• Shuffle
    Toggle On
    Toggle Off
  • Alphabetize
    Toggle On
    Toggle Off
  • Front First
    Toggle On
    Toggle Off
  • Both Sides
    Toggle On
    Toggle Off
  • Read
    Toggle On
    Toggle Off
Reading...
Front

Card Range To Study

through

image

Play button

image

Play button

image

Progress

1/83

Click to flip

Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;

Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;

H to show hint;

A reads text to speech;

83 Cards in this Set

  • Front
  • Back

1e naamval rijtje

ich


du


er/sie/es/man


wir


ihr


sie


Sie

Ich +3 persoonlijk voornaamwoord

mir

Du +3 persoonlijk voornaamwoord

dir

Er +3 persoonlijk voornaamwoord

ihm

sie +3 persoonlijk voornaamwoord

ihr

Es +3 persoonlijk voornaamwoord

ihm

Wir +3 persoonlijk voornaamwoord

uns

ihr +3 persoonlijk voornaamwoord

Euch

Sie/sie +3 persoonlijk voornaamwoord

Ihnen/ihnen

Ich +4 persoonlijk voornaamwoord

mich

Du +4 persoonlijk voornaamwoord

dich

Er +4 persoonlijk voornaamwoord

ihn

Sie +4 persoonlijk voornaamwoord

sie

Es +4 persoonlijk voornaamwoord

es

Wir +4 persoonlijk voornaamwoord

uns

Ihr +4 persoonlijk voornaamwoord

euch

Sie/sie +4 persoonlijk voornaamwoord

Sie/sie

Bezittelijke voornaamwoorden

ich = mein-


du = dein-


er = sein-


sie = ihr-


wir = unser-


ihr = euer,eure


sie = ihr-


Sie = Ihr-


Ingevoegd bezittelijk voornaamwoord

Bij vrouwelijke en onzijdig een e en bij de rest gewoon normaal. (Geldt voor alle bezittelijke voornaamwoorden)



De automonteur (m)

Der Automechaniker

Het beroep+

Der Beruf


Die Berufe

Het bijbaantje+

Der Nebenjob


Die Nebenjobs

De politieagent

Der polizist

De droom+

Der Traum


Die Träume

De kapper

Der Friseur

De mens+

Der Mensch


Die Menschen

De verkoper

Der Verkäufer

De verpleegkundige (m)

Der Krankenpfleger

De automonteur (v)

Die Automechanikerin

Het mbo

Die Berufsschule

De kapster

Die Friseurin

De keuze

Die Wahl

De opleiding

Die Ausbildung

De politieagente

Die polizistin

De toekomst

Die Zukunft

De verkoopster

Die Verkäuferin

De verpleegkundige (v)

Die Krankenschwester

De wereldreis

Die Weltreise

Het werk

Die Arbeit

Het buitenland

Das Ausland

De stage

Das praktikum

Het vak+

Das Fach


Die Fächer

De zaak

Das Unternehmen

Azië

Asien

Beginnen

Anfangen


Angefangen

Dromen

Träumen

Zich interesseren voor

Sich interessieren für

Geven

Geven


Gegeben

Houden

Halten


Gehalten

Kiezen

Wählen

Laten

Lassen


Gelassen

Leren voor

Lernen für

Lezen

Lesen


Gelesen

Lopen,gaan

Laufen


Gelaufen

Luieren,niets doen

Faulenzen

Samenwerken

Zusammenarbeiten

Twijfelen

Zweifeln

Vakantie houden

Ferien machen

Verdienen

Verdienen

Werken

Arbeiten

Zien

Sehen


Gesehen

Bijvoorbeeld

zum Beispiel

Binnen

Drinnen

Buiten

Draussen

Gelukkig

Glücklich

Klaar

Fertig

Later

Später

Nu

Jetzt

Precies

Genau

Succesvol

Erfolgreich

Tevreden

Zufrieden

Waarschijnlijk

Wahrscheinlich

Zelfstandig

Selbstständig

Het vmbo

Die Hauptschule

Het vmbo-t/de havo

Die Realschule

Helpen

Helfen


Geholfen

Leuk vinden

Gefallen


Gefallen

Nemen

Nehmen


Genommen

Rijden

Fahren


Gefahren

Gemakkelijk

Leicht

Moeilijk

Schwierig

Voorzetsels met de derde naamval

Aus=uit


Bei=Bij


Mit=met


Nach=na,naar


Von=van,door


Zu=naar (bij personen)


De voorzetsels met de vierde naamval

Durch=door


Für=voor


Ohne=zonder


Um=om


Gegen=tegen