• Shuffle
    Toggle On
    Toggle Off
  • Alphabetize
    Toggle On
    Toggle Off
  • Front First
    Toggle On
    Toggle Off
  • Both Sides
    Toggle On
    Toggle Off
  • Read
    Toggle On
    Toggle Off
Reading...
Front

Card Range To Study

through

image

Play button

image

Play button

image

Progress

1/99

Click to flip

Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;

Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;

H to show hint;

A reads text to speech;

99 Cards in this Set

  • Front
  • Back

Assessment richt zich op twee gebieden:


 


 

-op de persoon van de hulpvrager en 
-op de omgeving van de hulpvrager.
 
Uitgedrukt in een schema ziet dat er als volgt uit:
  

-op de persoon van de hulpvrager en 


-op de omgeving van de hulpvrager.


 


Uitgedrukt in een schema ziet dat er als volgt uit:


  


4.1    Wat is assessment?


 


Assessment is een verzamelnaam voor 

een aantal activiteiten die vooraf gaan aan het opstellen van het hulp- of dienstverleningsplan (de planning).


 


Het vaststellen van wat de behoefte van de hulpvrager is, is de basis van alle zorg- hulp- en dienstverlening . 


 


Het samen met de hulpvrager zoeken naar de relatie tussen de problemen die hij ondervindt en de behoeften die niet of slechts gedeeltelijk worden bevredigd, noemen we behoefteverduidelijking. 


 


Bij assessment gaat het om het vaststellen van: 
•    wat de behoeften en vragen van de cliënt zijn, 
•    wat hij zelf kan bijdragen om hieraan tegemoet te komen en 
•    wat hij nodig heeft van anderen, 
•    wat het sociale netwerk hem kan geven in het kader van wat hij nodig heeft en 
•    wat uiteindelijk van professionals (geïnstitutionaliseerde hulp- en dienstverlening) gevraagd zal moeten worden.


Er zijn veel omschrijvingen van wat assessment' nu eigenlijk is in omloop in met name de Amerikaanse literatuur (Holman 1983, Meyer 1993, Compton & Galaway 1994) . Het begrip assessment is niet goed met één Nederlands woord te vertalen. 


 


Bedoeld wordt 'het verzamelen van relevante informatie'.

Het samen met de hulpvrager zoeken naar de relatie tussen de problemen die hij ondervindt en de behoeften die niet of slechts gedeeltelijk worden bevredigd, noemen we behoefteverduidelijking. 


 


Bij assessment gaat het om het vaststellen van: 
 

•    wat de behoeften en vragen van de cliënt zijn, 
•    wat hij zelf kan bijdragen om hieraan tegemoet te komen en 
•    wat hij nodig heeft van anderen, 
•    wat het sociale netwerk hem kan geven in het kader van wat hij nodig heeft en 
•    wat uiteindelijk van professionals (geïnstitutionaliseerde hulp- en dienstverlening) gevraagd zal moeten worden.


 


Er zijn veel omschrijvingen van wat assessment' nu eigenlijk is in omloop in met name de Amerikaanse literatuur (Holman 1983, Meyer 1993, Compton & Galaway 1994) . Het begrip assessment is niet goed met één Nederlands woord te vertalen. 


 


•    Bedoeld wordt 'het verzamelen van relevante informatie' en op basis daarvan het nemen van adequate beslissingen.

Er zijn veel omschrijvingen van wat assessment' nu eigenlijk is in omloop in met name de Amerikaanse literatuur (Holman 1983, Meyer 1993, Compton & Galaway 1994) .


Het begrip assessment is niet goed met één Nederlands woord te vertalen. 


 


Bedoeld wordt 

•    Bedoeld wordt


 


-'het verzamelen van relevante informatie' en op basis daarvan


-het nemen van adequate beslissingen.

Bij het verzamelen van informatie is het van belang vooral in de gaten te houden dat het gaat om relevante informatie.


 


Dat betekent: 

informatie die verband houdt met de door de cliënt geformuleerde behoefte(n). Het gaat niet om informatie die hulpverleners verzamelen omdat ze -al dan niet op basis van protocollen -gewend zijn bepaalde informatie standaard te verzamelen .


 


In de traditie van de hulpverlening wordt veel informatie verzameld met de bedoeling een diagnose te kunnen stellen. Assessment is uitdrukkelijk anders bedoeld dan diagnostiek. 

 


In de traditie van de hulpverlening wordt veel informatie verzameld met de bedoeling een diagnose te kunnen stellen. Assessment is uitdrukkelijk anders bedoeld dan 

diagnostiek. 

4.1.1  Diagnose en diagnostiek
Diagnose wordt als volgt omschreven: 'vaststelling van de aard en plaats van een ziekte of verwonding op grond van de verschijnselen: de diagnose stellen'.


 


Er wordt dan een onderscheid gemaakt tussen een:


•    zachte diagnose:


het vaststellen van een diagnose met psychosociale achtergrond; 



•    harde diagnose:


het vaststellen van een diagnose zonder psychosociale achtergrond.

Diagnostiek heeft een communicatieve functie.


 
Diagnostiek is wezenlijk voor de communicatie tussen hulpverleners onderling en tussen hulpverleners en instituties die een indicatie vaststellen op grond waarvan de benodigde hulp- en dienstverlening gefinancierd wordt.


 


Vanwege de communicatieve functie van diagnostiek is 

een zekere mate van standaardisatie noodzakelijk.


 


Met behulp van diagnostiek draagt degene die de diagnose stelt immers informatie over aan collega-hulpverleners en aan degenen die de indicatie stellen. Dan is het nodig dat de betrokkenen er hetzelfde mee bedoelen.


 


 


Kendell (1975) benadrukt het belang van het hanteren van diagnostische categorieën (classificaties) door de volgende  drie aspecten aan ieder mens te onderscheiden:
•    die aspecten die ieder mens deelt met een ander;
•    die aspecten die een mens deelt met sommigen, maar niet met ieder ander; 
•    die aspecten die uniek zijn en dus niet gedeeld worden met anderen.

Kendell (1975) benadrukt het belang van het hanteren van diagnostische categorieën (classificaties) door de volgende  drie aspecten aan ieder mens te onderscheiden:


•    die aspecten die ieder mens deelt met een ander;
•    die aspecten die een mens deelt met sommigen, maar niet met ieder ander; 
•    die aspecten die uniek zijn en dus niet gedeeld worden met anderen.


 


Voor het gebruik van categorieën in de diagnostiek kunnen alleen die aspecten van de mens gebruikt worden die hij deelt met sommigen, maar niet met allen.

In wezen is diagnostiek niet veel meer dan een explicitering van conventies: 

door mensen gemaakte afspraken. 


 


Dit houdt in dat diagnostische begrippen niet statisch zijn, maar aan verandering onderhevig en dat deze begrippen geen absolute objectieve waarheid in zich bergen.


 


Vanuit de praktijk bezien is het van belang dat de relativiteit van de waarde van diagnostiek herkend wordt.

 


Vanuit de praktijk bezien is het van belang dat de relativiteit van de waarde van diagnostiek 

herkend wordt.

Eén van de voorwaarden waaraan diagnostiek moet voldoen om van nut te zijn, dat het diagnostisch proces 

helder omschreven is en dat dit proces nauwgezet, controleerbaar en herhaalbaar uitgevoerd wordt (Verhulst 1992).


 


Diagnostische processen staan overigens niet op zichzelf , maar worden gestuurd vanuit verschillende invalshoeken die elk hun eigen voordelen en beperkingen kennen.


 


Assenbach (1985) spreekt over paradigma's . Dit zijn conceptuele modellen op basis waarvan ideeën en informatie geordend worden. Paradigma's of invalshoeken werken sturend in beslissingen en keuzen die gemaakt worden.

Assenbach (1985) spreekt over paradigma's .


 


Dit zijn:

conceptuele modellen op basis waarvan ideeën en informatie geordend worden.


 


Paradigma's of invalshoeken werken sturend in beslissingen en keuzen die gemaakt worden.


4.1.2 Het nemen van adequate beslissingen



Adequate beslissingen zijn die beslissingen die 

leiden tot het opheffen van problemen die de cliënt tegenkomt bij het vervullen van zijn behoeften, waarbij de mogelijkheden van de cliënt en diens omgeving zoveel mogelijk aangewend worden .


 


 

Hoewel deze formulering op het eerste gezicht eenduidig lijkt, kan deze omschrijving op twee manieren gebruikt worden:


 

 


namelijk wanneer de vraag gesteld wordt wie bepaalt wat adequate beslissingen zijn.


 


Ook hier zijn de modellen cliënt centraal I en cliënt centraal II weer van toepassing. 



•    In het eerste model bepaalt de casemanager wat adequaat is.
•    In het tweede model bepaalt de cliënt dat zoveel mogelijk.


 



 

Het zal duidelijk zijn dat wanneer de casemanager vertrekt vanuit model I en de cliënt model II als uitgangspunt neemt, er moeilijkheden tussen cliënt en casemanager ontstaan.


 


We hebben aangegeven dat de belangrijkste omslag die begin jaren negentig op het terrein van zorg en welzijn werd gemaakt samen te vatten is met: 
 

'niet de methode, niet de discipline, niet de instelling staat centraal, maar de vraag van de cliënt, de cliënt zelf staat centraal'.


 


In deze formulering ontbreekt echter, zo blijkt uit de praktijk, wie de vraag van de cliënt bepaalt.


