Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;
Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;
H to show hint;
A reads text to speech;
99 Cards in this Set
- Front
- Back
Assessment richt zich op twee gebieden:
|
-op de persoon van de hulpvrager en -op de omgeving van de hulpvrager.
Uitgedrukt in een schema ziet dat er als volgt uit:
|
|
Assessment is een verzamelnaam voor |
een aantal activiteiten die vooraf gaan aan het opstellen van het hulp- of dienstverleningsplan (de planning).
Het vaststellen van wat de behoefte van de hulpvrager is, is de basis van alle zorg- hulp- en dienstverlening .
Het samen met de hulpvrager zoeken naar de relatie tussen de problemen die hij ondervindt en de behoeften die niet of slechts gedeeltelijk worden bevredigd, noemen we behoefteverduidelijking.
Bij assessment gaat het om het vaststellen van: Er zijn veel omschrijvingen van wat assessment' nu eigenlijk is in omloop in met name de Amerikaanse literatuur (Holman 1983, Meyer 1993, Compton & Galaway 1994) . Het begrip assessment is niet goed met één Nederlands woord te vertalen.
Bedoeld wordt 'het verzamelen van relevante informatie'. |
|
Het samen met de hulpvrager zoeken naar de relatie tussen de problemen die hij ondervindt en de behoeften die niet of slechts gedeeltelijk worden bevredigd, noemen we behoefteverduidelijking.
Bij assessment gaat het om het vaststellen van: |
• wat de behoeften en vragen van de cliënt zijn,
Er zijn veel omschrijvingen van wat assessment' nu eigenlijk is in omloop in met name de Amerikaanse literatuur (Holman 1983, Meyer 1993, Compton & Galaway 1994) . Het begrip assessment is niet goed met één Nederlands woord te vertalen.
• Bedoeld wordt 'het verzamelen van relevante informatie' en op basis daarvan het nemen van adequate beslissingen. |
|
Er zijn veel omschrijvingen van wat assessment' nu eigenlijk is in omloop in met name de Amerikaanse literatuur (Holman 1983, Meyer 1993, Compton & Galaway 1994) . Het begrip assessment is niet goed met één Nederlands woord te vertalen.
Bedoeld wordt |
• Bedoeld wordt
-'het verzamelen van relevante informatie' en op basis daarvan -het nemen van adequate beslissingen. |
|
Bij het verzamelen van informatie is het van belang vooral in de gaten te houden dat het gaat om relevante informatie.
Dat betekent: |
informatie die verband houdt met de door de cliënt geformuleerde behoefte(n). Het gaat niet om informatie die hulpverleners verzamelen omdat ze -al dan niet op basis van protocollen -gewend zijn bepaalde informatie standaard te verzamelen .
In de traditie van de hulpverlening wordt veel informatie verzameld met de bedoeling een diagnose te kunnen stellen. Assessment is uitdrukkelijk anders bedoeld dan diagnostiek. |
|
In de traditie van de hulpverlening wordt veel informatie verzameld met de bedoeling een diagnose te kunnen stellen. Assessment is uitdrukkelijk anders bedoeld dan |
diagnostiek. |
|
4.1.1 Diagnose en diagnostiek
Er wordt dan een onderscheid gemaakt tussen een: |
het vaststellen van een diagnose met psychosociale achtergrond;
het vaststellen van een diagnose zonder psychosociale achtergrond. |
|
Diagnostiek heeft een communicatieve functie.
Vanwege de communicatieve functie van diagnostiek is |
een zekere mate van standaardisatie noodzakelijk.
Met behulp van diagnostiek draagt degene die de diagnose stelt immers informatie over aan collega-hulpverleners en aan degenen die de indicatie stellen. Dan is het nodig dat de betrokkenen er hetzelfde mee bedoelen.
Kendell (1975) benadrukt het belang van het hanteren van diagnostische categorieën (classificaties) door de volgende drie aspecten aan ieder mens te onderscheiden: |
|
Kendell (1975) benadrukt het belang van het hanteren van diagnostische categorieën (classificaties) door de volgende drie aspecten aan ieder mens te onderscheiden: |
Voor het gebruik van categorieën in de diagnostiek kunnen alleen die aspecten van de mens gebruikt worden die hij deelt met sommigen, maar niet met allen. |
|
In wezen is diagnostiek niet veel meer dan een explicitering van conventies: |
door mensen gemaakte afspraken.
Dit houdt in dat diagnostische begrippen niet statisch zijn, maar aan verandering onderhevig en dat deze begrippen geen absolute objectieve waarheid in zich bergen.
Vanuit de praktijk bezien is het van belang dat de relativiteit van de waarde van diagnostiek herkend wordt. |
|
Vanuit de praktijk bezien is het van belang dat de relativiteit van de waarde van diagnostiek |
herkend wordt. |
|
Eén van de voorwaarden waaraan diagnostiek moet voldoen om van nut te zijn, dat het diagnostisch proces |
helder omschreven is en dat dit proces nauwgezet, controleerbaar en herhaalbaar uitgevoerd wordt (Verhulst 1992).
Diagnostische processen staan overigens niet op zichzelf , maar worden gestuurd vanuit verschillende invalshoeken die elk hun eigen voordelen en beperkingen kennen.
Assenbach (1985) spreekt over paradigma's . Dit zijn conceptuele modellen op basis waarvan ideeën en informatie geordend worden. Paradigma's of invalshoeken werken sturend in beslissingen en keuzen die gemaakt worden. |
|
Assenbach (1985) spreekt over paradigma's .
