• Shuffle
    Toggle On
    Toggle Off
  • Alphabetize
    Toggle On
    Toggle Off
  • Front First
    Toggle On
    Toggle Off
  • Both Sides
    Toggle On
    Toggle Off
  • Read
    Toggle On
    Toggle Off
Reading...
Front

Card Range To Study

through

image

Play button

image

Play button

image

Progress

1/85

Click to flip

Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;

Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;

H to show hint;

A reads text to speech;

85 Cards in this Set

  • Front
  • Back
methodologisch individualisme
het meest wezenlijke kenmerk van de economische analysemethode.

De basisentiteit is het individu, het is het individu dat beslist welke doeleinden hij in zijn leven zal nastreven, die zich een oordeel vormt over de beperkingen die aan zijn mogelijkheid tot handelen worden opgelegd.
Hij is in staat zelfstandig te kiezen, waarbij hij zo goed mogelijk wensen en mogelijkheden probeert te verzoenen.
sociologisch holisme
het geheel (de maatschappij) is meer dan de som van de delen (de individuele mensen). Mensen stemmen bewust of onbewust hun gedrag af op wat de groep van hen verwacht.
myopisch mensbeeld
de mens baseert zijn beslissingen op de economische variabelen van het moment. Zijn doelfunctie is momentaan.
maatschappelijke instituties
de intellectuele denkpatronen en sociale gewoonten neergelegd in maatschappelijk aanvaarde manieren van denken en handelen.

Instituties kunnen van formele (wetten…) of informele (gewoonten, taboes…) aard zijn.
economische psychologie
nagaan hoe preferenties ontstaan, bestuderen van invloed van reclame, omgeving en leeftijd.
homo economicus
drie kenmerken van menselijk handelen:
-autonomie van de preferenties
-rationaliteit
-eigenbelang
autonomie van de preferenties van de homo economicus
economische mens maakt zelf zijn keuzes, volgens beste mogelijkheid om hogere behoeftebevrediging te verkrijgen
rationaliteit van de homo economicus
de bekwaamheid om coherente keuzes te maken (die coherent en consistent zijn)

-ordonaal nut
-cardinaal nut
ordonaal nut
rangschikking in volgorde van belangrijkheid
cardinaal nut
de mate waarin de ene behoeftebevrediging boven de andere wordt verkozen
eigenbelang van de homo economicus
centrale drijfveer voor zijn handelen

genuanceerd door:
-zeker altruïsme
-ruimer dan louter monetair belang
-korte termijn is niet gelijk aan lange termijn
trade-off
substitueerbaarheid van alternatieven
productiemogelijkhedencurve/productietransformatiecurve, of productiemogelijkhedenoppervlakten- of ruimten
de inzet van een productiefactor voor een specifieke productie impliceert een vermindering van de productiemogelijkheden voor andere goederen;
dit wordt hierdoor weergegeven

wanneer de economie zich op haar productiemogelijkhedencurve bevindt, impliceert elke toename van de productie van kapitaalgoederen een daling van de productie van consumptiegoederen en omgekeerd
marginale beslissing
de homo economicus vergelijkt hierbij voor een bepaalde handeling de marginale kosten en de marginale baten
structurele beslissing
vooraleer een bepaalde handeling de moeite loont, moeten bij het optimale activiteitsniveau de totale baten de totale kosten overtreffen, zodat de betrokken handeling effectief een welvaartsverhoging impliceert.
opportuniteitskosten
netto voordelen die wegvallen door dat door dat door een bepaalde keuze het beste alternatief niet meer kan gerealiseerd worden.
rationele onwetendheid
komt voor wanneer de kosten van de informatieverzameling zeer groot zijn en de netto baten van het handelen eerder klein worden ingeschat. Men schakelt dan over naar impulsief gedrag, gewoonte, conformisme…
satisfying behaviour
de mens streeft niet maximale, maar voldoende rationaliteit na
evenwicht (bij kosten en baten)
wanneer het bekomen resultaat van de beslissing voldoet aan de verwachte behoeftebevrediging (bij kosten en baten)
specialisatie
het zich toeleggen op één of een beperkt aantal taken
productiviteit
geeft onder de vorm van een verhouding het verband weer tussen de gerealiseerde productie en de ingezette productiefactoren.

