Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;
Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;
H to show hint;
A reads text to speech;
197 Cards in this Set
- Front
- Back
- 3rd side (hint)
day |
dag |
Ik ben de hele dag aan het winkelen geweest. |
|
How are you? / How is it going? |
Hoe gaat het? |
Hallo Lisa, hoe gaat het? |
|
fine, good |
goed |
Dat is een goed Japans restaurant. |
|
hello (informal) |
hallo |
Hallo Adam. |
|
with (you) |
met (jou) |
Hoe gaat het met u? |
|
very |
heel |
Ja, ik spreek het heel goed. |
|
thank you (very much) |
dank je (wel) |
Dank je voor je hulp. |
|
and |
en |
Ik en mijn vrienden |
|
children |
kinderen |
De vrouw geeft de kinderen les. |
|
also |
ook |
Ga je ook op vakantie? |
|
what |
wat |
Wat is dat? |
|
a |
een |
Hij gooit een steen. Het meisje had een spaarvarken. |
|
surprise |
verrassing |
Dat was een grote verrassing! |
|
yes |
ja |
Ja, wij gaan ook op vakantie. |
|
you |
je |
Wat wil je? |
|
the Netherlands |
Nederland |
Ik kom uit Nederland. |
|
live |
wonen |
Ik woon in een appartement in de stad. Ik woon in New York. |
|
here |
hier |
Dat zou hier in deze lade moeten zijn. |
|
I |
ik |
Ik heet Jacob en ik kom uit Nederland. |
|
again |
weer |
Hier gaan we weer! |
|
in |
in |
in de tuin, in New York |
|
the |
de, het |
|
|
center |
centrum |
Tokyo heeft een levendig stadcentrum. |
|
where |
waar |
Waar is het postkantoor? |
|
you (stressed) |
jij |
Jij bent lang! |
|
work |
werken |
Sommige mensen werken zeven dagen per week. De werknemers werken op het kantoor. |
|
no |
nee |
Nee, ik houd nit van klassieke muziek. |
|
house |
huis |
Waar is het huis? Het is een huis. Ik moet vanavond naar huis. |
|
at home |
thuis |
Ik heb het thuis geleerd. |
|
on my way to |
op weg naar |
Ik ben op weg naar school. |
|
café |
café |
Dit is een goed café. |
|
I am |
ik ben |
Ik ben blij. |
|
coffee |
koffie |
Ik heb mijn koffie graag zwart. |
|
idea |
idee |
De man legt zijn idee uit. |
|
to be in the mood for |
toe zijn aan |
Ik ben toe aan een koffie. |
|
man, husband |
man |
De man is aan het douchen. |
|
he |
hij |
Hij doet de afwas terwijl hij belt. |
|
we (stressed) |
wij |
Wij begrijpen het. |
|
now |
nu |
Ik ben nu tien jaar een vegetariër. |
|
both |
allebei |
Wij zijn allebei leraars. |
|
you (plural) |
jullie |
Kunnen jullie me helpen? Wanneer hebben jullie een vrije dag? |
|
every, each |
elk |
Ik kan elk nummer van Queen meezingen. |
|
day |
dag |
Ik ben de hele dag aan het winkelen geweest. |
|
bar |
kroeg |
Ik hou van lokale kroegjes. |
|
still |
nog |
Beantwoord die vraag nog eens alstublieft. Laten we die film nog een keer kijken. |
|
occasionally |
wel eens |
Iedereen heeft wel eens behoefte aan vakantie. |
|
to see |
zien |
Hij zag een mooie vrouw. Ik wil dat programma zien. Zonder bril kan ik niet goed zien. |
|
sometimes |
soms |
Soms is het heel moeilijk om in het abstract te denken. |
|
tired |
moe |
Ik voel me moe. Waarom ben je zo moe? |
|
not |
niet |
Het gaat niet gebeuren. Dat mag niet. |
|
often |
vaak |
Denk je vaak an chocolade? |
|
together |
samen |
Wij gaan samen naar het pretpark. |
|
cup |
kopje |
Wil je een kopje koffie drinken? |
|
this |
dit |
Dit huis is duur. |
|
at |
bij |
Bij de bioscoop links afslaan. |
|
come on |
kom |
Kom maar, we gaan naar school! |
|
inside |
binnen |
Kom, we gaan naar binnen. |
|
to go |
gaan |
Waar gaan we heen vandaag? |
|
to (direction) |
naar |
Ik ga naar Rome. |
|
anything |
iets |
Is er iets dat ik voor je kan doen? De titel van een boek zwgt iets over het boek zelf. |
|
sense, sentence |
zin |
Zij hebben blijkbaar geen zin in ijs. |
|
they (unstressed) |
ze |
Ze bouwen een nieuwe bioscoop. |
|
tasty, delicious |
lekker |
Jenever smaakt erg lekker. De appeltart van mijn moeder is erg lekker. |
|
to have |
hebben |
Zij hebben twee huizen. |
|
very (much) |
erg |
Dat is een erg groot huis. |
|
to take |
nemen |
Ik neem het met me mee. |
|
busy |
druk |