Dit zijn: |
conceptuele modellen op basis waarvan ideeën en informatie geordend worden.
Paradigma's of invalshoeken werken sturend in beslissingen en keuzen die gemaakt worden. |
|
|
leiden tot het opheffen van problemen die de cliënt tegenkomt bij het vervullen van zijn behoeften, waarbij de mogelijkheden van de cliënt en diens omgeving zoveel mogelijk aangewend worden .
|
|
Hoewel deze formulering op het eerste gezicht eenduidig lijkt, kan deze omschrijving op twee manieren gebruikt worden:
|
namelijk wanneer de vraag gesteld wordt wie bepaalt wat adequate beslissingen zijn.
Ook hier zijn de modellen cliënt centraal I en cliënt centraal II weer van toepassing.
|
|
Het zal duidelijk zijn dat wanneer de casemanager vertrekt vanuit model I en de cliënt model II als uitgangspunt neemt, er moeilijkheden tussen cliënt en casemanager ontstaan.
We hebben aangegeven dat de belangrijkste omslag die begin jaren negentig op het terrein van zorg en welzijn werd gemaakt samen te vatten is met: |
'niet de methode, niet de discipline, niet de instelling staat centraal, maar de vraag van de cliënt, de cliënt zelf staat centraal'.
In deze formulering ontbreekt echter, zo blijkt uit de praktijk, wie de vraag van de cliënt bepaalt.
|
|
Achterhuis (1980) wees al in 1980 op het feit dat ieder aanbod zijn eigen vraag schept. En dat in plaats daarvan de vraag van de cliënt het aanbod dient te domineren.
Dat dit in de praktijk vaak niet gebeurt kan verschillende oorzaken hebben:
|
a. De oorzaak ligt op het niveau van de cliënt
a. De oorzaak ligt op het niveau van de cliënt
b. De oorzaak ligt op het niveau van de uitvoerende professionals
c. De oorzaak ligt op het niveau van de aanbiedende instellingen We kunnen constateren dat de meeste belemmeringen die cliënten ervaren bij het verkrijgen waar zij naar vragen, liggen op het terrein van de aanbiedende instellingen. Onder andere door de invoering van marktwerking op dat terrein is het begrip 'rationalisering van de hulpverlening' ingevoerd.
|
|
a. De oorzaak ligt op het niveau van de cliënt |
a. De oorzaak ligt op het niveau van de cliënt
b. De oorzaak ligt op het niveau van de uitvoerende professionals
c. De oorzaak ligt op het niveau van de aanbiedende instellingen We kunnen constateren dat de meeste belemmeringen die cliënten ervaren bij het verkrijgen waar zij naar vragen, liggen op het terrein van de aanbiedende instellingen. Onder andere door de invoering van marktwerking op dat terrein is het begrip 'rationalisering van de hulpverlening' ingevoerd.
Baart en Van der laan (2002) noemen in dit verband de toenemende trend dat:
Het is opvallend dat de overheid steeds sterker aanstuurt op vraaggestuurde hulp- en dienst verlening, maar in de toepassing daarvan gehinderd wordt door uitvoerende instellingen zoals we ook in hoofdstuk 1reeds aangaven. |
|
Baart en Van der laan (2002) noemen in dit verband de toenemende trend dat: |
Het is opvallend dat de overheid steeds sterker aanstuurt op vraaggestuurde hulp- en dienst verlening, maar in de toepassing daarvan gehinderd wordt door uitvoerende instellingen zoals we ook in hoofdstuk 1reeds aangaven. |
|
Het is opvallend dat de overheid steeds sterker aanstuurt op vraaggestuurde hulp- en dienst verlening, maar in de toepassing daarvan gehinderd wordt door |
uitvoerende instellingen. |
|
4.1.3 Assessment
Nu is het gebruikelijk om bij assessment de verschillende levensgebieden waarop mensen behoefte(n) kunnen hebben, in kaart te brengen. Moxley (1989: 57) heeft hiertoe het volgende schema ontwikkeld:
|
In dit schema is het hele assessmentproces duidelijk in beeld gebracht en met name de levensterreinen waarop cliënten behoeften kunnen hebben.
We kunnen dit schema dan ook opvatten als een soort routebeschrijving van assessment. |
|
Wat echter niet in dit schema duidelijk wordt, maar wat wel van essentieel belang is bij assessment, is |
de differentiatie van de geconstateerde behoefte(n) .
Differentiëren we deze behoefte(n) niet, dan bestaat het gevaar dat een behoefte geformuleerd wordt door de cliënt in termen van het aanwezige aanbod.
We zien dit nogal eens voorkomen op werkgebieden waar veel met voorzieningen wordt gewerkt zoals in de zorg voor mensen met een {verstandelijke) handicap.
De behoefte aan wonen wordt door de cliënt {of diens vertegenwoordigers) nogal eens vertaald in de behoefte te kunnen wonen in een bepaald huis of tehuis.
De hulp van de hulpverlener wordt dan ingeroepen omdat er geen plaats in het gewenste {te)huis is of omdat op formele gronden de toegang geblokkeerd is voor degenen die geen indicatie toegewezen gekregen hebben. Een dergelijke vertaling van een behoefte noemen we een hulpwens.
Een hulpwens kunnen we ook wel omschrijven als een tot probleem geworden oplossing die de cliënt niet zelf kan realiseren . |
|
Differentiëren we deze behoefte(n) niet, dan bestaat het gevaar dat |
een behoefte geformuleerd wordt door de cliënt in termen van het aanwezige aanbod.
