn groepen om verschollende redenen fuctioneel volgens Forsyth & Robbins

9 Verschillende basisfuncties die groepen vervullen Forsyth & Robbins):
• 1) Affiliatie = behoefte ergens bij horen en geaccepteerd worden door anderen
• 2) Zekerheid = groepen bieden zekerheid aan leden, staan sterker en hoofd bieden bedreigingen
• 3) Intimiteit = mogelijkheid plezierige intensieve contacten anderen te onderhouden
• 4) Sociale steun = steun bij kleine en grote problemen; aanmoedigen op opbeuren
• 5) Soc. Vergelijkings info = info over hoe vergelijkbare andere mensen het doen
• Neerwaartse soc vergelijking = gevoel eigenwaarde opvijzelen
• Opwaartse soc vergelijking = optrekken aan anderen die beter presteren
• 6) Invloed = macht groepen groter dan eenlingen / invloed op andere groepsleden
• 7) Status = lid van groep die anderen belangrijk vinden, biedt erkenning en status
• 8) Productiviteit = helpen om leden hun productiviteit te verhogen, realiseren persoonlijke en gezamenlijke doelen (zeker als dit individueel niet haalbaar is)
• 9) Exploratie = voorzien leden van info, nieuwe ideeën en nieuwe ervaringen. Leren van elkaar.
Verschillen in behoefte tot groepsvorming.
Kenmerkend is dat persoonlijkheid samenhangt met behoefte tot groepsvorming =
introversie v/s extraversie

Ook spelen er 3 belangrijke motivaties een rol:
De behoefte aan:
Affiliatie. = de motivatie ergens bij te willen horen
• Intimiteit = De motivatie warme postieve relaties met anderen te onderhouden.
• Invloed = de motivatie controle over anderen uit te oefenen.
Kenmerkend is dat persoonlijkheid samenhangt met behoefte tot groepsvorming =
introversie v/s extraversie

Ook spelen er 3 belangrijke motivaties een rol:
De behoefte aan:
Affiliatie. = de motivatie ergens bij te willen horen
Intimiteit = De motivatie warme postieve relaties met anderen te onderhouden.
Invloed = de motivatie controle over anderen uit te oefenen.

Van Schulz combineerd deze drie sociale motieven in zijn Fundamentele Interpersoonlijke Relatie Theorie.

De Fundamentele Interpersoonlijke Relaties Theorie van Schutz
3 basale behoeftes dat groepslidmaatschap vervult:
1- inclusion (affilitatie)
2- affection (intimiteit)
3- control (invloed)
(3 sociale theorieën)
Van Schulz combineerd deze drie sociale motieven in zijn Fundamentele Interpersoonlijke Relatie Theorie.

De Fundamentele Interpersoonlijke Relaties Theorie van Schutz
3 basale behoeftes dat groepslidmaatschap vervult:
1- inclusion (affilitatie)
2- affection (intimiteit)
3- control (invloed)
(3 sociale theorieën)
H1.2 De keuze voor een groep

Er zijn 2 factoren waardoor we relaties met anderen in groepsverband aangaan / behouden:
1) We voelen ons aangetrokken tot mensen die op ons lijken (oppervlakkige kenmerken = sekse of nationaliteit / dieperliggende overtuigingen = zelfde meningen /levenshouding)

2) Fysieke nabijheid; regelmatig vertoeven nabijheid ander vergroot aantrekkelijkheid van die persoon

Opbrengsten en kosten van groepslidmaatschap
Er zijn altijd afwegingen voor het wel of niet kiezen voor een groep. Een vertrouwd of prettig gevoel leidt niet altijd tot lidmaatschap.
Er zijn diverse theorieën voor het kiezen van een groep:
Opbrengsten en kosten die mensen maken.
-Sociale ruiltheorie
-Principe van wederkerigheid (gouldner)


Vergelijking met anderen
-Vergelijkingen die groepsleden maken
Comparison level & Comparison for alternatives (Thibaut en Kelley)
Groeps socialisatie theorie (Moreland en Levine)
Opbrengsten en kosten van groepslidmaatschap
Sociale ruiltheorie:
Sociale ruiltheorie = mensen maken afweging tussen potentiële baten en kosten van lidmaatschap om te bepalen of ze lid willen worden of blijven. Ze maken een afweging tussen:

Materiële opbrengsten = goederen, diensten
Immateriële opbrengsten = genegenheid, respect, status
Kosten = tijd, geld, energie


Principe van wederkeringheid:
Aan wederkerigheid zijn ook kosten verbonden.
Principe van wederkerigheid (Gouldner) = Als de opbrengsten hoger zijn dan de kosten, blijft de groep aantrekkelijk. Voelen van morele verplichting om groepsleden te helpen die ons hebben geholpen bij realiseren van onze doelen. Als dat niet zo is of niet gebeurd, wordt de groep verlaten. Men vergelijkt ten aanzien van groepsleden.
Vergelijkingen die groepsleden maken
In 1e plaats huidige situatie met verleden vergelijken:
Comparison Level (Thibaut en Kelley) =
op basis van eerdere ervaringen heeft iedereen bepaald idee wat hem of haar zou moeten toekomen (subjectief; sterk bepaald door individuele geschiedenis)

2e plaats keuze beïnvloed door eventuele alternatieven:
Comparison Level for alternatives = Als idee dat in andere groep balans beter uitvalt, sneller geneigd te kiezen voor alternatief (subjectieve afweging v/d alternatieven)

3e plaats betreft vergelijking groepslid met andere groepsleden:
Wat levert groepslidmaatschap andere groepsleden op? Hoe worden opbrengsten onder groepsleden verdeeld? (Subjectieve gevoel van rechtvaardigheid)
Groepssocialisatietheorie (Moreland & Levine) =
wijze waarop leden in groep staan afhankelijk van 2 processen:
1) evaluatie: vooral bepaald door uitkomst kosten – baten analyse. Positief? Langer lid.
2) betrokkenheid: verwachtingen over duur groepslidmaatschap
Groepssocialisatie

Groepssocialisatiemodel (Moreland & Levine) =
5 fasen welke veranderingen er in de tijd plaatsvinden in de relatie tussen individuele lid en de groep.
In elke fase beoordelen leden en groep elkaar en elke overgang naar een nieuwe fase wordt gekenmerkt door een overgangspunt (luidt transitie naar nieuwe fase in)
Groepssocialisatiemodel (Moreland & Levine). De 5 fasen:
1. Onderzoeksfase
2. Socialisatiefase
3. Onderhoudsfase
4. resocialisatiefase
5. Herinneringsfase
Groepssocialisatiemodel (Moreland & Levine). De 5 fasen:

1. Onderzoeksfase
2. Socialisatiefase
3. Onderhoudsfase
4. resocialisatiefase
5. Herinneringsfase
1. Onderzoeksfase = potentiële leden onderzoeken waarde groepslidmaatschap / groepen inventariseren interesse om lid te worden en individuele waarde potentiële leden
Overgangspunt = Toetreding (wanneer besluiten met elkaar in zee te gaan)

2. Socialisatiefase = voor groep belangrijk dat nieuwkomer groepscultuur accepteert. Voor nieuw lid belangrijk dat groep flexibel genoeg tegemoet komen eigen individuele belangen.
Overgangspunt = Acceptatie

3. Onderhoudsfase = Onderhandelingen rol van nieuwkomer; welke bijdrage gaat volwaardig lid leveren.Groepsleden verlaten deze fase pas als praktische reden is (verhuizing/andere baan
Soms groepsleden gedwongen taak op zich nemen die zij niet willen of groepsleden niet aan verwachtingen v/d groep te voldoen; in dat geval overgangspunt

4. Overgangspunt = divergentie (uit elkaar groeien)
Resocialisatiefase = bijdrage individu aan groep is gering (marginaal) , groepslid en groep groeien steeds verder uit elkaar (als gevolg groeiende ontevredenheid) Kan 2 kanten op:
1) door accommodatie (aanpassing) en assimilatie (gelijkstelling) kunnen groepsleden problemen oplossen en kan iemand weer volwaardig lid worden = Convergentie
2) Pogingen tot resocialisatie falen; groepslid niet langer welkom of groepslid besluit zelf groep te verlaten = Uittreding

5. Herinneringsfase = groep en voormalig lid kijken terug op gezamenlijke periode
Groepslid evalueert bijdrage aan groep en kijkt wat tot afscheid heeft geleid
Groepsleden evalueren bijdrage & opstelling vroegere groepslid, sluiten de gelederen en ontwikkelen negatieve houding t.o.v. groepslid dat groep verlaten heeft en minimaliseren diens inbreng (beschermingsmechanisme)
Sociale identiteitstheorie van Tajfel =
mensen streven positief zelfbeeld na.