De luchthaven is een drukke plaats waar de meeste mensen zich aan ergeren. |
|
life |
leven |
Zij heeft een gelukkig leven gehad. |
|
piece |
stuk |
Een stuk rood papier. |
|
warm |
warm |
De soep moet warm zijn. |
|
in order to |
om te |
Sommige vrouwen zijn verbaasd om te ontdekken dat ze zwanger zijn. |
|
to order |
bestellen |
Wat heb je besteld? |
|
clear, ready |
klaar |
Ik ben klaar! |
|
pastry |
gebak |
Ik hou van gebakken. |
|
to like, to love |
houden van |
Mijn broertje houdt van interactieve spelletjes. Ik hou van zoetigheid, vooral chocolade. |
|
please, gladly |
graag |
Wat zou je graag willen eten? Ik zwem graag op warme dagen. Ik ga graag met de metro. |
|
what kind of |
wat voor |
Wat voor boeken lees je? |
|
apple pie |
appeltaart |
De appeltart van mijn moeder is heerlijk! Jouw appeltart is heel lekker. Elk jaat worst er door een Nederlands krant een appeltarten test georganiseerd. |
|
to stand |
staan |
De man staat. |
|
why |
waarom |
Waarom eten we geen maaltijd buiten de deur? |
|
to ask |
vragen |
Ik vraag hem zijn naam en adres. Het is niet gemakkelijk om hulp aan anderen te vragen. |
|
cold |
koud |
Het is koud. |
|
to cook |
koken |
Zijn vrouw kan heerlijk koken. |
|
there |
er |
Ja ik ben er twee keer geweest. |
|
who |
wie |
Van wie is dit? |
|
to find |
vinden |
Kun je mijn lineaal vinden? |
|
my |
mijn |
Mijn naam is... |
|
always |
altijd |
Ik ga altijd on zes uur in bad. |
|
nice |
leuk |
Wat een leuk feest. Het was leuk je gesproken te hebben. |
|
to like |
leuk vinden |
Ik vind het leuk je gesproken te hebben. Ik vind het leuk om naar een museum te gaan. |
|
so, like that |
zo |
Zo is het niet! |
|
but |
maar |
Ik verkies thee, maar koffie is ook goed. |
|
very |
heel |
Ja, ik spreek het heel goed. |
|
to do |
doen |
Ik heb zo veel werk te doen! |
|
to do the dishes |
de afwas doen |
Hij doet de afwas terwijl hij belt. |
|
to hate |
haten |
Ik haat worst. |
|
to do the grocery shopping |
de boodschappen doen |
Gezinnen doen ongeveer een keer per week boodschappen. |
|
not any, none, neither, nobody |
geen |
Zij heeft drie pinda's, ik heb er geen. |
|
(any)more |
meer |
De zwaan zwemt in het meer. We lopen nu al meer dan uur in het rond. |
|
to want |
willen |
Ik wil vandaag vroeg gaan slapen. Hij wil chinees eten maar zij wil italiaans. Ik wil een pen kopen |
|
to stay |
blijven |
Ze blijft nooit lang op een plek. Na de les wil ik dat je blijft en dat je het schoolbord uitwist. |
|
market |
markt |
Ik koop mijn vis op de markt. |
|
now |
nu |
Ik heb het nu erg druk. Luister nu even naar me. Ik ben nu tien jaar eeb vegetariër. |
|
of course, naturally |
natuurlijk |
|
|
phone number |
telefoonnummer |
Wat is jouw telefoonnummer? |
|
must, have to, should |
moeten |
We moeten allemaal elke kans waarnemen die we tegen komen. Ik moet vijftig euro wisselen. Als je korting wilt hebben moet je er drie kopen. |
|
in a while, later |
straks |
Wij gaan haar straks verrassen. |
|
to |
naar |
Ik ga naar Rome. |
|
flower |
bloem |
Zij kreeg een mooie gele bloem. Mijn favoriete bloem is de tulp. Hij geeft elke ochtend de bloemen water. Deze bloemen alstublieft. |
|
to buy |
kopen |
Hij koopt vanwege zijn hond een huis naast een rivier. Ik wil een nieuwe auto kopen. Hij wil een snelle auto kopen. Ik koop mijn brood bij de bakker. Waar koop jij je spijkerbroeken? Als ik honger heb koop ik altijd te veel kruidenierswaren. |
|
waitress |
serveerster |
Onze serveerster was echt knap, vind je niet? |
|
then |
dan |
Dan hebben we een probleem... |
|
to call |
roepen |
Ik roep de ober. Ik zal je roepen om zeven uur. |
|
to help |
helpen |
Hij helpt haar in het huishouden. Komen om te helpen. |
|
to pay |
betalen |
De klant betaalde bij de kassa. Ik betaal altijd contant. |
|
moment |
ogenblik |
Heeft u een ogenblik geduld? |
|
time |
maal |
Hij komt hier een maal per mand. |
|
for |
voor |
Voor wie is dat gebakje? Wat voor werk doet je? |
|
total |
totaal |
Hij is echt een totale idioot. |