 


 

Achterhuis (1980) wees al in 1980 op het feit dat ieder aanbod zijn eigen vraag schept. En dat in plaats daarvan de vraag van de cliënt het aanbod dient te domineren.


 


Dat dit in de praktijk vaak niet gebeurt kan verschillende oorzaken hebben:


 

a.  De oorzaak ligt op het niveau van de cliënt
b.  De oorzaak ligt op het niveau van de uitvoerende professionals
c.   De oorzaak ligt op het niveau van de aanbiedende instellingen


 


 


a.  De oorzaak ligt op het niveau van de cliënt
•    Er zijn cliënten die zich in zulke hopeloze situaties bevinden, dat zij zichzelf geen vragen meer stellen. Zij ondergaan. Of, om met Freire (1972) te spreken: zij hanteren 'de cultuur van het zwijgen'.
•    Er zijn cliënten die geen hulpvragen formuleren op grond van hun behoeften, maar die hun behoeften formuleren in termen van het beschikbare aanbod.
•    Er zijn cliënten die hun mogelijke toekomstige behoeften formuleren in termen van huidige behoeften. Op grond daarvan zijn verzorgingstehuizen voor bejaarden en intramurale voorzieningen voor verstandelijk gehandicapten overvol geraakt, met als gevolg dat mensen die het echt nodig hebben, niet konden worden opgenomen.


 


b.  De oorzaak ligt op het niveau van de uitvoerende professionals
•    Er zijn uitvoerende professionals die de vraag van de cliënt snijden op maat van een methodische richting die ze aanhangen. Is die professional een aanhanger van de Contextuele Therapie of van de Rational Emotive Therapy  RET) of om nog een andere richting te noemen, aanhanger van de Trans Actionele Analyse (T.A), dan is de kans groot dat de vraag van de cliënt vertaald wordt in respectievelijk contextuele termen, RET-termen of T.A-termen.
•    Er zijn uitvoerende professionals die de vraag van de cliënt manipuleren op basis van hun eigen normen- en waardenpatroon . Zij weten wat 'goed' is voor de cliënt en menen op grond daarvan de vraag van de cliënt te kunnen veranderen in een aanbod waar de klant niet om gevraagd heeft .
•    Er zijn uitvoerende professionals die cliënten als doelgroep benaderen en denken dat je dan de vragen kent van de individuele cliënt.


 


c.   De oorzaak ligt op het niveau van de aanbiedende instellingen
•    Er zijn instellingen die de vraag van de cliënt knippen op maat van het aanbod dat ze in huis hebben.
•    Er zijn instellingen die weigeren om met andere instellingen samen te werken als de vraag van de cliënt dat noodzakelijk maakt.


We kunnen constateren dat de meeste belemmeringen die cliënten ervaren bij het verkrijgen waar zij naar vragen, liggen op het terrein van de aanbiedende instellingen. Onder andere door de invoering van marktwerking op dat terrein  is het begrip 'rationalisering  van de hulpverlening' ingevoerd.



Baart en Van der laan (2002) noemen in dit verband de toene­ mende trend  dat:
Managers en professionals vaker off-line werken. Zonder de cliënt te zien.
In tegenstelling tot online, waarbij er contact is et de klant/cliënt.


 

a.  De oorzaak ligt op het niveau van de cliënt
b.  De oorzaak ligt op het niveau van de uitvoerende professionals
c.   De oorzaak ligt op het niveau van de aanbiedende instellingen

 


a.  De oorzaak ligt op het niveau van de cliënt
•    Er zijn cliënten die zich in zulke hopeloze situaties bevinden, dat zij zichzelf geen vragen meer stellen. Zij ondergaan. Of, om met Freire (1972) te spreken: zij hanteren 'de cultuur van het zwijgen'.
•    Er zijn cliënten die geen hulpvragen formuleren op grond van hun behoeften, maar die hun behoeften formuleren in termen van het beschikbare aanbod.
•    Er zijn cliënten die hun mogelijke toekomstige behoeften formuleren in termen van huidige behoeften. Op grond daarvan zijn verzorgingstehuizen voor bejaarden en intramurale voorzieningen voor verstandelijk gehandicapten overvol geraakt, met als gevolg dat mensen die het echt nodig hebben, niet konden worden opgenomen.


 


b.  De oorzaak ligt op het niveau van de uitvoerende professionals
•    Er zijn uitvoerende professionals die de vraag van de cliënt snijden op maat van een methodische richting die ze aanhangen. Is die professional een aanhanger van de Contextuele Therapie of van de Rational Emotive Therapy  RET) of om nog een andere richting te noemen, aanhanger van de Trans Actionele Analyse (T.A), dan is de kans groot dat de vraag van de cliënt vertaald wordt in respectievelijk contextuele termen, RET-termen of T.A-termen.
•    Er zijn uitvoerende professionals die de vraag van de cliënt manipuleren op basis van hun eigen normen- en waardenpatroon . Zij weten wat 'goed' is voor de cliënt en menen op grond daarvan de vraag van de cliënt te kunnen veranderen in een aanbod waar de klant niet om gevraagd heeft .
•    Er zijn uitvoerende professionals die cliënten als doelgroep benaderen en denken dat je dan de vragen kent van de individuele cliënt.


 


c.   De oorzaak ligt op het niveau van de aanbiedende instellingen
•    Er zijn instellingen die de vraag van de cliënt knippen op maat van het aanbod dat ze in huis hebben.
•    Er zijn instellingen die weigeren om met andere instellingen samen te werken als de vraag van de cliënt dat noodzakelijk maakt.


We kunnen constateren dat de meeste belemmeringen die cliënten ervaren bij het verkrijgen waar zij naar vragen, liggen op het terrein van de aanbiedende instellingen. Onder andere door de invoering van marktwerking op dat terrein  is het begrip 'rationalisering  van de hulpverlening' ingevoerd.


 


Baart en Van der laan (2002) noemen in dit verband de toene­mende trend  dat:
Managers en professionals vaker off-line werken. Zonder de cliënt te zien.
In tegenstelling tot online, waarbij er contact is et de klant/cliënt.


 


Het is opvallend dat de overheid steeds sterker aanstuurt op vraaggestuurde hulp- en dienst­ verlening, maar in de toepassing daarvan gehinderd wordt door uitvoerende instellingen zoals we ook in hoofdstuk 1reeds aangaven.

Baart en Van der laan (2002) noemen in dit verband de toene­mende trend  dat:


Managers en professionals vaker off-line werken. Zonder de cliënt te zien.
In tegenstelling tot online, waarbij er contact is et de klant/cliënt.


 


Het is opvallend dat de overheid steeds sterker aanstuurt op vraaggestuurde hulp- en dienst­ verlening, maar in de toepassing daarvan gehinderd wordt door uitvoerende instellingen zoals we ook in hoofdstuk 1reeds aangaven.

Het is opvallend dat de overheid steeds sterker aanstuurt op vraaggestuurde hulp- en dienst­ verlening, maar in de toepassing daarvan gehinderd wordt door 

uitvoerende instellingen.

4.1.3 Assessment



Assessment gaat dus om behoeften, maar ook om de mogelijkheden die de cliënt en leden van diens sociale netwerk hebben om aan die behoeften tegemoet te komen.


 


Nu is het gebruikelijk om bij assessment de verschillende levensgebieden waarop mensen behoefte(n) kunnen hebben, in kaart te brengen. Moxley (1989: 57) heeft hiertoe het volgende schema ontwikkeld:


 

In dit schema is het hele assessmentproces duidelijk in beeld gebracht en met name de levensterreinen waarop cliënten behoeften kunnen hebben.


 


We kunnen dit schema dan ook opvatten als een soort routebeschrijving van assessment. 

Wat echter niet in dit schema duidelijk wordt, maar wat wel van essentieel belang is bij assessment, is 

de differentiatie van de geconstateerde behoefte(n) .


 


Differentiëren we deze behoefte(n) niet, dan bestaat het gevaar dat een behoefte geformuleerd wordt door de cliënt in termen van het aanwezige aanbod.


 


We zien dit nogal eens voorkomen op werkgebieden waar veel met voorzieningen wordt gewerkt zoals in de zorg voor mensen met een {verstandelijke) handicap.


 


De behoefte aan wonen wordt door de cliënt {of diens vertegenwoordigers) nogal eens vertaald in de behoefte te kunnen wonen in een bepaald huis of tehuis.


 


De hulp van de hulpverlener wordt dan ingeroepen omdat er geen plaats in het gewenste {te)huis is of omdat op formele gronden de toegang geblokkeerd is voor degenen die geen indicatie toegewezen gekregen hebben. Een dergelijke vertaling van een behoefte noemen we een hulpwens.


 


Een hulpwens kunnen we ook wel omschrijven als een tot probleem geworden oplossing die de cliënt niet zelf kan realiseren .

Differentiëren we deze behoefte(n) niet, dan bestaat het gevaar dat 

een behoefte geformuleerd wordt door de cliënt in termen van het aanwezige aanbod. 


 


We zien dit nogal eens voorkomen op werkgebieden waar veel met voorzieningen wordt gewerkt zoals in de zorg voor mensen met een {verstandelijke) handicap. 


 


De behoefte aan wonen wordt door de cliënt {of diens vertegenwoordigers) nogal eens vertaald in de behoefte te kunnen wonen in een bepaald huis of tehuis. 


 


De hulp van de hulpverlener wordt dan ingeroepen omdat er geen plaats in het gewenste {te)huis is of omdat op formele gronden de toegang geblokkeerd is voor degenen die geen indicatie toegewezen gekregen hebben. Een dergelijke vertaling van een behoefte noemen we een hulpwens. 