We zien dit nogal eens voorkomen op werkgebieden waar veel met voorzieningen wordt gewerkt zoals in de zorg voor mensen met een {verstandelijke) handicap.
De behoefte aan wonen wordt door de cliënt {of diens vertegenwoordigers) nogal eens vertaald in de behoefte te kunnen wonen in een bepaald huis of tehuis.
De hulp van de hulpverlener wordt dan ingeroepen omdat er geen plaats in het gewenste {te)huis is of omdat op formele gronden de toegang geblokkeerd is voor degenen die geen indicatie toegewezen gekregen hebben. Een dergelijke vertaling van een behoefte noemen we een hulpwens.
Een hulpwens kunnen we ook wel omschrijven als een tot probleem geworden oplossing die de cliënt niet zelf kan realiseren . |
|
Een hulpwens kunnen we ook wel omschrijven als |
een tot probleem geworden oplossing die de cliënt niet zelf kan realiseren . |
|
De cliënt formuleert op basis van een geconstateerd probleem een |
hulpwens en koppelt die hulpwens aan een al dan niet bestaand aanbod.
Daar achter te komen is een essentieel onderdeel van assessment.
Het houdt in dat cliënt en casemanager achter de betekenis van de geformuleerde behoefte moeten zien te komen. |
|
Het houdt in dat cliënt en casemanager achter de betekenis van |
de geformuleerde behoefte moeten zien te komen. |
|
'behoefteverheldering'
|
samen met de cliënt te verduidelijken (vast te stellen) welke behoeften van de cliënt in essentie niet verwezenlijkt worden.
Voor de duidelijkheid van wat nu precies wordt beoogd, kiezen wij voor de term 'behoefteverheldering' in plaats van de begrippen 'probleemverheldering ' of 'hulpvraagverduidelijking'.
|
|
Er is nog een andere conclusie uit het bovenstaande te trekken namelijk deze:
|
subjectief en persoonlijk.
Een kenmerk van de gegevens zoals die door assessment verkregen worden is het subjectieve karakter van die gegevens.
En hierin onderscheidt assessment zich wellicht het meest fundamenteel van diagnostiek. Immers, zoals wij hierboven aangaven, is standaardisatie van diagnostiek een van de vereisten, wil deze als hulp voor communicatie tussen hulpverleners kunnen dienen. |
|
Hierin onderscheidt assessment zich wellicht het meest fundamenteel van diagnostiek. Immers, zoals wij hierboven aangaven, is standaardisatie van diagnostiek een van de vereisten, wil deze als hulp voor communicatie tussen hulpverleners kunnen dienen.
Want: |
Subjectieve gegevens en individuele betekenisgeving zijn niet te standaardiseren.
Het gaat bij assessment dan ook niet om de vertaling van de behoeften van de cliënt in de taal van de (professionele) hulpverleners, maar om het onder woorden brengen van de bedoelingen en strevingen van de cliënt. Op basis daarvan kunnen gerichte hulpvragen geformuleerd worden. |
|
Het gaat bij assessment dan ook niet om de vertaling van de behoeften van de cliënt in de taal van de (professionele) hulpverleners, maar om |
het onder woorden brengen van de bedoelingen en strevingen van de cliënt.
Op basis daarvan kunnen gerichte hulpvragen geformuleerd worden. |
|
De stappen van de casemanager en de cliënt bij assessment zijn als volgt te benoemen:
|
|
|
4.2 De praktijk van assessment
Hoe komt een cliënt erachter waar hij behoefte aan heeft? |
In het hele proces van afweging drijven mensen vaak af van wat ze oorspronkelijk wilden hun oospronkeljjke behoefte . Ze passen hun behoefte(n) als het ware aan aan de vormen van hulp- en dienstverlening die ze kennen en zijn dus zelf bezig met hun vraag toe te snijden op de maat van het aanbod.
Bij behoefteverheldering gaat het erom dat mensen zich ervan bewust worden wat ze werkelijk willen, zich bewust worden van hetgeen waar zij in wezen behoefte aan hebben. Anders gezegd: behoefteverheldering is een zoekproces waarbij de hulpvrager zicht probeert te krijgen op de behoeften die aan zijn problemen ten grondslag liggen. Op grond van welke behoeften ervaart de cliënt problemen en hoe kan in die behoeften worden voorzien? |
|
2. Problematiseren
|
het bevragen van een situatie, er een vraagteken achter zetten, de situatie tot vraagstuk maken, tot werkstuk omvormen .
Bij problematiseren zit de casemanager in de rol van vragensteller en de hulpvrager in de rol van degene die antwoorden geeft. Tijdens het problematiseren zijn hulpvrager en casemanager gelijkwaardig.
• De hulpvrager is deskundig met betrekking tot het eigen verhaal, is deskundig met betrekking tot de betekenis die aan zijn verhaal moet worden toegekend en is deskundig in het benoemen van de behoeften die in dit verhaal spelen. • De cliënt is dus deskundig in het geven van eigen antwoorden op de ingebrachte situatie. |
|
Bij problematiseren wordt vaak gedacht dat het gaat om het formuleren van een probleem zoals de hulpvrager dit benoemt.
Problematiseren wil echter zeggen dat |
onderzocht wordt of op een andere manier naar het gestelde probleem gekeken kan worden.
Wat bedoelen we hiermee?
|
|
Problematiseren wil zeggen, dat de hulpvrager het probleem gaat verschuiven op zo'n manier, dat |
een vraagteken gesteld wordt achter de onontkoombare vanzelfsprekendheid van de probleemsituatie en dat er deelproblemen blijken te bestaan, die wel op kortere termijn oplosbaar zijn.