|
every, each |
ieder |
Ik doe iedere morgen boodschappen. Ieder van ons ervaren een flashback op een bepaald punt in ons leven. |
|
half |
helft |
De helft van de appels is rot. Ongeveer de helft van alle Amerikaanse huwelijken eindigt in een entscheiding. |
|
problem |
probleem |
Er is een probleem met de motor. |
|
madam |
mevrouw |
Dit is mevrouw Jansen. |
|
tourist |
toerist |
De toerist neemt foto's van de dieren. |
|
to look |
kijken |
Ze kan niet stoppen met kijken naar het scherm. De vader kijkt naar zijn zoon. |
|
famous |
beroemd |
Michael Jackson is nog steeds beroemd. |
|
price |
prijs |
Kun je de prijs verlagen? De prijs is goedkoop. |
|
real(ly), truly |
echt |
Ik vind deze film echt leuk! Een echte componist kan de manier veranderen waarop muziek wordt gespeeld en ervaren. Dat is een echt schilderij van Van Gogh. |
|
beautiful |
mooi |
Veel mannen kiezen voor mooie vrouwen, zonder veel op de inhoud te letten. |
|
to sell |
verkopen |
Je hebt een bijzonder talent nodig om iets te verkopen. Ze heeft besloten om alles te verkopen. De kinderen verkochten limonade. |
|
tulip |
tulp |
Een mooie gele tulp. In het dorp Limmen kun je meer dan 3500 verschillende sorten tulpen vinden. De koeien bij mij achter eten alleen maar tulpen. |
|
ball, bulb |
bol |
Uit tulpenbollen kan men zijn eigen tulpen groeien. |
|
to think |
denken |
Zij denken dat wij niet weten van hun plannen. Denk niet te lang na over het antwoord. Denk je vaak aan chocolade? |
|
there |
daar |
Zet de boodschappentassen alstublieft daar. Ik heb je telefoon daar laten liggen. Ze had vijftig minuten nodig om daar te komen. Er zijn daar meer dan een miljoen mensen. |
|
package |
pakje |
Ik wil een pakje tulpenbollen, alstublieft. |
|
expensive |
duur |
Hij heeft de meest dure wijn van de drankenier. In Tokio wonen is duur. Die auto is te duur, ik koop 'm niet. Dat is een dure TV. |
|
public transport |
openbaar vervoer |
Ik gebruik elke dag het openbaar vervour. |
|
tram |
tram |
Amsterdam, Den Haag en Rotterdam zijn de enige steden die nog een tram hebben. Ga met de tram! |
|
red |
rood |
De man kijkt naar de rode muur. |
|
white |
wit |
Ik droom van een witte Kerstmis. De witte lotus drijft aan de oppervlakte van de vijver |
|
rose |
roos |
Nederlanders geven graag rozen met Valentijnsdag. Rozen sieren elke tuin en maken het mooier. |
|
small |
klein |
Ons huis is te klein voor ons. Een klein biertje alstublieft. |
|
to give |
geven |
Ik geef je wat chocolade. |
|
plant |
plant |
Veel medicijnen van tegenwoordig komen van planten gevonden in het regenwoud. |
|
cozy, comfortable |
gezellig |
Dit is zo'n gezellig huisje! |
|
atmosphere |
atmosfeer |
De atmosfeer bestaat hoofdzakelijk uit stikstof en zuurstof. |
|
fresh |
vers |
Verse vruchtensap is een prima manier om elke dag mee te beginnen. |
|
we (unstressed) |
we
|
We hebben veel foto's genomen. |
|
car |
auto |
Mijn auto heeft een lekken band. De meest verkochten automerken in Nederland zijn Peugeot en Volkswagen. Ik heb een Franse auto. |
|
to lay, lie |
liggen |
Het moet ergens in de kast liggen. |
|
on |
op |
|
|
vase |
vaas |
Wie heeft de vaas gebroken? |
|
to tidy up, clean |
opruimen |
Ik ben drie dagen bezig geweest om de kamer op te ruimen. |
|
floor, ground |
grond |
De grond is bedekt met sneeuw. |
|
room |
kamer |
Dat grote huis heeft vijf kamers. |
|
book |
boek |
Welke boek ben je aan het lezen? |
|
photo |
foto |
De toerist neemt foto's van de dieren. We hebben veel foto's genomen. |
|
knee |
knie |
Ik spelde met de baby op mijn knie. |
|
to take, get |
pakken |
Pak een boek en lees het! |
|
to sit |
zitten |
De kinderen zitten aan de picknicktafel. |
|
mother |
moeder |
De jonge eenden volgen de moeder eend. |
|
father |
vader |
De vader kijkt naar zijn zoon. |
|
parents |
ouders |
Het is hartverwarmend om ouders te zien herenigen met een kind. Ouders moeten de beoordeling van de filmkeurig controleren alvorens hun kind er naar te laten kijken.