 


Een hulpwens kunnen we ook wel omschrijven als een tot probleem geworden oplossing die de cliënt niet zelf kan realiseren .

Een hulpwens kunnen we ook wel omschrijven als 

een tot probleem geworden oplossing die de cliënt niet zelf kan realiseren .

De cliënt formuleert op basis van een geconstateerd probleem een 

hulpwens en koppelt die hulpwens aan een al dan niet bestaand aanbod.



Wanneer echter onderzocht wordt waar de hulpwens van de cliënt mee te maken heeft, kan aan het licht komen dat eigenlijk iets anders bedoeld wordt dan een plaats in dat specifieke (te)huis. Het begrip 'wonen' omvat heel wat meer betekenissen dan 'wonen in dit of dat (te-) huis'.


 


Daar achter te komen is een essentieel onderdeel van assessment. 


 


Het houdt in dat cliënt en casemanager achter de betekenis van de geformuleerde behoefte moeten zien te komen.

Het houdt in dat cliënt en casemanager achter de betekenis van 

de geformuleerde behoefte moeten zien te komen.

'behoefteverheldering'



Deze gedachtegang leidt tot de constatering dat de term '(hulp)vraagverduidelijking ' verwarring geeft. Het gaat er immers niet om te verduidelijken wat de cliënt vraagt (dat weet de cliënt meestal zelf wel), maar om 

samen met de cliënt te verduidelijken (vast te stellen) welke behoeften van de cliënt in essentie niet verwezenlijkt worden.


 


Voor de duidelijkheid van wat nu precies wordt beoogd, kiezen wij voor de term 'behoefteverheldering' in plaats van de begrippen 'probleemverheldering ' of 'hulpvraagverduidelijking'.


 


 

Er is nog een andere conclusie uit het bovenstaande te trekken namelijk deze:



een behoefte is altijd 

subjectief en persoonlijk.


 


Een kenmerk van de gegevens zoals die door assessment verkregen worden is het subjectieve karakter van die gegevens.


 


En hierin onderscheidt assessment zich wellicht het meest fundamenteel van diagnostiek. Immers, zoals wij hierboven aangaven, is standaardisatie van diagnostiek een van de vereisten, wil deze als hulp voor communicatie tussen hulpverleners kunnen dienen.

Hierin onderscheidt assessment zich wellicht het meest fundamenteel van diagnostiek. Immers, zoals wij hierboven aangaven, is standaardisatie van diagnostiek een van de vereisten, wil deze als hulp voor communicatie tussen hulpverleners kunnen dienen.


 


Want:

Subjectieve gegevens en individuele betekenisgeving zijn niet te standaardiseren.


 


Het gaat bij assessment dan ook niet om de vertaling van de behoeften van de cliënt in de taal van de (professionele) hulpverleners, maar om het onder woorden brengen van de bedoelingen en strevingen van de cliënt. Op basis daarvan kunnen gerichte hulpvragen geformuleerd worden.

Het gaat bij assessment dan ook niet om de vertaling van de behoeften van de cliënt in de taal van de (professionele) hulpverleners, maar om 

het onder woorden brengen van de bedoelingen en strevingen van de cliënt.


 


Op basis daarvan kunnen gerichte hulpvragen geformuleerd worden.

De stappen van de casemanager en de cliënt bij assessment zijn als volgt te benoemen:



1.    I
2.    V
3.    Per g
4.    Om
5.    Per g
6.    Welk a
7.    Welk a


 


1.    Inventariseren van wat de behoeften zijn.
2.    Vaststellen op welke gebieden deze behoeften liggen.
3.    Per gesignaleerd behoeftegebied de behoefte nuanceren in deelbehoeften.
4.    Omzetting van een genuanceerde behoefte in een hulpvraag met daaraan gekoppeld een doelstelling: wat moet er ten aanzien van die hulpvraag bereikt worden?
5.    Per genuanceerde hulpvraag onderzoeken: Welk aandeel kan de cliënt op zich nemen?
6.    Welk aandeel kan de omgeving (het sociale netwerk) op zich nemen?
7.    Welk aandeel moet de professionele hulp- en dienstverlening op zich nemen?

4.2  De praktijk van assessment



De stappen van assessment.


 


 



1.    Onderzoeken wat de behoeften zijn 


 


Hoe komt een cliënt erachter waar hij behoefte aan heeft? 

In het hele proces van afweging drijven mensen vaak af van wat ze oorspronkelijk wilden hun oospronkeljjke behoefte . Ze passen  hun   behoefte(n) als het ware aan aan de vormen van hulp- en dienstverlening die ze kennen en zijn dus zelf bezig met hun vraag toe te snijden op de maat van het aanbod. 


 


Bij behoefteverheldering gaat het erom dat mensen zich ervan bewust worden wat ze werkelijk willen, zich bewust worden van hetgeen waar zij in wezen behoefte aan hebben. Anders gezegd: behoefteverheldering is een zoekproces waarbij de hulpvrager zicht probeert te krijgen op de behoeften die aan zijn problemen ten grondslag liggen. Op grond van welke behoeften ervaart de cliënt problemen en hoe kan in die behoeften worden voorzien?

2.    Problematiseren



De essentie van problematiseren is: 

het bevragen van een situatie, er een vraagteken achter zetten, de situatie tot vraagstuk maken, tot werkstuk omvormen .


 


Bij problematiseren zit de casemanager in de rol van vragensteller en de hulpvrager in de rol van degene die antwoorden geeft. Tijdens het problematiseren zijn hulpvrager en casemanager gelijkwaardig. 


 


•    De hulpvrager is deskundig met betrekking tot het eigen verhaal, is deskundig met betrekking tot de betekenis die aan zijn verhaal moet worden toegekend en is deskundig in het benoemen van de behoeften die in dit verhaal spelen.


•    De cliënt is dus deskundig in het geven van eigen antwoorden op de ingebrachte situatie. 
•    De casemanager is deskundig op het gebied van problematiserende vragen .

Bij problematiseren wordt vaak gedacht dat het gaat om het  formuleren van een probleem zoals de hulpvrager dit benoemt.


 


Problematiseren wil echter zeggen dat 

onderzocht wordt of op een andere manier naar het gestelde probleem gekeken kan worden. 


 


Wat bedoelen we hiermee?    
Veel hulpvragers leggen namelijk een direct verband tussen een hulpvraag en een oplossing. Die oplossing is vaak niet (direct) voorhanden . 


 


 

Problematiseren wil zeggen, dat de hulpvrager het probleem gaat verschuiven op zo'n manier, dat 

een vraagteken gesteld wordt achter de onontkoombare vanzelfsprekendheid van de probleemsituatie en dat er deelproblemen blijken te bestaan, die wel op kortere termijn oplosbaar zijn.


 


Problematiseren kan ook een mogelijkheid zijn de hulpvrager te laten ontdekken wat de behoefte achter zijn hulpvraag is. 

Er bestaan verschillende manieren om te problematiseren , zoals: 



•    S
•    Werken met v 
•    T
•    Oefenen met b 
•    N
•    Werken met een e


 


 

•    Schriftelijk vragen stellen;
•    Werken met veldassociaties; 
•    Tekenen;
•    Oefenen met betekenisgeven; 
•    Nuanceren ;
•    Werken met een ecogram.


 


Bij al deze vormen van problematiseren komt het erop neer dat de casemanager samen met de cliënt probeert buiten het bestaande referentiekader (buiten het systeem) te treden.


 


Buiten het systeem treden betekent in feite: bewegen, weer in beweging komen . Dat is, vooral in het begin, voor de hulpvrager erg moeilijk. Met problematiserende vragen proberen we toestanden weer in beweging te krijgen.

Buiten het systeem treden betekent in feite: 

bewegen, weer in beweging komen .


 


Dat is, vooral in het begin, voor de hulpvrager erg moeilijk. Met problematiserende vragen proberen we toestanden weer in beweging te krijgen.

Behoeften



De uitkomst van het problematiseren dient te zijn dat de behoeften van de cliënt 

goed omschreven kunnen worden en dat tevens duidelijk is geworden wat hij zelf kan bijdragen aan de vervulling van zijn behoeften.


 


Degenen die werken met de methode van het problematiserend vragen stellen hebben in vele gevallen de ervaring opgedaan dat óf de cliënt geen hulpvraag meer heeft omdat hij zijn probleem zelf heeft kunnen oplossen óf dat als uitkomst van de activiteit hulpvragen duidelijk te omschrijven zijn.


 


Daarbij is ook duidelijk op welke gebieden deze hulpvragen liggen.


 


 

Wanneer we het over behoeften hebben kunnen we denken aan de indeling die Maslow (Maslow 1972) maakte.


 


Hij onderscheidt:


1.    fysiologische behoeften.


Dit betreft de concrete, materiële voorwaarden zoals lucht, water, voedsel, et cetera;
2.    veiligheidsbehoeften .


Dit betreft voorwaarden die ertoe bijdragen dat mensen zich veilig voelen in hun directe leefomgeving;
3.    behoefte aan saamhorigheid en liefde.


Dit betreft de aanwezigheid van mensen in iemands directe omgeving (een sociaal netwerk) waar mensen zich in geborgen weten;
4.    behoefte aan erkenning.


Dit betreft de mogelijkheid om als déze unieke mens gezien en gewaardeerd te worden ;
5.    behoefte aan zelfrealisering en zelfontplooiing .