Problematiseren kan ook een mogelijkheid zijn de hulpvrager te laten ontdekken wat de behoefte achter zijn hulpvraag is. |
|
Er bestaan verschillende manieren om te problematiseren , zoals:
|
• Schriftelijk vragen stellen;
Bij al deze vormen van problematiseren komt het erop neer dat de casemanager samen met de cliënt probeert buiten het bestaande referentiekader (buiten het systeem) te treden.
Buiten het systeem treden betekent in feite: bewegen, weer in beweging komen . Dat is, vooral in het begin, voor de hulpvrager erg moeilijk. Met problematiserende vragen proberen we toestanden weer in beweging te krijgen. |
|
Buiten het systeem treden betekent in feite: |
bewegen, weer in beweging komen .
Dat is, vooral in het begin, voor de hulpvrager erg moeilijk. Met problematiserende vragen proberen we toestanden weer in beweging te krijgen. |
|
Behoeften
|
goed omschreven kunnen worden en dat tevens duidelijk is geworden wat hij zelf kan bijdragen aan de vervulling van zijn behoeften.
Degenen die werken met de methode van het problematiserend vragen stellen hebben in vele gevallen de ervaring opgedaan dat óf de cliënt geen hulpvraag meer heeft omdat hij zijn probleem zelf heeft kunnen oplossen óf dat als uitkomst van de activiteit hulpvragen duidelijk te omschrijven zijn.
Daarbij is ook duidelijk op welke gebieden deze hulpvragen liggen.
|
|
Wanneer we het over behoeften hebben kunnen we denken aan de indeling die Maslow (Maslow 1972) maakte.
Hij onderscheidt: |
Dit betreft de concrete, materiële voorwaarden zoals lucht, water, voedsel, et cetera; Dit betreft voorwaarden die ertoe bijdragen dat mensen zich veilig voelen in hun directe leefomgeving; Dit betreft de aanwezigheid van mensen in iemands directe omgeving (een sociaal netwerk) waar mensen zich in geborgen weten; Dit betreft de mogelijkheid om als déze unieke mens gezien en gewaardeerd te worden ; Hierbij gaat het om de behoefte van mensen zich te ontwikkelen overeenkomstig hun mogelijkheden en hun ambities. Het gaat dan om: iets kunnen presteren , creatief kunnen zijn.
|
|
De bevrediging van deze behoeften verlopen volgens Maslow in volgorde van 1 tot en met 5.
Hij gaat er vanuit dat wanneer de eerste behoefte niet voldoende bevredigd is, mensen niet toekomen aan |
het bevredigen van de tweede, enzovoort. In een discussie met Viktor Frankl waaraan Frick refereert (Frick 1974) erkent Maslow dat deze volgorde niet altijd geldend is, immers:
mensen kennen zelf waarden toe aan hun wereld en kunnen daarin bijvoorbeeld een hogere waarde toekennen aan zelfrealisering dan aan veiligheid.
Toch zien we dat op het terrein van de hulp- en dienstverlening waarop het casemanagement zich beweegt veel aandacht besteed wordt aan het ontdekken van behoeften van cli enten op fysiologisch terrein en met betrekking tot veiligheid .
|
|
Toch zien we dat op het terrein van de hulp- en dienstverlening waarop het casemanagement zich beweegt veel aandacht besteed wordt aan |
het ontdekken van behoeften van clienten op fysiologisch terrein en met betrekking tot veiligheid .
|
|
4.4.1 Vaststellen op welke behoeftegebieden de vragen van de cliënt liggen
1. I |
1. Inkomen |
|
Inkomen
aan de noodzakelijke voorzieningen in hun leven te komen. Mensen krijgen geld allereerst door middel van werk, maar soms ook via uitkeringen . Daar naast krijgen zij soms geld van familieleden of relaties om bepaalde dingen aan te schaffen.
De casemanager dient zich bij de assessment af te vragen of... |
en in hoeverre hun cliënten in staat zijn in financieel opzicht voor zichzelf te zorgen en in hoeverre ze toegang hebben tot andere hulpbronnen (uitkeringen, et cetera). De casemanager moet tevens vaststellen of het inkomensniveau van zijn cliënten voldoende is om in de meest noodzakelijke levensbehoeften te voorzien.
|
|
Huisvesting
Casemanagers dienen hierbij te letten op: |
In huisvesting kan op verschillende manieren voorzien worden: de cliënt kan door de casemanager geholpen worden een passende woonomgeving te vinden; |
|
Werk
Casemanagers moeten inzicht hebben in |
de betekenis die werk heeft voor hun cliënten, in hun arbeidsgeschiedenis en in de mogelijkheden die zij hebben met betrekking tot werk.
Hij dient op basis daarvan een bijdrage te leveren aan het (weer) kunnen gaan werken van zijn klanten. In werk kan voorzien worden door middel van individuele initi atieven, door gebruik te maken van het sociale netwerk van de cliënt of door bemiddeling van instanties.
|
|
Gezondheid
Casemanagers moeten inzicht hebben in |
iemands ziektegeschiede nis, in iemands persoonlijke en cultuurgebonden opvattingen omtrent ziekte en gezondheid en in de levenswijzen die de gezondheid van hun cliënten beïnvloeden.
|
|
Geestelijke gezondheid
Casemanagers moeten aandacht besteden aan |
de wijze waarop hun cliënten zich gedragen en blijk geven van al dan niet geestelijk gezond zijn en van de wijze waarop zij omgaan met problemen in hun dagelijks leven.