-gemiddelde productiviteit
-marginale productiviteit
gemiddelde productiviteit
de verhouding van de gerealiseerde productie tot de inzet van de productiefactoren die tot deze productie hebben geleid.
marginale productiviteit
de verhouding tussen de verandering van de productie en een – in principe infinitesimaal kleine – wijziging van de inzet van productiefactoren.
fysische productiviteit
de meting van de productie gebeurt door in de teller de gerealiseerde producten in fysisch eenheden op te nemen.
globale productiviteit
wanneer in de noemer van de betrokken breuk de globale factorcombinatie arbeid en kapitaal is opgenomen
geldproductiviteit
productie gemeten door in de teller de monetaire waarde van de betrokken producten opnemen.
productiefunctie
geeft op mathematische wijze de relatie weer tussen de output van een productieproces en de inzet van productiefactoren.
factorelasticiteit van de productie
verhouding tussen de relatieve wijziging in de gerealiseerde productie en de – in principe infinitesimaal kleine – relatieve verandering in de inzet van de productiefactor die deze productiewijziging veroorzaakte.

Met deze maatstaf duidt men de gevoeligheid aan van de productie voor veranderingen in de inzet van productiefactoren.
gemiddelde arbeidsproductiviteit
verhouding tussen de totale hoeveelheid gerealiseerde productie en de hoeveelheid ingezette arbeid
gemiddelde kapitaalproductiviteit
verhouding tussen de totale hoeveelheid gerealiseerde productie en het ingezette kapitaal
arbeidsproductiviteit
resultante van onder meer de motivatie van de arbeidskrachten, de arbeidsorganisatie, de scholing van het personeel, het sociale klimaat, de kwaliteit en de kwantiteit van de ter beschikking staande kapitaalgoederen, …
kapitaalproductiviteit
beïnvloed door de stand van de techniek, de inzet en de kwaliteit van de arbeiders die de machines moeten bedienen…
kosten
de in geld uitgedrukte waarde voor de voor die activiteit noodzakelijke inzet aan economische middelen.
onkosten
ondoelmatige offers bij productie
interne kosten
de kosten die in de boekhouding van de (producerende) economische huishouding tot uiting komt. (die het bedrijf dus moet betalen)
externe kosten
kosten die niet door de veroorzakende activiteit worden gedragen als gevolg van het gebrekkig functioneren van het juridische systeem van eigendomsrechten.

Ze komen veel voor in relatie met het leefmilieu. (het bedrijf moet deze kosten niet betalen)
sociale kosten
som interne en externe kosten
directe kosten
zijn onmiddellijk toerekenbaar aan één soort producten
indirecte kosten
niet onmiddellijk toerekenbaar aan één bepaald soort producten.
Het zijn kosten die gemaakt zijn voor de productie van verschillende goederen of diensten.
constante of vaste kosten
ondergaan geen verandering bij wijziging in de productie. Bij toename van de productie dalen de gemiddelde constante kosten. Deze berekent men door de constante kosten te delen door het aantal gerealiseerde producten.
variabele kosten
wijzigen met de omvang van de productie
totale kosten
som van variabele en constante kosten
marginale kosten
verhouding van de toename van de totale kosten op een (in principe infinitesimaal kleine) toename van de productie

Wiskundig zijn de marginale kosten gelijk aan de eerst afgeleide van de totale of variabele kostenfunctie.
vervuiler-betaalt-principe
de vervuiler betaalt
gebruiker-betaalt-principe
de consument betaalt
wet van toe- en afnemende marginale productiviteit
geldt in de korte periode en legt de nadruk op de relatie tussen vaste en variabele productiefactoren als determinerend element voor productiviteit en productiekosten

zolang de totale productie progressief stijgt: marginale productiviteit neemt toe
zodra de totale productie degressief stijgt: marginale productiviteit neemt af
positive schaaleffecten
impliceren dat als de dimensie van de economische activiteit, gemeten aan de omvang van de kapitaalgoederenvoorraad, toeneemt, de productie ook stijgt.

Negatieve schaaleffecten komen zelden voor.

-progressief
-degressief
progressieve (positieve) schaaleffecten
wanneer de totale productie meer dan evenredig stijgt met de toename van de schaal.

De gemiddelde productiviteit zal toenemen en de gemiddelde productiekosten zullen afnemen.
degressieve (positieve) schaaleffecten
treden op wanneer de toename van de schaal leidt tot een minder dan evenredige stijging van de gerealiseerde productie.