Hierbij gaat het om de behoefte van mensen zich te ontwikkelen overeenkomstig hun mogelijkheden en hun ambities.


Het gaat dan om: iets kunnen presteren , creatief kunnen zijn.


 


 


 

De bevrediging van deze behoeften verlopen volgens Maslow in volgorde van 1 tot en met 5.


 


Hij gaat er vanuit dat wanneer de eerste behoefte niet voldoende bevredigd is, mensen niet toekomen aan 

het bevredigen van de tweede, enzovoort. In een discussie met Viktor Frankl waaraan Frick refereert (Frick 1974) erkent Maslow dat deze volgorde niet altijd geldend is, immers:


 


mensen kennen zelf waarden toe aan hun wereld en kunnen daarin bijvoorbeeld een hogere waarde toekennen aan zelfrealisering dan aan veiligheid.


 


Toch zien we dat op het terrein van de hulp- en dienstverlening waarop het casemanagement zich beweegt veel aandacht besteed wordt aan het ontdekken van behoeften van cli­ enten op fysiologisch terrein en met betrekking tot veiligheid .



Bij een goed assessment is het van belang de behoeften zoals de cliënt die verwoordt, te betrekken op alle levensterreinen zoals Maslow aangeeft.

Toch zien we dat op het terrein van de hulp- en dienstverlening waarop het casemanagement zich beweegt veel aandacht besteed wordt aan

 het ontdekken van behoeften van cli­enten op fysiologisch terrein en met betrekking tot veiligheid .



Bij een goed assessment is het van belang de behoeften zoals de cliënt die verwoordt, te betrekken op alle levensterreinen zoals Maslow aangeeft.

4.4.1 Vaststellen op welke behoeftegebieden de vragen van de cliënt liggen



In de praktijk van het casemanagement komen we, in overeenstemming met de indeling welke Moxley aangeeft tot de volgende behoeftegebieden :


 


 


1.    I
2.    H
3.    W
4.    G
5.    G
6.    S
7.    O
8.    A
9.    V
10.   W
11.   O

 


1.    Inkomen
2.    Huisvesting
3.    Werk
4.    Gezondheid
5.    Geestelijke gezondheid
6.    Sociale en interpersoonlijke relaties.
7.    Ontspanning en vrije tijd
8.    Activiteiten dagelijks leven
9.    Vervoer
10.   Wettelijke voorzieningen
11.   Opleiding

Inkomen



Mensen hebben geld nodig om 


aan de noodzakelijke voorzieningen in hun leven te komen. Mensen krijgen geld allereerst door middel van werk, maar soms ook via uitkeringen . Daar­ naast krijgen zij soms geld van familieleden of relaties om bepaalde dingen aan te schaffen.


 


De casemanager dient zich bij de assessment af te vragen of...

 en in hoeverre hun cliënten in staat zijn in financieel opzicht voor zichzelf te zorgen en in hoeverre ze toegang hebben tot andere hulpbronnen (uitkeringen, et cetera). De casemanager moet tevens vaststellen of het inkomensniveau van zijn cliënten voldoende is om in de meest noodzakelijke levensbehoeften te voorzien.


 


 


 

Huisvesting



In toenemende mate is in onze samenleving adequate huisvesting een probleem . Dit geldt vooral voor ouderen, gehandicapten en mensen in achterstandssituaties.


 


Casemanagers dienen hierbij te letten op:


1.    de relatie tussen inkomen enerzijds en anderzijds het geld wat besteed moet/kan wor- den aan wonen;
2.    de mate waarin iemand in staat is zelfstandig te wonen;
3.    de mate waarin het huis fysiek toegankelijk is voor de cliënt;
4.    de mate van veiligheid in de buurt waar de cliënt woont;
5.    de mate waarin iemand de garantie heeft te kunnen blijven wonen waar hij woont;
6.    de acceptatie en psychologische betekenis die iemand toekent aan wonen .


 


In huisvesting kan op verschillende manieren voorzien worden:


de cliënt kan door de casemanager geholpen worden een passende woonomgeving te vinden;
gebruik gemaakt kan worden van leden van het sociale netwerk van de cliënt om woon­ arrangementen te maken.

Werk



Behoeften op dit gebied hebben te maken met de mate waarop iemand betrokken is bij productieve bezigheden die in maatschappelijk opzicht als belangrijk gezien worden. Velen van ons stellen werk gelijk met activiteiten die geld opbrengen. Maar werk kan in meer behoeften voorzien, zoals de behoefte aan sociale voldoening en de ontwikkeling van ons zelfbeeld.


 


Casemanagers moeten inzicht hebben in 

de betekenis die werk heeft voor hun cliënten, in hun arbeidsgeschiedenis en in de mogelijkheden die zij hebben met betrekking tot werk.


 


Hij dient op basis daarvan een bijdrage te leveren aan het (weer) kunnen gaan werken van zijn klanten. In werk kan voorzien worden door middel van individuele initi­ atieven, door gebruik te maken van het sociale netwerk van de cliënt of door bemiddeling van instanties.


 


 

Gezondheid



Het hebben en behouden van een goede gezondheid is heel belangrijk en het omvat zowel lichamelijke gezondheid als bijvoorbeeld goed kunnen zien en ook bijvoorbeeld tandheel­ kundige zorg.Hiermee hangen samen een goed voedingspatroon , de mogelijkheid tot fysie­ ke mobiliteit, et cetera.


 


Casemanagers moeten inzicht hebben in 

iemands ziektegeschiede­ nis, in iemands persoonlijke en cultuurgebonden opvattingen omtrent ziekte en gezondheid en in de levenswijzen die de gezondheid van hun cliënten beïnvloeden.


 

Geestelijke gezondheid



De afwezigheid van depressie en angst en het hebben van een positieve kijk op het leven zijn essentiële aspecten van geestelijke gezondheid. Hiermee hangen het hebben van zelfrespect en een gezond zelfbeeld samen.


 


Casemanagers moeten aandacht besteden aan 

de wijze waarop hun cliënten zich gedragen en blijk geven van al dan niet geestelijk gezond zijn en van de wijze waarop zij omgaan met problemen in hun dagelijks leven.


 


Het gaat hier dan om de mate waarin hun cliënten in staat zijn de uitdagingen van het dagelijks leven aan te kunnen en welke behoeften aan ondersteuning zij in dit opzicht hebben

Sociale en interpersoonlijke relaties.



Nauw verbonden met de behoeften die mensen hebben om geestelijk gezond te kunnen le­ ven zijn de behoeften om zich verbonden te voelen met andere mensen. Sociale en interper­soonlijke relaties kunnen mensen helpen zich in psychisch opzicht wel te bevinden.


 


Sociale relaties kunnen vijf functies voor mensen hebben:
 

1.    intimiteit ;
2.    sociale integratie;
3.    mogelijkheid tot groei;
4.    {zelf )bevestiging ;
5.    ondersteuning .


 


Aangezien deze behoeften nauw samenhangen met de lichamelijke en psychische toestand van mensen en beïnvloed worden door bijvoorbeeld de plek waar iemand woont of de mate waarin hij al dan niet aan het verkeer kan deel nemen, is een onderzoek door de casemana­ ger naar de sociale en interpersoonlijke relaties noodzakelijk.


 


Het is van groot belang te we­ ten welke vaardigheden en mogelijkheden iemand heeft om sociale relaties te ontwikkelen en te onderhouden .Eveneens is het van groot belang de karakteristieken van het bestaande sociale netwerk van de cliënt te kennen en te weten in welke behoeften van de cliënt dit netwerk zou kunnen voorzien.


 


 

Ontspanning en vrije tijd



In onze opvatting omtrent behoeften spelen ook activiteiten een rol die te maken hebben met de valiteit van leven van mensen. Ook ontspanning en vrije tijd zijn van invloed op iemands mentale en fysieke gezondheidstoestand en iemands behoefte aan sociale en in­ terpersoonlijke relaties. Door middel van recreatie en vrije tijd krijgt iemand de gelegenheid om iets met anderen samen te doen, saamhorigheid te ervaren, tot zelfexpressie te komen en cognitief gestimuleerd te worden.



Casemanagers willen weten welke behoeften 

hun cliënten hebben met betrekking tot vrije tijd en ontspanning en in welke mate zij in staat zijn en de vaardigheden hebben om hier vorm aan te geven.


 


Daarbij kijkt de casemanager ook in hoeverre iemands omgeving hier stimulerend of juist remmend op werkt.


 


Assessment is dus gericht op het in kaart brengen van de mate waarin mogelijkheden tot vrijetijdsbesteding aanwezig zijn, in hoeverre ze toe­ gankelijk zijn en passen bij wat de cliënt wil.

Activiteiten dagelijks leven



Deze rubriek omvat alle activiteiten die voor iemand essentieel zijn om op een goede ma­ nier zijn dagelijks leven te organiseren.



Om op een redelijke manier zelfstandig te kunnen blijven is het voor iemand bijvoorbeeld noodzakelijk in staat te zijn voor voedsel te kunnen zorgen, zich te kunnen wassen en kle­ den, een huishouding in stand te kunnen houden.


 


Het is voor de casemanager van groot belang te weten op welke gebied 

iemands behoeften liggen en in welke mate iemand in staat is daar zelf goed mee om te gaan, bijvoorbeeld als het gaat om de vraag of iemand in staat is zelfstandig te wonen of te blijven wonen .


 


De case­ manager moet ook weten in hoeverre iemand in staat is deze activiteiten zelf uit te voeren of dat hij hulp van anderen uit zijn sociale netwerk of van instanties hierbij nodig heeft en kan krijgen.