Het gaat hier dan om de mate waarin hun cliënten in staat zijn de uitdagingen van het dagelijks leven aan te kunnen en welke behoeften aan ondersteuning zij in dit opzicht hebben |
|
Sociale en interpersoonlijke relaties.
Sociale relaties kunnen vijf functies voor mensen hebben: |
1. intimiteit ;
Aangezien deze behoeften nauw samenhangen met de lichamelijke en psychische toestand van mensen en beïnvloed worden door bijvoorbeeld de plek waar iemand woont of de mate waarin hij al dan niet aan het verkeer kan deel nemen, is een onderzoek door de casemana ger naar de sociale en interpersoonlijke relaties noodzakelijk.
Het is van groot belang te we ten welke vaardigheden en mogelijkheden iemand heeft om sociale relaties te ontwikkelen en te onderhouden .Eveneens is het van groot belang de karakteristieken van het bestaande sociale netwerk van de cliënt te kennen en te weten in welke behoeften van de cliënt dit netwerk zou kunnen voorzien.
|
|
Ontspanning en vrije tijd
|
hun cliënten hebben met betrekking tot vrije tijd en ontspanning en in welke mate zij in staat zijn en de vaardigheden hebben om hier vorm aan te geven.
Daarbij kijkt de casemanager ook in hoeverre iemands omgeving hier stimulerend of juist remmend op werkt.
Assessment is dus gericht op het in kaart brengen van de mate waarin mogelijkheden tot vrijetijdsbesteding aanwezig zijn, in hoeverre ze toe gankelijk zijn en passen bij wat de cliënt wil. |
|
Activiteiten dagelijks leven
Het is voor de casemanager van groot belang te weten op welke gebied |
iemands behoeften liggen en in welke mate iemand in staat is daar zelf goed mee om te gaan, bijvoorbeeld als het gaat om de vraag of iemand in staat is zelfstandig te wonen of te blijven wonen .
De case manager moet ook weten in hoeverre iemand in staat is deze activiteiten zelf uit te voeren of dat hij hulp van anderen uit zijn sociale netwerk of van instanties hierbij nodig heeft en kan krijgen.
|
|
Vervoer
Dat betekent dat iemand eenvoudigweg in staat moet zijn te weten wanneer bijvoorbeeld een bus rijdt, waarheen, en als hij er geen gebruik van kan maken, wie in zijn sociale netwerk daar dan in kan voorzien.
Wanneer deze mogelijkheden ontbreken, moet de casemanager |
weten of er speciale vervoersmogelijkheden bestaan en of die toegankelijk zijn voor deze cliënt. |
|
Wettelijke voorzieningen
Dat kan te maken hebben met delinquentie, niet hande lingsbekwaam zijn, schending van iemands grondrechten , zaken die te maken hebben met verwaarlozing of misbruik van cliënten. De casemanager moet weten |
welke behoeften een cliënt op dit gebied heeft.
|
|
Opleiding
Casemanagers moeten goed weten in hoeverre hun cliënten |
over deze vaardigheden beschikken of in staat zijn ze aan te leren. Ook moet hij weten of er mogelijkheden zijn voor cliënten die een speciale benadering nodig hebben .
|
|
Het zal duidelijk zijn dat het in kaart brengen van de behoeften van de cliënt op deze behoeftegebieden enerzijds gebeurt aan de hand van objectief waarneembare en vast te stellen feiten, maar anderzijds |
aan de hand van de betekenis die de cliënt zelf geeft aan deze feiten.
Anders gezegd: de feitelijke constatering van een tekort betekent voor de cliënt nog niet het hebben van een behoefte aan aanvulling op dat tekort. |
|
4.5 Omzetten van behoeften in deelbehoeften
|
de behoeften om te zetten in deelbehoeften die eerder, sneller of beter gerealiseerd kunnen worden.
We maken hiertoe gebruik van wat wij noemen 'nuanceringstechnieken '.
|
|
Nuanceren met woord betekenissen
Het zoeken naar nuanceringen in woordbetekenissen is onder andere van belang wanneer |
het om woorden gaat waarmee de hulpvrager anderen in zijn situatie benoemt.
Het zoeken naar nuanceringen kan ook van belang zijn met betrekking tot het zelfbeeld van de hulpvrager en zijn handelen op grond daarvan. Het gaat er vooral om dat mensen zichzelf als meer gaan zien dan overeenkomstig het etiket dat zij door anderen krijgen opgeplakt. Nuanceren met woordbetekenissen kan niet alleen leiden tot meer mogelijkheden, maar het kan ook een emanciperende werking hebben.
Werd bijvoorbeeld het maatschappelijk werk vroeger omschreven als psychosociale hulpverlening (waarvan niemand duidelijk kon vertellen wat dat nu inhield), het huidige beroepsprofiel is veel genuanceerder geformuleerd en het doorgaan op die weg zal zeker een emanciperende invloed hebben op het maatschappelijk werk ten aanzien van zichzelf en andere disciplines.
Door nuanceringen aan te brengen wordt ook duidelijker welke rechten men heeft of wil hebben. Op die manier bepalen nuanceringen van woordbetekenissen mee welke positie men inneemt of wil innemen. |
|
4.6 Omzetten van een genuanceerde behoefte in een hulpvraag en doelstelling
Het is van belang dat bij het vaststellen van vragen en doelen zoveel mogelijk gebruik gemaakt wordt van de ideeën en perspectieven die de cliënt zelf met betrekking tot de vervulling van zijn behoeften heeft .