De gemiddelde productiviteit zal dalen en de gemiddelde productiekosten zullen toenemen.
constante schaaleffecten
de totale productie zal evenredig toenemen en de gemiddelde productiviteit zal dus gelijk blijven.
interne schaaleffecten
ontstaan door de toename van de schaal van één enkel bedrijf
externe schaaleffecten
door toename van de totale bedrijfssector
leereffecten
naarmate producenten meer ervaring krijgen met het productieproces slagen zij erin een grotere productiviteit te bereiken door betere beheersing van de vaste kosten, meer effectieve arbeidsorganisatie, grotere specialisatie, betere productie - en marketing, meer organisatie, daling van de voorraadkosten.
scope effecten
die treden op als de gemiddelde productiekosten na verscheidene goederen lager zijn wanneer zij gezamenlijk worden geproduceerd door een producent dan wanneer zij ieder afzonderlijk door een ander productiehuishouding worden voortgebracht.
comparatieve productiviteit
dit principe stelt dat huishoudingen zich moeten specialiseren in de activiteit die zij comparatief het meest productief kunnen verrichten en dat zij de andere taken die zij comparatief minder kunnen vervullen moeten afstoten naar andere huishoudingen die bij het verrichten van die andere taken comparatief de hoogste productiviteit aan de dag leggen.
weergave comparatieve productiviteit
productiemogelijkhedencurves
indifferentiecurve
geeft de combinaties weer van de twee goederen die éénzelfde welvaartsniveau verschaffen.
objectieve ruilwaarde
wordt in een geldeconomie weergegeven door de prijs.

Het is dus de waarde waartegen op de markt geruild wordt.
subjectieve ruilwaarde
de waarde die de marktpartij zelf aan de geruilde goederen hecht
marktevenwicht
wanneer de verwachtingen van vragers en aanbieders in evenwicht zijn
arbitrage
het verhandelen van goederen of financiële activa tussen markten met de bedoeling voordeel te halen uit de prijsverschillen ertussen.
speltheorie
om situaties te analyseren waarbij personen interageren
interdependent gedrag
de beslissingen van de ene partij hebben een significante invloed op de andere partij en omgekeerd (speltheorie)
zero sum spelen
wat de een verliest is gelijk aan wat de andere wint
non zero sum spelen
wat de een verliest is niet noodzakelijk gelijk aan wat de andere wint
coöperatieve spelen
bindende afspraken tussen de spelers zijn mogelijk
non-coöperatieve spelen
bindende afspraken tussen de spelers zijn alleen mogelijk als de regels van het spel dit expliciet toestaan
kenmerken spel
-spelregels (hoe verloopt de interactie?)
-strategieën (wat zijn de mogelijke acties van elke speler?)
-pay-off matrix
-uitkomst (welke combinatie van strategieën zullen de spelers kiezen?)
pay-off matrix
een matrix die voor elke combinatie van handelen van de spelers aantoont wat voor elk van hun de winst of verlies is
Nash-evenwicht
ze nemen elk de beste actie rekening houdend met de actie
van de andere,
zonder rekening te houden met de effecten voor de andere
dominante strategie
die reactie is de beste, wat de ander ook doet
gedomineerde strategie
er bestaat voor een speler een andere strategie dan de gedomineerde die voor hem beter is ongeacht wat de andere doet.
niet-coöperatief evenwicht
=Nash-evenwicht
mini max strategie
je neemt de slechtste van de beste beslissingen
maxi min strategie
je neemt de beste van de slechtste beslissingen
maxi max strategie
je neemt de beste van de beste (zeer optimistisch)
mini min strategie
je neemt de slechtste van de slechtste strategie
zuivere strategie
er zijn meerdere Nash-evenwichten met evenveel kans
gemengde strategie
er zijn meerdere Nash-evenwichten met een vastgestelde kans
eenmalig spel
spel dat je eenmaal speelt
repetitief spel
spel dat je meerdere keren na elkaar speelt
tit for tat strategie
in het eerste spel speelt men coöperatief, daarna herhaalt men in het volgende spel wat de andere speler in het voorgaande gedaan heeft.
trigger strategie
de speler speelt coöperatief indien de andere speler dezelfde houding aanneemt in het eerste spel, maar daarna speelt hij het Nash-evenwicht in alle daaropvolgende spelen.
sequentiële spelen
spelers doen opeenvolgend aan elkaar hun zetten, zodat ze de zet van de andere kennen alvorens hun eigen zet te doen.
gelijktijdige spelen
spelers doen gelijktijdig hun zet, zonder te weten wat de andere doet.