 

Vervoer



Deel kunnen nemen aan het maatschappelijk verkeer is een andere basisbehoefte van mensen waarin op een of andere manier in moet zijn voorzien, wil iemand in staat zijn onafhan­ kelijk te leven.


 


Dat betekent dat iemand eenvoudigweg in staat moet zijn te weten wanneer bijvoorbeeld een bus rijdt, waarheen, en als hij er geen gebruik van kan maken, wie in zijn sociale netwerk daar dan in kan voorzien.


 


Wanneer deze mogelijkheden ontbreken, moet de casemanager 

weten of er speciale vervoersmogelijkheden bestaan en of die toegankelijk zijn voor deze cliënt.

Wettelijke voorzieningen



Veel cliënten van casemanagers hebben behoefte aan rechtsbijstand waarin alleen voor­ zien kan worden door een jurist .


 


Dat kan te maken hebben met delinquentie, niet hande­ lingsbekwaam zijn, schending van iemands grondrechten , zaken die te maken hebben met verwaarlozing of misbruik van cliënten. De casemanager moet weten 

welke behoeften een cliënt op dit gebied heeft.


 


 


 

Opleiding



Lezen, schrijven en rekenen zijn vaardigheden die basaal zijn als iemand zich in onze samenleving goed staande wil houden .


 


Casemanagers moeten goed weten in hoeverre hun cliënten 

over deze vaardigheden beschikken of in staat zijn ze aan te leren. Ook moet hij weten of er mogelijkheden zijn voor cliënten die een speciale benadering nodig hebben .


 


 

Het zal duidelijk zijn dat het in kaart brengen van de behoeften van de cliënt op deze be­hoeftegebieden enerzijds gebeurt aan de hand van objectief waarneembare en vast te stel­len feiten, maar anderzijds 

aan de hand van de betekenis die de cliënt zelf geeft aan deze feiten.


 


Anders gezegd: de feitelijke constatering van een tekort betekent voor de cliënt nog niet het hebben van een behoefte aan aanvulling op dat tekort.

4.5 Omzetten van behoeften in deelbehoeften



Soms zijn de geconstateerde behoeften bij cliënten nog te groot, te abstract van aard om ermee aan het werk te kunnen gaan. Dan zullen we moeten proberen om 

de behoeften om te zetten in deelbehoeften die eerder, sneller of beter gerealiseerd kunnen worden.


 


We maken hiertoe gebruik van wat wij noemen 'nuanceringstechnieken '.


 


 

Nuanceren met woord betekenissen



Hulpvragers gebruiken woorden soms in één bepaalde betekenis, met als gevolg dat ze een ruimere of andere betekenisgeving van die woorden niet (meer) zien en die dus ook niet aanwenden in hun situatie.


 


Het zoeken naar nuanceringen in woordbetekenissen is onder andere van belang wanneer 

het om woorden gaat waarmee de hulpvrager anderen in zijn situatie benoemt.


 


Het zoeken naar nuanceringen kan ook van belang zijn met betrekking tot het zelfbeeld van de hulpvrager en zijn handelen op grond daarvan. Het gaat er vooral om dat mensen zichzelf als meer gaan zien dan overeenkomstig het etiket dat zij door anderen krijgen opgeplakt. 


Nuanceren met woordbetekenissen kan niet alleen leiden tot meer mogelijkheden, maar het kan ook een emanciperende werking hebben.


 


Werd bijvoorbeeld  het maatschappelijk werk vroeger omschreven als psychosociale  hulpverlening  (waarvan niemand  duidelijk kon vertellen wat dat nu inhield), het huidige beroepsprofiel is veel genuanceerder geformuleerd en het doorgaan op die weg zal zeker een emanciperende invloed hebben op het maatschappelijk werk ten aanzien van zichzelf en andere disciplines. 


 


Door nuanceringen aan te brengen wordt ook duidelijker welke rechten men heeft of wil hebben. Op die manier bepalen nuanceringen van woordbetekenissen mee welke positie men inneemt of wil innemen.

4.6 Omzetten van een genuanceerde behoefte in een hulpvraag en doelstelling


 


Het is van belang dat bij het vaststellen van vragen en doelen zoveel mogelijk gebruik gemaakt wordt van de ideeën en perspectieven die de cliënt zelf met betrekking tot de vervulling van zijn behoeften heeft .


 


Dit luistert nauw, want ook hier bestaat het gevaar dat de cliënt zijn hulpvraag formuleert in termen van het bestaande aanbod. Het gaat om het subtiele spel rond fantasie en werkelijkheid:



 

-De werkelijkheid bestaat uit hulp- en dienstverleningsaanbod of wat binnen het bestaande systeem ligt. 
-De fantasie beslaat het gebied waarop de cliënt in zijn eigen woorden zijn eigen beelden creëert. 


 


Beelden die te maken hebben met werkelijkheden die hij zou willen bereiken : doelen.


 


Bij het omzetten van een hulpvraag in een doelstelling gaat het dus om de vraag wat iemand nodig denkt te hebben om zijn behoefte (in termen van een doel) te realiseren.

 


Bij het omzetten van een hulpvraag in een doelstelling gaat het dus om 

de vraag wat iemand nodig denkt te hebben om zijn behoefte (in termen van een doel) te realiseren.

4.7 Mogelijkheden en beperkingen van de cliënt in relatie met zijn hulpvraag



Wanneer in kaart gebracht is wat de behoeften van de cliënt zijn, tot welke doelen de realisering van die behoeften moet leiden (= welke hulpvraag de cliënt heeft) en welke middelen kunnen worden ingezet volgt als eerste de vraag wat de cliënt 

zelf aan mogelijkheden heeft om aan de realisering van zijn behoeften (mee) te werken .


 


 

We hebben in het voorgaande aangegeven dat het problematiseren van de situatie door en met de cliënt in sommige gevallen al kan leiden tot 

het bereiken van een {deel)oplossing, zonder dat in het algemeen of met betrekking tot een deelaspect verder nog hulp- of dienst­ verlening georganiseerd hoeft te worden.


 


Omdat casemanagement echter toegepast wordt in situaties waarin de cliënt te maken heeft met complexe en/of langdurige problematiek zal het over het algemeen zo zijn dat er nogal wat vragen overblijven.


 


 

De casemanager zal allereerst naar de cliënt zelf kijken waar het gaat om het realiseren van diens behoeften. Dat betekent dat de toestand van de cliënt exact in beeld gebracht moet worden. 


 


Het verzamelen van relevante gegevens over het functioneren van de cliënt in relatie met zijn hulpvraag betreft ineerste instantie een oriëntatie op de vier volgende gebieden:


 


1.    f
2.    c
3.    e
4.    g


 


 


1.    fysieke toestand en fysiek functioneren;
2.    cognitief functioneren;
3.    emotioneel functioneren;
4.    gedragsmatig functioneren


 


 

Dit betekent dat bij het nagaan van wat de cliënt zelf kan bijdragen aan de beantwoording van zijn hulpvraag bijvoorbeeld gekeken moet worden naar:


1.    in hoeverre heeft de hulpvraag betrekking op het fysiek functioneren van de cliënt? Kan hij, eventueel met hulp van de casemanager, hier zelf verandering c.q. verbetering in aanbrengen?



2.    In hoeverre heeft de hulp vraag betrekking op het cognitief functioneren van de cliënt? Is hij in staat zijn situatie te overzien, beschikt hij over voldoende informatie om zijn situatie beoordeelt, et cetera. Kan hij, eventueel met hulp van de casemanager manieren bedenken om aan zijn hulpvraag te werken?



3.    in hoeverre heeft de hulpvraag te maken met het emotioneel functioneren van de client? Is hij in staat relaties met anderen aan te gaan en te onderhouden? Hoe reageert hij op zijn geïdentificeerde behoefte(n): moedeloos en apathisch of met hoop en energie, et cetera. Kan hij, eventueel met hulp van de casemanager, zichzelf in psychisch opzicht leren mobiliseren om aan zijn hulpvraag te werken?



4.    in hoeverre heeft de hulpvraag te maken met het gedragsmatig functioneren van de cliënt? Beschikt hij over voldoende sociale vaardigheden om (eventueel met anderen) aan zijn hulpvraag te werken, et cetera. Kan hij, eventueel met hulp van de casemanager, vaardigheden aanleren die hem in staat stellen op een adequate wijze gebruik te maken van hulpbronnen in zijn omgeving? De casemanager werkt hier voorwaarden­ scheppend.

4.8   Assessment van de omgeving van de cliënt


 


Het tweede onderdeel in het assessmentproces is het 

vaststellen van de kwaliteit van de sociale omgeving, het netwerk , van de cliënt.


 


Immers, voordat er professionals worden ingeschakeld in de hulpverlening (uitgezonderd in crisissituaties zoals wij eerder aangaven), is het van belang na te gaan welke hulp de cliënt uit zijn sociale netwerk kan ontvangen met betrekking tot zijn hulpvraag.


 


Het gaat er dus om de cliënt te zien als onderdeel van zijn sociale netwerk. In termen van methodisch handelen spreken we hier van de ecologische benadering.



 

4.8.1 De ecologische benadering



De ecologische benadering (Germain & Gitterman 1996) is een systeemgerichte benadering , maar het systeem wordt verbreed  tot de context waarbinnen de hulpvrager leeft.