Dit luistert nauw, want ook hier bestaat het gevaar dat de cliënt zijn hulpvraag formuleert in termen van het bestaande aanbod. Het gaat om het subtiele spel rond fantasie en werkelijkheid:
|
-De werkelijkheid bestaat uit hulp- en dienstverleningsaanbod of wat binnen het bestaande systeem ligt.
Beelden die te maken hebben met werkelijkheden die hij zou willen bereiken : doelen.
Bij het omzetten van een hulpvraag in een doelstelling gaat het dus om de vraag wat iemand nodig denkt te hebben om zijn behoefte (in termen van een doel) te realiseren. |
|
Bij het omzetten van een hulpvraag in een doelstelling gaat het dus om |
de vraag wat iemand nodig denkt te hebben om zijn behoefte (in termen van een doel) te realiseren. |
|
4.7 Mogelijkheden en beperkingen van de cliënt in relatie met zijn hulpvraag
|
zelf aan mogelijkheden heeft om aan de realisering van zijn behoeften (mee) te werken .
|
|
We hebben in het voorgaande aangegeven dat het problematiseren van de situatie door en met de cliënt in sommige gevallen al kan leiden tot |
het bereiken van een {deel)oplossing, zonder dat in het algemeen of met betrekking tot een deelaspect verder nog hulp- of dienst verlening georganiseerd hoeft te worden.
Omdat casemanagement echter toegepast wordt in situaties waarin de cliënt te maken heeft met complexe en/of langdurige problematiek zal het over het algemeen zo zijn dat er nogal wat vragen overblijven.
|
|
De casemanager zal allereerst naar de cliënt zelf kijken waar het gaat om het realiseren van diens behoeften. Dat betekent dat de toestand van de cliënt exact in beeld gebracht moet worden.
Het verzamelen van relevante gegevens over het functioneren van de cliënt in relatie met zijn hulpvraag betreft ineerste instantie een oriëntatie op de vier volgende gebieden:
1. f
|
|
|
Dit betekent dat bij het nagaan van wat de cliënt zelf kan bijdragen aan de beantwoording van zijn hulpvraag bijvoorbeeld gekeken moet worden naar: |
|
|
4.8 Assessment van de omgeving van de cliënt
Het tweede onderdeel in het assessmentproces is het |
vaststellen van de kwaliteit van de sociale omgeving, het netwerk , van de cliënt.
Immers, voordat er professionals worden ingeschakeld in de hulpverlening (uitgezonderd in crisissituaties zoals wij eerder aangaven), is het van belang na te gaan welke hulp de cliënt uit zijn sociale netwerk kan ontvangen met betrekking tot zijn hulpvraag.
Het gaat er dus om de cliënt te zien als onderdeel van zijn sociale netwerk. In termen van methodisch handelen spreken we hier van de ecologische benadering.
|
|
4.8.1 De ecologische benadering
Volgens de ecologische visie ontstaan problemen van mensen niet omdat een persoon slecht functioneert, of omdat de omstandigheden zo ongunstig zijn, maar |
omdat iemand in zijn eigen omgeving niet meer over de contacten of hulpmiddelen beschikt die hij nodig heeft om zijn problemen op te lossen.
Een afwezigheid of tekortschieten van de verbindingen tussen mensen en hun hulpbronnen. Men spreekt in het Engels van 'poor fit', een gebrekkige aansluiting.
|
|
Er wordt een ecogram gemaakt in de intake. Dat heeft zo zijn voordelen. Welke?
|
De totale context van de cliënt wordt inzichtelijk gemaakt door de situatie te visualiseren. De hulpverlener en de cliënt brengen samen de situatie van de cliënt in kaart door middel van het maken van een tekening, een ecogram.
1. In een intake kan met behulp van een ecogram de belangrijkste informatie van de cliënt op een efficiënte manier geordend worden.
|
|
Op basis van het ecogram worden |
hypotheses geformuleerd en een hulpverleningsplan op gesteld. |
|
Van ecogram naar genogram
|
is een grafische weergave van de wijze waarop een gezin in de tijd bestaat.
Ieder individu is niet alleen ingebed in een complexe hier-en-nu-leefruimte , maar is ook deel van een familiekroniek, van een oneindig gecompliceerd menselijk systeem dat zich gedurende vele generaties ontwikkeld heeft en waarin allerlei dingen zoals rolopvattingen, kijk op gebeurtenissen, voorschriften, et cetera van generatie op generatie zijn overgedragen. Het gaat dan om een soort intergenerationele familiehistorie .
|
|
Het genogram geeft een beeld van het gezin in de tijd, waardoor het individuele gezinslid in staat gesteld wordt |
de dynamiek van het eigen gezin te-begrijpen én te ontdekken welke invloed dat heeft op zijn eigen huidige functioneren . |
|
Het genogram geeft een beeld van het gezin in de tijd, waardoor het individuele gezinslid in staat gesteld wordt
|
de dynamiek van het eigen gezin te-begrijpen én te ontdekken welke invloed dat heeft op zijn eigen huidige functioneren .
In het genogram worden mannen aangeduid met een vierkantje en vrouwen met een cirkeltje. Is de sekse van een persoon niet bekend, dan wordt een driehoekje gebruikt |
|
Het genogram is een soort |
stamboom die sociale gegevens bevat zoals genealogische relaties, belangrijke familiegebeurtenissen, beroepen in de familie, verlies van familieleden, verhuizingen, uit het oog verloren familieleden, herkenbare rolpatronen, et cetera.