Groep waartoe iemand behoort, bepaalt iemands sociale identiteit en dus iemands zelfbeeld.
Positieve sociale identiteit gaat gepaard met bevoordeling eigen groep.

Wanneer individu groep verlaat; opgevat als afwijzing; positieve groepsidentiteit moet worden hersteld.
Ontwikkelingen die groepen in tijd doorlopen

Hoe is die ontwikkeling?
Doelstellingen?
Stadia?
Groepen ontwikkelen zich geleidelijk en zijn voortdurend aan verandering onderhevig(dynamisch)

Vaak veranderen doelstellingen groep naarmate verschillende stadia doorlopen(bv schoolklas)
Fase indeling / verschillende ontwikkelingsfasen (Tuckman en Jensen)
-Oriëntatiefase (forming) =
groepsleden leren elkaar kennen.

-Conflictfase (storming) =
groepsleden meer uitspreken en elkaar uittesten.

-Integratiefase (norming) =
onderlinge band groeit & optreden sterke identificatie groep.

-Uitvoeringsfase (performing) =
fase van volwassenheid.

-Eindfase (adjourning) =
groepen houden op te bestaan.

Fasen hoeven elkaar niet keurig op te volgen. Soms blijft groep steken in bepaalde fase of keert een groep weer terug naar eerder fase (bv in uitvoeringsfase problemen die opgelost moeten worden, groep keert tijdelijk terug naar conflictfase)
Fase indeling / verschillende ontwikkelingsfasen (Tuckman en Jensen)


-Oriëntatiefase (forming) =
groepsleden leren elkaar kennen.

-Conflictfase (storming) =
groepsleden meer uitspreken en elkaar uittesten.

-Integratiefase (norming) =
onderlinge band groeit & optreden sterke identificatie groep.

-Uitvoeringsfase (performing) =
fase van volwassenheid.

-Eindfase (adjourning) =
groepen houden op te bestaan.
Oriëntatiefase (forming) =
groepsleden leren elkaar kennen. Reageren voorzichtig, geen stellige uitspraken, discussies uit de weg. Onzekerheid overheerst & geen duidelijke structuur
2 subfasen: 1)lidmaatschapsfase = groep komt voor eerst bij elkaar, kenmerk is gevoel van spanning, afwachtend en proberen positieve indruk op elkaar maken
2) Subgroepfase = groepsleden trekken sterk naar anderen met wie ze gemeenschappelijks lijken te hebben. Spanningsnivo daalt, sluiten van coalities en steeds meer op gemak

Conflictfase (storming) =
groepsleden meer uitspreken en elkaar uittesten. Verschillen in opvattingen en voorkeuren duidelijker; verscherping standpunten en conflicten.
Verzetten tegen leiders groep en onderling vijandig gedragen. Als weten conflicten op te lossen, is einde conflictfase (als niet; gevaar groep uit elkaar valt)

Integratiefase (norming) =
onderlinge band groeit & optreden sterke identificatie groep.
Meer overeenstemming denkbeelden en bereidheid zoeken gemeenschappelijke oplossingen.
Zelfs ontstaan gemeenschappelijke taal. Normen worden duidelijk en geaccepteerd (wat wel en niet gewenst, wat rollen v/d groepsleden)

Uitvoeringsfase (performing) =
fase van volwassenheid. Groepsleden ongestoord aan groepstaken werken. Eventuele problemen niet door onderlinge samenwerking maar door taak

Eindfase (adjourning) =
groepen houden op te bestaan. Taak beëindigd leden op elkaar uitgekeken of belangrijke leden treden uit groep. Deze fase ook weer overgang naar volgende groep of volgend project