 


Volgens   de ecologische visie ontstaan problemen van mensen niet omdat een persoon slecht functioneert, of omdat de omstandigheden zo ongunstig zijn, maar 

omdat iemand in zijn eigen omgeving niet meer over de contacten of hulpmiddelen beschikt die hij nodig heeft om zijn problemen op te lossen.


 


Een afwezigheid of tekortschieten van de verbindingen tussen mensen en hun hulpbronnen. Men spreekt in het Engels van 'poor fit', een gebrekkige aansluiting.


 


 

Er wordt een ecogram gemaakt in de intake. Dat heeft zo zijn voordelen. Welke?


 


 

De totale context van de cliënt wordt inzichtelijk gemaakt door de situatie te visualiseren. De hulpverlener en de cliënt brengen samen de situatie van de cliënt in kaart door middel van het maken van een tekening, een ecogram. 


 


1.    In een intake kan met behulp van een ecogram de belangrijkste informatie van de cliënt op een efficiënte manier geordend worden. 



2.    Een ander voordeel is dat vanaf het begin van het hulpverleningsproces de cliënt actief betrokken wordt en medeverantwoordelijk wordt gemaakt. Hij geeft door te tekenen aan hoe hij zijn situatie ervaart.



3.    Een derde aspect is dat door het in kaart brengen van alle belangrijke contacten niet alleen gefocust wordt op de problemen van de cliënt. Ook de  positieve, goedlopende relaties krijgen aandacht. Een cliënt voelt zich niet alleen maar slachtoffer van zijn situatie.



Op basis van het ecogram worden hypotheses geformuleerd en een hulpverleningsplan op­ gesteld.

Op basis van het ecogram worden 

hypotheses geformuleerd en een hulpverleningsplan op­ gesteld.

Van ecogram naar genogram



Het ecogram is een weergave van hoe een cliënt of een gezin in de sociale ruimte staat, een genogram is


 

 is een grafische weergave van de wijze waarop een gezin in de tijd bestaat.


 


Ieder individu is niet alleen ingebed in een complexe hier-en-nu-leefruimte , maar is ook deel van een familiekroniek, van een oneindig gecompliceerd menselijk systeem dat zich gedurende vele generaties ontwikkeld heeft en waarin allerlei dingen zoals rolopvattingen, kijk op gebeurtenissen, voorschriften, et cetera van generatie op generatie zijn overgedragen. Het gaat dan om een soort intergenerationele familiehistorie .



Het genogram geeft een beeld van het gezin in de tijd, waardoor het individuele gezinslid in staat gesteld wordt de dynamiek van het eigen gezin te-begrijpen én te ontdekken welke invloed dat heeft op zijn eigen huidige functioneren .

Het genogram geeft een beeld van het gezin in de tijd, waardoor het individuele gezinslid in staat gesteld wordt 

de dynamiek van het eigen gezin te-begrijpen én te ontdekken welke invloed dat heeft op zijn eigen huidige functioneren .

Het genogram geeft een beeld van het gezin in de tijd, waardoor het individuele gezinslid in staat gesteld wordt 


 

de dynamiek van het eigen gezin te-begrijpen én te ontdekken welke invloed dat heeft op zijn eigen huidige functioneren .


 



Het genogram is een soort stamboom die sociale gegevens bevat zoals genealogische relaties, belangrijke familiegebeurtenissen, beroepen in de familie, verlies van familieleden, verhuizingen, uit het oog verloren familieleden, herkenbare rolpatronen, et cetera.


 


In het genogram worden mannen aangeduid met een vierkantje en vrouwen met een cirkeltje. Is de sekse van een persoon niet bekend, dan wordt een driehoekje gebruikt

Het genogram is een soort 

stamboom die sociale gegevens bevat zoals genealogische relaties, belangrijke familiegebeurtenissen, beroepen in de familie, verlies van familieleden, verhuizingen, uit het oog verloren familieleden, herkenbare rolpatronen, et cetera.


 


In het genogram worden mannen aangeduid met een vierkantje en vrouwen met een cirkeltje. Is de sekse van een persoon niet bekend, dan wordt een driehoekje gebruikt

 


In het genogram worden mannen aangeduid met


 


-een v


-vrouwen met een c


-Is de sekse van een persoon niet bekend, dan wordt een

-mannen aangeduid met een vierkantje en 


-vrouwen met een cirkeltje. 


-Is de sekse van een persoon niet bekend, dan wordt een driehoekje gebruikt

4.9    Het sociale netwerk


 


Het belang van netwerken in het kader van hulpverlening is al lang bekend. Zo vestigde Speek (1973) al de aandacht op het helend vermogen van netwerken voor individuen, gezinnen en groepen.


 


Baars  1994 koppelt  het grip sociaal netwerk aan sociale integratie wat hij omschrijft als 'het ingebed zijn in een geheel van mensen met wie rechtstreeks min of meer duurzame banden worden onderhouden voor de vervulling van de dagelijkse levensbehoeften'.


 


Een sociaal netwerk is als een vloer waarop men loopt. Is die vloer erg zwak, dan bestaat de kans er doorheen te zakken, met alle gevolgen van dien. Heeft iemand een minimaal of zwak netwerk dan zijn problemen al gauw voorspelbaar. 



De schatting  daarbij is dat een netwerk met een zwakke structuur, onder bepaalde omstandigheden 

niet in staat is de ·benodigde emotioneel-relationele steun te bieden.


 


Anders gezegd: de draagkracht kan afnemen naarmate iemands netwerk zwakker is.


 


De kansen op vereenzaming, sociaal isolement en andere problemen nemen daarbij toe.


 


 


 

Caplan (1974) omschrijft een netwerk als 'een blijvend patroon van voortdurende of ononderbroken banden die een belangrijk aandeel hebben in het op de been blijven van mensen'.


 


Een sterk ondersteunend sociaal netwerk kan iemand voorzien van 

een besef van zekerheid in tijden van stress en verandering. Het kan mensen emotionele ondersteuning bieden en bij het moeten uitvoeren van bijzondere taken.


 


Mensen die in een goed sociaal netwerk zijn ingebed hebben toegang tot mensen waarmee ze hun stress veroorzakende situatie kunnen delen en bespreken en deze mensen kunnen hen met raad en daad bijstaan om zo goed mogelijk met hun situatie om te gaan.

In studies naar de aard en betekenis van netwerken wordt een onderscheid gemaakt tussen


 


S


F


•    structurele en 
•    functionele kenmerken 


van sociale netwerken.

4.9.1 Structurele kenmerken van netwerken



Moxley (1989) beschrijft vier structurele kenmerken van netwerken om te kunnen analyseren hoe een netwerk in elkaar zit.


Deze eigenschappen zijn:



1. De o


2. De ge
3. De d
4. De b

1. De omvang 
2. De gevarieerdheid 
3. De dichtheid.
4. De bereikbaarheid 

4.9.2 De functionele kenmerken van een netwerk



Behalve dat het nodig is bij cliënten met complexe en/of langdurige problematiek te weten hoe hun netwerk is opgebouwd, is het ook van belang te weten wat dit netwerk voor de betrokkene betekent. Dit zijn de functionele kenmerken van het sociale netwerk.


 


Bij sociale netwerken, worden vier functies onderscheiden (Baars en Verschuren 1998):



•    De af
•    De behoefte aan a
•    De behoefte aan s
•    De behoefte aan m

•    De affectieve behoefte: 
•    De behoefte aan aansluiting : 
•    De behoefte aan stabiliteit : 
•    De behoefte aan materiële en instrumentele middelen: 

4.9.1 Structurele kenmerken van netwerken
Moxley (1989) beschrijft vier structurele kenmerken van netwerken om te kunnen analyseren hoe een netwerk in elkaar zit.


 


Deze eigenschappen zijn:



1. De omvang 
2. De gevarieerdheid 
3. De dichtheid.
4. De bereikbaarheid 


 


1.  De  omvang: 


het totaal aantal mensen in een sociaal netwerk met wie iemand contact heeft.


 


De burgerlijke staat van de cliënt is in doorsnee van grote invloed op de omvang van het netwerk. Klanten met  een klein netwerk  zijn doorgaans  alleenstaand.


 


Cliënten met  een partner  hebben  vaak  de grootste netwerken:  men  krijgt  er door een partner als het ware een netwerk bij. In zeer kleine netwerken is de sector familie soms dominant.


 


Ontbreekt deze of is de relatie daarmee negatief, dan domineert vaak de sector maatschappelijke diensten (maatschappelijk werk, huisarts, RIAGG, GSD, CAD, enzovoort). Het is natuurlijk de vraag aan welke criteria mensen als privé-persoon of als vertegenwoordiger van instanties moeten voldoen om tot iemand netwerk gerekend te kunnen worden.


 


Volgens de definiëring van Caplan (1974) zal er in ieder geval van een zekere frequentie en continuïteit  sprake moeten  zijn.

2. De gevarieerdheid: 



de variatie van netwerkleden in leeftijd, geslacht, burgerlijke staat, werk, scholing


 


Een gevarieerd netwerk bestaat dus uit mensen van 


 

verschillende leef­tijd, burgerlijke staat, opleiding en werksituatie.


 


Naarmate het netwerk gevarieerder is neemt, volgens Flap en Tazelaar (1988), de kans op meer soorten steun toe.


 


Uit hun studie blijkt tevens dat de gevarieerdheid van een netwerk over het algemeen toeneemt met de omvang van het netwerk. Bij kleine netwerken is er vanzelfsprekend geen sprake van gevarieerdheid .