In het genogram worden mannen aangeduid met een vierkantje en vrouwen met een cirkeltje. Is de sekse van een persoon niet bekend, dan wordt een driehoekje gebruikt |
|
In het genogram worden mannen aangeduid met
-een v -vrouwen met een c -Is de sekse van een persoon niet bekend, dan wordt een |
-mannen aangeduid met een vierkantje en -vrouwen met een cirkeltje. -Is de sekse van een persoon niet bekend, dan wordt een driehoekje gebruikt |
|
4.9 Het sociale netwerk
Het belang van netwerken in het kader van hulpverlening is al lang bekend. Zo vestigde Speek (1973) al de aandacht op het helend vermogen van netwerken voor individuen, gezinnen en groepen.
Baars 1994 koppelt het grip sociaal netwerk aan sociale integratie wat hij omschrijft als 'het ingebed zijn in een geheel van mensen met wie rechtstreeks min of meer duurzame banden worden onderhouden voor de vervulling van de dagelijkse levensbehoeften'.
Een sociaal netwerk is als een vloer waarop men loopt. Is die vloer erg zwak, dan bestaat de kans er doorheen te zakken, met alle gevolgen van dien. Heeft iemand een minimaal of zwak netwerk dan zijn problemen al gauw voorspelbaar.
|
niet in staat is de ·benodigde emotioneel-relationele steun te bieden.
Anders gezegd: de draagkracht kan afnemen naarmate iemands netwerk zwakker is.
De kansen op vereenzaming, sociaal isolement en andere problemen nemen daarbij toe.
|
|
Caplan (1974) omschrijft een netwerk als 'een blijvend patroon van voortdurende of ononderbroken banden die een belangrijk aandeel hebben in het op de been blijven van mensen'.
Een sterk ondersteunend sociaal netwerk kan iemand voorzien van |
een besef van zekerheid in tijden van stress en verandering. Het kan mensen emotionele ondersteuning bieden en bij het moeten uitvoeren van bijzondere taken.
Mensen die in een goed sociaal netwerk zijn ingebed hebben toegang tot mensen waarmee ze hun stress veroorzakende situatie kunnen delen en bespreken en deze mensen kunnen hen met raad en daad bijstaan om zo goed mogelijk met hun situatie om te gaan. |
|
In studies naar de aard en betekenis van netwerken wordt een onderscheid gemaakt tussen
S F |
van sociale netwerken. |
|
4.9.1 Structurele kenmerken van netwerken
Deze eigenschappen zijn:
2. De ge |
1. De omvang |
|
4.9.2 De functionele kenmerken van een netwerk
Bij sociale netwerken, worden vier functies onderscheiden (Baars en Verschuren 1998):
|
• De affectieve behoefte: |
|
4.9.1 Structurele kenmerken van netwerken
Deze eigenschappen zijn:
1. De omvang: |
De burgerlijke staat van de cliënt is in doorsnee van grote invloed op de omvang van het netwerk. Klanten met een klein netwerk zijn doorgaans alleenstaand.
Cliënten met een partner hebben vaak de grootste netwerken: men krijgt er door een partner als het ware een netwerk bij. In zeer kleine netwerken is de sector familie soms dominant.
Ontbreekt deze of is de relatie daarmee negatief, dan domineert vaak de sector maatschappelijke diensten (maatschappelijk werk, huisarts, RIAGG, GSD, CAD, enzovoort). Het is natuurlijk de vraag aan welke criteria mensen als privé-persoon of als vertegenwoordiger van instanties moeten voldoen om tot iemand netwerk gerekend te kunnen worden.
Volgens de definiëring van Caplan (1974) zal er in ieder geval van een zekere frequentie en continuïteit sprake moeten zijn. |
|
2. De gevarieerdheid:
Een gevarieerd netwerk bestaat dus uit mensen van
|
verschillende leeftijd, burgerlijke staat, opleiding en werksituatie.
Naarmate het netwerk gevarieerder is neemt, volgens Flap en Tazelaar (1988), de kans op meer soorten steun toe.
Uit hun studie blijkt tevens dat de gevarieerdheid van een netwerk over het algemeen toeneemt met de omvang van het netwerk. Bij kleine netwerken is er vanzelfsprekend geen sprake van gevarieerdheid .
Maar bij wat grotere netwerken (groter dan 15) valt dat op het eerste gezicht wel mee. Als echter zowel opleidingsniveau en werksituatie als leeftijd en burgerlijke staat gecombineerd worden blijkt de cliënt toch vaak geïsoleerd te staan.
Sommige cliënten hebben bijvoorbeeld een hoge opleiding, maar in tegenstelling tot hun netwerkleden geen werk op dat niveau ; anderen zijn alleenstaand en missen contacten met andere alleenstaanden in dezelfde leeftijdsgroep.
Er is dan een gebrek aan homogene contacten. |
|
3. De dichtheid.
Dozier e.a.(1987) wijzen op de heilzame werking van een netwerk met een matige dichtheid:
|
niet al te veel onderlinge verbindingen tussen de netwerkleden.