Fasen hoeven elkaar niet keurig op te volgen. Soms blijft groep steken in bepaalde fase of keert een groep weer terug naar eerder fase (bv in uitvoeringsfase problemen die opgelost moeten worden, groep keert tijdelijk terug naar conflictfase)
Fasen hoeven elkaar niet keurig
op te volgen. Soms blijft groep steken in bepaalde fase of keert een groep weer terug naar eerder fase (bv in uitvoeringsfase problemen die opgelost moeten worden, groep keert tijdelijk terug naar conflictfase)
Teambuilding =
proces gericht om taakgroep efficiënter, meer resultaatgericht te maken en tot bevredigender samenwerking laten komen. Geen spontaan proces(geplande ontwikkeling)
3 Kernvoorwaarden waar aan groep moet voldoen om succes te hebben:
1) Doelen zijn expliciet en concreet (weten wat verwacht wordt, gemeenschappelijke visie)
2) Ieders rol binnen groep duidelijk (vullen elkaar aan ipv in strijd met elkaar)
3)Persoonlijke relaties tussen groepsleden goed (ieder teamlid gewaardeerd, gevoel bijdrage te kunnen leveren en gemeenschappelijke beslissingen en verantwoordelijkheid)


1 en 2 realiseren door groepsleider of iemand van buitenaf. 3 moeilijker (= groepscohesie)
Groepscohesie =
mate waarin groepsleden zich tot elkaar voelen aangetrokken en gemotiveerd zijn in de groep te blijven.
5 interventies (ingrepen) kunnen bijdragen vergroten groepscohesie (formuleren duidelijke doelen draagt ook bij)
1) Beloon groep ipv afzonderlijke groepsleden
2) Maak groep kleiner
3) Intensiveer contact
4) Creëer gezamenlijke vijand
5) Isoleer groep van anderen
Hoge mate cohesie niet zonder risico; leden zijn weinig kritisch op elkaar.
Groupthink = bij grote groepscohesie leden gespitst op overeenstemming, maakt realistische afwegingen alternatieven onmogelijk(onderdrukken afwijkende mening, eigen groep sterkst)

Communicatie= bewust of onbewust uitwisselen van gedachten, meningen en gevoelens.
Is kernbegrip van groepsdynamica ; zodra gedachten wisselen en meningen ontstaat groep
Wanneer communiceren stopt; houdt groep op te bestaan.
Te hechte groepen belemmeren de communicatie en werken juist
Contraproductief.
Bouwstenen van samenwerkingsverbanden
Ook al wordt er niet voldaan aan de 3 kernwaarden van de groep om succes te hebben:
1) (Doelen zijn expliciet en concreet (weten wat verwacht wordt), gemeenschappelijke visie,
2) Ieders rol binnen groep duidelijk (vullen elkaar aan ipv in strijd met elkaar)
3) Persoonlijke relaties tussen groepsleden goed (ieder teamlid gewaardeerd, gevoel bijdrage te kunnen leveren en gemeenschappelijke beslissingen en verantwoordelijkheid)


Dan nog zijn er een aantal factoren die zorgen dat een groep niet optimaal kan functioneren. Dit kan liggen aan coördinatie mechanismen, de Bouwstenen van samenwerkingsverbanden.
Bouwstenen van samenwerking verbanden volgens Mintzberg:
1) Persoonlijke toerusting: Wat zijn de individuele vaardigheden en capaciteiten van de leden van de groep?
2) De groeistrategie: Wat zijn de doelen en werkplannen van de groep?
3) De groepsstructuur: Wat bepaald hoe de groepsleden hun onderlinge interactie reguleren? Welke taakveerdeling is er?, welk leiderschap? Welke rollen? En Verantwoordelijkheden?
4) De groepscultuur: wat is de groepsidentiteit die wordt gevormd door gedeelde normen en waarden?
5) De externe relaties: welke contacten onderhoudt de groep als geheel met anderen in de omgeving van de groep?
6) De materiele zaken: welke zaken maken de interactie van de groep mogelijk of beperken haar juist?
Buitenstaander.
Het is aan te bevelen een buitenstaander in te schakelen omdat samenwerking tussen groepsleden
ingewikkeld is. Zeker bij sterk cohesieve groepen. Er wordt dan een sterkte zwakte analyse gemaakt met als resultaat een X aantal actie punten.