 


Maar bij wat grotere netwerken (groter dan 15) valt dat op het eerste gezicht wel mee. Als echter zowel opleidingsniveau en werksituatie als leeftijd en burgerlijke staat gecombineerd worden blijkt de cliënt toch vaak geïsoleerd te staan.


 


Sommige cliënten hebben bijvoorbeeld een hoge opleiding, maar in tegenstelling tot hun netwerkleden geen werk op dat niveau ; anderen zijn alleenstaand en missen contacten met andere alleenstaanden in dezelfde leeftijdsgroep.


 


Er is dan een gebrek aan homogene contacten.

3. De dichtheid.



In hoeverre zijn de netwerkleden onderling verbonden?


 


Dozier e.a.(1987) wijzen op de heilzame werking van een netwerk met een matige dichtheid: 


 

niet al te veel onderlinge verbindingen tussen de netwerkleden.


 


Een 'dicht' netwerk zou immers te weinig persoonlijke ruimte kunnen toestaan aan de cliënt. De dichtheid van een sociaal netwerk is onder andere ook afhankelijk van het open dan wel gesloten zijn van potentiële communicatiekanalen zoals blijkt uit :



1.    de frequentie van het contact;
2.    wie het initiatief neemt;
3.    het gewicht van het contact: 
•    affectieve behoefte; 
•    aansluitingsbehoefte; 
•    behoefte aan stabiliteit;
•    behoefte aan materiële en instrumentele middelen.

4. De bereikbaarheid: 



de geografische afstand tussen cliënt en netwerkleden en de wijze waarop die afstand overbrugd wordt. 


 

De personen, of het er nu veel of weinig zijn, wonen meestal binnen een straal van 25 km. Soms blijkt dat veel familie in dezelfde wijk woont, maar ook dat een moeder en zoon dichtbij elkaar wonen zonder contact te hebben.


4.9.2 De functionele kenmerken van een netwerk



Behalve dat het nodig is bij cliënten met complexe en/of langdurige problematiek te weten hoe hun netwerk is opgebouwd, is het ook van belang te weten wat dit netwerk voor de betrokkene betekent. Dit zijn de functionele kenmerken van het sociale netwerk.


 


Bij sociale netwerken, worden vier functies onderscheiden (Baars en Verschuren 1998):


 


•    De affectieve behoefte: 
•    De behoefte aan aansluiting : 
•    De behoefte aan stabiliteit : 
•    De behoefte aan materiële en instrumentele middelen: 


 

De affectieve behoefte: 
de mate waarin  het  netwerk  waardering  en erkenning geeft, bijvoorbeeld  emotionele  ondersteuning


 


De behoefte aan aansluiting : 
de behoefte aan aansluiting: de mate waarin het netwerk de client het  gevoel geeft erbij te horen, bijvoorbeeld op basis van gemeenschappelijke interesses, waarden en achtergronden;


 


De behoefte aan stabiliteit : 
banden met andere mensen houden stand en zijn evenwichtig verdeeld tussen mensen met wie banden op basis van een uitdrukkelijke voorkeur bestaan en mensen met wie banden min of meer gewoontegetrouw intact blijven;


 


De behoefte aan materiële en instrumentele middelen: 
variërend van geld, huisvesting en voeding tot informatie, praktische hulp en bijstand.


 


De affectieve behoefte: 
 

de mate waarin  het  netwerk  waardering  en erkenning geeft, bijvoorbeeld  emotionele  ondersteuning


 

 


De behoefte aan aansluiting : 
 

de behoefte aan aansluiting: de mate waarin het netwerk de client het  gevoel geeft erbij te horen, bijvoorbeeld op basis van gemeenschappelijke interesses, waarden en achtergronden;


 

 


De behoefte aan stabiliteit : 


banden met andere mensen houden stand en zijn evenwichtig verdeeld tussen mensen met wie banden op basis van een uitdrukkelijke voorkeur bestaan en mensen met wie banden min of meer gewoontegetrouw intact blijven;


 

 


De behoefte aan materiële en instrumentele middelen: 


variërend van geld, huisvesting en voeding tot informatie, praktische hulp en bijstand.

4.9.3 Stadia in het werken met sociale netwerken



Wanneer gewerkt wordt met een sociaal netwerk worden drie stadia doorlopen:


 


1.    De i
2.    De int


3.    De vers

1.    De inventarisatie van het netwerk :


hoe ziet het netwerk eruit, wat is de conditie van het netwerk;



2.    De interpretatie van het netwerk : 
•    Welke  structurele tekorten heeft het netwerk    
•    Welke functionele tekorten heeft dit netwerk?
•    In hoeverre heeft het netwerk mogelijkheden ter ondersteuning van de gestelde problematiek?
•    Aan welke plannen ter versterking van het netwerk wil de cliënt gaan werken?



3.    De versterking van het netwerk:


versterking van een netwerk  is niet  synoniem met uitbreiding van een netwerk. Versterking kan ook inhouden:
•    Een verbetering van bepaalde relaties;
•    Inkrimping van het netwerk door afstoting van ongunstige netwerkrelaties. (Geen onbekend verschijnsel bij cliënten uit onder andere de jeugdhulpverlening, de reclassering en de verslavingszorg) ;


 


Om een netwerk te kunnen versterken zal men eerst doelen dienen vast te stellen in welke richting het netwerk versterkt kan worden op basis waarvan concrete plannen kunnen worden ontwikkeld en uitgevoerd.

 


Om een netwerk te kunnen versterken zal men eerst 

doelen dienen vast te stellen in welke richting het netwerk versterkt kan worden op basis waarvan concrete plannen kunnen worden ontwikkeld en uitgevoerd.

4.9.4 Zichtbaar maken van het netwerk
Een sociaal netwerk kan zichtbaar gemaakt worden door het opstellen van een ecogram. Het is mogelijk het ecogram te verdiepen door de volgende vragen te stellen die betrekking hebben op drie vormen van 'sociale uitwisseling' :


 


1.    Em
2.    Instr
3.    Socia

 


1.    Emotionele uitwisseling.


Bijvoorbeeld: met wie bespreekt u uw persoonlijke problemen?



2.    Instrumentele uitwisseling .


Bijvoorbeeld : wie heeft de afgelopen maand bij u geholpen met het huishouden of met klussen?



3.    Sociale uitwisseling:


Bijvoorbeeld : wie is er de afgelopen maanden wel eens bij u koffie of een glaasje komen drinken?

4.9.5 Tips bij het werken met sociale netwerken



•    Werk zoveel mogelijk va
•    Begin met kle
•    Ga na of de cliënt beschikt over e
•    Formuleer de doel
•    Reinheid en u
•    De betrokkenheid van de cl
•    Probeer andere netwer
•    Voorwaarde voor een sociaal-netwerkbenadering is het werken in t
•    Mobiliseer het n
•    Cliënten zijn meestal in staat zel
•    Netwerkleden kunnen vaak behulpzaam zijn bij het u
•    Het kan van belang zijn te werken met een netwerkbi
•    Via dag
•    Voor het aangaan van l


•    Werk zoveel mogelijk vanuit de directe leefsituatie van de cliënt.
•    Begin met kleine stappen. Een valkuil is dat men erover blijft praten, terwijl er ondertussen niets gebeurt.
•    Ga na of de cliënt beschikt over een telefoon. Een telefoon kan een belangrijk middel zijn bij netwerkopbouw. (Dat geldt ook voor het hebben van een auto).
•    Formuleer de doelen en de plannen zo concreet mogelijk in termen van gedrag of vaardigheden.
•    Reinheid en uiterlijke verzorging zijn belangrijk bij netwerkopbouw. Wie stinkt, zich niet wast, heeft een goede kans om anderen behoorlijk op een afstand te houden (Gersons 1989).
•    De betrokkenheid van de cliënt staat in het hele proces voorop. Elke stap dient samen met de cliënt genomen te worden. Over de netwerkanalyse , de interpretatie en de planning dient overeenstemming te bestaan.
•    Probeer andere netwerkleden die niet in de problematiek verweven zijn zo vroeg mogelijk in te schakelen.
•    Voorwaarde voor een sociaal-netwerkbenadering is het werken in teamverband. Dat uitvoeringsteam bestaat doorgaans niet alleen uit professionals, maar is ook samenge­ steld uit mensen in de directe leefomgeving van de cliënt die hij vertrouwt.
•    Mobiliseer het netwerk door andere netwerkleden erbij te betrekken. Dit lukt vaak al­ leen wanneer de casemanager de klant hierbij helpt.
•    Cliënten zijn meestal in staat zelfstandig voor uitbreiding van het netwerk te zorgen. Voor verbetering van bestaande relaties in het netwerk is meestal de hulp van een professional onontbeerlijk .
•    Netwerkleden kunnen vaak behulpzaam zijn bij het uitbreiden van het netwerk. Casemanagers ervaren soms het erbij betrekken van netwerkleden als een doorbreking van hun professionele domein. Het is goed dat de casemanager dit in overweging neemt wanneer hij aarzelingen heeft om netwerkleden in te schakelen.
•    Het kan van belang zijn te werken met een netwerkbiografie van de cliënt: welke ge­ beurtenissen in zijn leven hebben een ingrijpende verandering in het netwerk tot ge­ volg gehad?
•    Via dagactiviteit in de sfeer van vrije tijd, scholing of werk kunnen mensen met name hun netwerk uitbreiden. Via scholing en werk doen de meeste mensen 40 tot 60 % van hun vriendschappelijke contacten op.
•    Voor het aangaan van langer lopende verplichtingen zoals een cursus, het lidmaatschap van een vereniging of een plaats op de arbeidsmarkt, is vaak de ondersteuning door een casemanager noodzakelijk.