|
|
sister |
zus |
Hij is mijn oudere broer en zij is mijn jongere zus. |
|
brother |
broer |
Mijn broer ligt in het ziekenhuis. Zij is jonger dan mijn broer. |
|
your (stressed) |
jouw |
Hoe lang is het fietsen van hier naar jouw huis? |
|
her |
haar |
Haar moeder is eigenlijk zestig jaar oud. Die fiets is van haar. De moeder laas haar dochter een boek voor. |
|
son |
zoon |
De zoon van mijn open is mijn vader. |
|
daughter |
dochter |
Onze dochter is een professor op de universiteit en onze zoon een zakenman. |
|
grandma |
oma |
Oma kijkt heel graag televisie. |
|
grandpa |
opa |
Opa spreekt heel traag.
|
|
woman, wife |
vrouw |
De vrouw knuffelt de echtgenoot. De man en vrouw maken elke avond avondeten. De vrouw wordt wakker.
|
|
their |
hun |
Kinderen doen eerder hun vrienden dan hun ouders na. |
|
dog |
hond |
Men zegt dat een hond een man zijn beste vriend is. De harig hond rent achter de bal aan. De jongen heeft een hond als huisdier. |
|
almost |
bijna |
De gootsteen is bijna vol. |
|
to come |
komen |
Kom hier. Wil je naar mijn huis komen?
|
|
potato |
aardappel |
Er zijn meer dan 200 verschillende soorten aardappelen in Nederland.
|
|
to stop |
ophouden |
Stel u voor dat ge begint te hikken en niet meer kunt ophouden.
|
|
darling, dear |
lieverd |
En wat wil jij, lieverd?
|
|
tomato |
tomaat |
Tomaten zijn erg gezond. Is een tomaat een fruit of een groente?
|
|
homework |
huiswerk |
Aan de keukentafel doen we ons huiswerk en spelen we spelletjes. |
|
math |
wiskunde |
Ik volg lessen in Duits en wiskunde. |
|
lesson |
les |
Hoe was de Franse les?
|
|
to teach |
lesgeven |
De vrouw geeft de kinderen les. |
|
to eat |
eten |
De familie is avondeten aan het eten. Wat zou je graag willen eten? |
|
food |
eten |
Wat is je favoriete eten?
|
|
awake |
wakker |
De vrouw wordt wakker. Ben je nog steeds wakker? |
|
to become |
worden |
De jongen wordt wakker en verlaat zijn bed. De rups werd een vlinder. |
|
breakfast |
ontbijt |
Ik eet elke dag ontbijt. We hebben nauwelijks genoeg tijd om te ontbijten. |
|
quick, fast |
snel |
Hij heeft snel Russisch verworven. |
|
to bring, take somewhere |
brengen |
Wie weet wat de toekomst ons brengt. |
|
school |
school |
Ik heb het op school geleerd. |
|
to fetch, get |
halen |
Ga naar de dokter om je recept te halen! |
|
milk |
melk |
Melk is een erg gezonde drank. Koffie met melk alstublieft. |
|
chocolate sprinkles |
hagelslag |
Hagelslag is erg lekker. |
|
bread |
brood |
Doe hagelslag op je brood! |
|
to shout, scream |
schreeuwen |
Ze began te schreeuwen, en ik liep weg. |