4.10 Probleemvelden



Soms is het belangrijk naast hulpvragen voortkomend uit behoeften, probleemvelden te onderscheiden.


 


Zo is het bij nieuwkomers (mensen uit andere culturen) die met problemen komen omdat ze geen werk hebben, onder andere van belang na te gaan in hoeverre ze Nederlands kunnen verstaan en spreken.


 


Het beheersen van de Nederlandse taal is immers een eerste vereiste om zich op de Nederlandse arbeidsmarkt te kunnen begeven.


 


Spreekt de desbetreffende cliënt niet of nauwelijks Nederlands en roert hij dit punt niet aan, dan is hier sprake van .....


 

een probleemveld.

Probleemvelden zijn problemen in de situatie van de cliënt die wel door de casemanager (en anderen) en 

niet door de cliënt worden gesignaleerd:



•    casemanagers constateren problemen die niet in de hulpvragen van de cliënt tot uitdrukking komen;
•    casemanagers constateren dat slechts één aspect van een probleem in een hulpvraag tot uitdrukking komt.


 


Probleemvelden zijn in het algemeen structureel van aard en zijn vaak positioneel gebonden. Probleemvelden beïnvloeden de aansluiting tussen de cliënt en zijn omgeving:



Gebrekkige sociale redzaamheid;
•    Geen goed Nederlands kunnen spreken;  
•    Ontbreken van seksuele mogelijkheden; 
•    Geen werk hebben;
•    Niet voldoende vrijetijdsbesteding hebben; 
•    Slechte woonomgeving;
•    Niet over een draagkrachtig netwerk beschikken; 
•    Gediscrimineerd worden;
•    Gebrek aan financiën;
•    Niet met geld kunnen omgaan; 
•    Slechte persoonlijke verzorging ; Enzovoort.

Probleemvelden zijn in het algemeen structureel van aard en zijn vaak positioneel gebonden. Probleemvelden beïnvloeden de aansluiting tussen de cliënt en zijn omgeving:


Gebrekkige sociale redzaamheid;
•    Geen goed Nederlands kunnen spreken;  
•    Ontbreken van seksuele mogelijkheden; 
•    Geen werk hebben;
•    Niet voldoende vrijetijdsbesteding hebben; 
•    Slechte woonomgeving;
•    Niet over een draagkrachtig netwerk beschikken; 
•    Gediscrimineerd worden;
•    Gebrek aan financiën;
•    Niet met geld kunnen omgaan; 
•    Slechte persoonlijke verzorging ; Enzovoort.

Probleemvelden zijn:

•    Probleemvelden zijn problemen in de situatie van de cliënt die wel door de casemanager (en anderen).


•    Probleemvelden zijn in het algemeen structureel van aard en zijn vaak positioneel gebonden. Probleemvelden beïnvloeden de aansluiting tussen de cliënt en zijn omgeving.

In het kader van integrale hulp- en dienstverlening aan de cliënt is het van belang deze probleemvelden 

in beeld te brengen en ze op te nemen in het hulpverleningsplan. 


 


Juist bij mensen met complexe problematiek blijken de probleemvelden zich op te stapelen en een belangrijk deel van de totale problematiek te vormen. Ten aanzien van het benoemen van probleemvelden , de volgende kanttekeningen:


 


 


•    Betrek de cliënt en het cliëntsysteem zoveel mogelijk bij het vaststellen van een probleemveld;
•    Indien dit niet mogelijk is, stel dan alleen een probleemveld vast, na 'collegiale toetsing' al dan niet in een uitvoeringsteam , andere professionals , enzovoort. 


 


Dit om te voorkomen dat de eigen normen en waarden van de casemanager bepalend zijn voor de vast­ stelling van een probleemveld;



•    Probeer met de cliënt een probleemveld te concretiseren tot één of meer behoeften; 


 


•    Behoeften die uit een probleemveld zijn ontwikkeld, kennen vaak een programmatische (cursusachtige) aanpak en een trajectmatige benadering. Aan veel van deze behoeften kan vaak in groepsverband worden gewerkt .

Juist bij mensen met complexe problematiek blijken de probleemvelden zich op te stapelen en een belangrijk deel van de totale problematiek te vormen. Ten aanzien van het benoemen van probleemvelden , de volgende kanttekeningen:


 

 


 


•    Betrek de cliënt en het cliëntsysteem zoveel mogelijk bij het vaststellen van een probleemveld;



•    Indien dit niet mogelijk is, stel dan alleen een probleemveld vast, na 'collegiale toetsing' al dan niet in een uitvoeringsteam , andere professionals , enzovoort. 


 


Dit om te voorkomen dat de eigen normen en waarden van de casemanager bepalend zijn voor de vast­ stelling van een probleemveld;



•    Probeer met de cliënt een probleemveld te concretiseren tot één of meer behoeften;


 


•    Behoeften die uit een probleemveld zijn ontwikkeld, kennen vaak een programmatische (cursusachtige) aanpak en een trajectmatige benadering. Aan veel van deze behoeften kan vaak in groepsverband worden gewerkt .

4.11  De rol van de professionele hulp- en dienstverlening


 


Het inschakelen van professionele hulp- en dienstverlening is pas aan de orde wanneer 


de casemanager met de cliënt heeft vastgesteld op welke punten de cliënt en diens netwerk tekort komen aan mogelijkheden en middelen om op een adequate wijze de geïdentificeerde behoeften van de cliënt te realiseren. 


 


Het assessment door de casemanager kent in dit verband twee niveaus:

 


1.   Sociale kaart algemeen
2.   Sociale kaart in relatie met de geïdentificeerde behoefte(n) van de cliënt


 

Het assessment door de casemanager kent in dit verband twee niveaus:


 


1.   Sociale kaart algemeen
De casemanager zal de sociale kaart in zijn werkgebied goed moeten kennen en op actueel peil moeten houden, bijvoorbeeld via internet. Dat is met name van belang wanneer doelstellingen van instellingen veranderen onder invloed van fusies of gewijzigde voorwaarden van de kant van subsidiegevers.


 


2.   Sociale kaart in relatie met de geïdentificeerde behoefte(n) van de cliënt.


 


Behalve dat de casemanager een goed algemeen overzicht moet hebben van de mogelijkheden van hulp- en dienstverlening in zijn werkgebied, moet hij ook inhoudelijk zo goed op de hoogte zijn van de aard van die hulp- en dienstverlening dat hij in staat is vanuit de geïdentificeerde behoefte{n) van zijn cliënt de instelling te toetsen aan de hand van de volgende criteria:

•    Beschikbaarheid;
Het gaat hierbij om de vraag of de hulp die de cliënt nodig heeft ook werkelijk geboden kan worden door die instelling. 


 


•    Geschiktheid;
De casemanager zal moeten weten of de geboden hulp geschikt is voor zijn cliënt. Hulp kan aanwezig  zijn maar niet  geschikt  voor deze specifieke cliënt  met deze specifieke behoefte(n). 


 


•    Geëigendheid;
De casemanager zal moeten nagaan of de beschikbare hulp ook past in de cultuur van de cliënt en diens sociale netwerk. 


 


•    Acceptatie;
Ook al lijkt de geboden hulp aan te sluiten op de geïdentificeerde behoefte(n) van de cliënt, dan kan het toch voorkomen dat deze hulp niet door de cliënt wordt geaccepteerd . 


 


•    Toegankelijkheid ;
Hierbij gaat het om de vraag of de cliënt ook daadwerkelijk in staat is gebruik te maken van de diensten van een instelling. Belemmeringen kunnen zijn:



•    geografische ligging; 
•    financiële toegankelijkheid;
•    sociaal-culturele toegankelijkheid; 
•    psychologische toegankelijkheid; 
•    openingstijden ;
•    fysieke toegankelijkheid .

Deze factoren kunnen vertaald worden in de volgende vragen:



•    Kan de cliënt het noodz
•    Als de cliënt zich de  h
•    Beheersen werknemers in die instelling de 
•    Voelt de cliënt zich w
•    Zijn de openingstijden van de instelling z
•    Is het gebouw waarin de instelling gevestigd is ook t


 


•    Kan de cliënt het noodzakelijke vervoer krijgen om de instelling te bereiken?
•    Als de cliënt zich de  hulp financieel  niet kan veroorloven    , zijn daar dan voorzieningen voor te treffen?
•    Beheersen werknemers in die instelling de taal van de cliënt en zijn ze toegerust om met de specifieke raciale, etnische of socio-culturele karakteristieken van de cliënt om te gaan?
•    Voelt de cliënt zich welkom in de instelling en is de instelling in staat de angst van de cliënt voor de instelling weg te nemen?
•    Zijn de openingstijden van de instelling zodanig flexibel dat ook rekening gehouden kan worden met andere verplichtingen die de cliënt heeft?
•    Is het gebouw waarin de instelling gevestigd is ook toegankelijk voor mensen die slecht ter been zijn of rolstoelgebruiker zijn?

4.12    Het assessmentproces samengevat



Wanneer cliënt en casemanager alle stappen en stadia van het assessmentproces doorlopen hebben is er veel informatie verzameld .


 


Deze informatie kan worden samengevat in het volgende schema (Moxley 1989).

Deze informatie kan worden samengevat in het volgende schema (Moxley 1989).

Deze informatie kan worden samengevat in het volgende schema (Moxley 1989).