Een 'dicht' netwerk zou immers te weinig persoonlijke ruimte kunnen toestaan aan de cliënt. De dichtheid van een sociaal netwerk is onder andere ook afhankelijk van het open dan wel gesloten zijn van potentiële communicatiekanalen zoals blijkt uit :
|
|
4. De bereikbaarheid:
|
De personen, of het er nu veel of weinig zijn, wonen meestal binnen een straal van 25 km. Soms blijkt dat veel familie in dezelfde wijk woont, maar ook dat een moeder en zoon dichtbij elkaar wonen zonder contact te hebben. |
|
Bij sociale netwerken, worden vier functies onderscheiden (Baars en Verschuren 1998):
• De affectieve behoefte:
|
De affectieve behoefte:
De behoefte aan aansluiting :
De behoefte aan stabiliteit :
De behoefte aan materiële en instrumentele middelen:
|
|
|
de mate waarin het netwerk waardering en erkenning geeft, bijvoorbeeld emotionele ondersteuning
|
|
De behoefte aan aansluiting : |
de behoefte aan aansluiting: de mate waarin het netwerk de client het gevoel geeft erbij te horen, bijvoorbeeld op basis van gemeenschappelijke interesses, waarden en achtergronden;
|
|
De behoefte aan stabiliteit : |
|
|
De behoefte aan materiële en instrumentele middelen: |
|
|
4.9.3 Stadia in het werken met sociale netwerken
1. De i 3. De vers |
1. De inventarisatie van het netwerk : hoe ziet het netwerk eruit, wat is de conditie van het netwerk;
versterking van een netwerk is niet synoniem met uitbreiding van een netwerk. Versterking kan ook inhouden:
Om een netwerk te kunnen versterken zal men eerst doelen dienen vast te stellen in welke richting het netwerk versterkt kan worden op basis waarvan concrete plannen kunnen worden ontwikkeld en uitgevoerd. |
|
Om een netwerk te kunnen versterken zal men eerst |
doelen dienen vast te stellen in welke richting het netwerk versterkt kan worden op basis waarvan concrete plannen kunnen worden ontwikkeld en uitgevoerd. |
|
4.9.4 Zichtbaar maken van het netwerk
1. Em |
1. Emotionele uitwisseling. Bijvoorbeeld: met wie bespreekt u uw persoonlijke problemen?
Bijvoorbeeld : wie heeft de afgelopen maand bij u geholpen met het huishouden of met klussen?
Bijvoorbeeld : wie is er de afgelopen maanden wel eens bij u koffie of een glaasje komen drinken? |
|
4.9.5 Tips bij het werken met sociale netwerken
|
|
|
4.10 Probleemvelden
Zo is het bij nieuwkomers (mensen uit andere culturen) die met problemen komen omdat ze geen werk hebben, onder andere van belang na te gaan in hoeverre ze Nederlands kunnen verstaan en spreken.
Het beheersen van de Nederlandse taal is immers een eerste vereiste om zich op de Nederlandse arbeidsmarkt te kunnen begeven.
Spreekt de desbetreffende cliënt niet of nauwelijks Nederlands en roert hij dit punt niet aan, dan is hier sprake van .....
|
een probleemveld. |
|
Probleemvelden zijn problemen in de situatie van de cliënt die wel door de casemanager (en anderen) en |
niet door de cliënt worden gesignaleerd:
Probleemvelden zijn in het algemeen structureel van aard en zijn vaak positioneel gebonden. Probleemvelden beïnvloeden de aansluiting tussen de cliënt en zijn omgeving:
|
|
Probleemvelden zijn in het algemeen structureel van aard en zijn vaak positioneel gebonden. Probleemvelden beïnvloeden de aansluiting tussen de cliënt en zijn omgeving: |
|
|
Probleemvelden zijn: |
• Probleemvelden zijn problemen in de situatie van de cliënt die wel door de casemanager (en anderen). • Probleemvelden zijn in het algemeen structureel van aard en zijn vaak positioneel gebonden. Probleemvelden beïnvloeden de aansluiting tussen de cliënt en zijn omgeving. |
|
In het kader van integrale hulp- en dienstverlening aan de cliënt is het van belang deze probleemvelden |
in beeld te brengen en ze op te nemen in het hulpverleningsplan.
Juist bij mensen met complexe problematiek blijken de probleemvelden zich op te stapelen en een belangrijk deel van de totale problematiek te vormen. Ten aanzien van het benoemen van probleemvelden , de volgende kanttekeningen:
• Betrek de cliënt en het cliëntsysteem zoveel mogelijk bij het vaststellen van een probleemveld;
Dit om te voorkomen dat de eigen normen en waarden van de casemanager bepalend zijn voor de vast stelling van een probleemveld;
• Behoeften die uit een probleemveld zijn ontwikkeld, kennen vaak een programmatische (cursusachtige) aanpak en een trajectmatige benadering. Aan veel van deze behoeften kan vaak in groepsverband worden gewerkt . |
|
Juist bij mensen met complexe problematiek blijken de probleemvelden zich op te stapelen en een belangrijk deel van de totale problematiek te vormen. Ten aanzien van het benoemen van probleemvelden , de volgende kanttekeningen:
|
• Betrek de cliënt en het cliëntsysteem zoveel mogelijk bij het vaststellen van een probleemveld;
Dit om te voorkomen dat de eigen normen en waarden van de casemanager bepalend zijn voor de vast stelling van een probleemveld;
• Behoeften die uit een probleemveld zijn ontwikkeld, kennen vaak een programmatische (cursusachtige) aanpak en een trajectmatige benadering. Aan veel van deze behoeften kan vaak in groepsverband worden gewerkt . |
|
4.11 De rol van de professionele hulp- en dienstverlening
Het inschakelen van professionele hulp- en dienstverlening is pas aan de orde wanneer de casemanager met de cliënt heeft vastgesteld op welke punten de cliënt en diens netwerk tekort komen aan mogelijkheden en middelen om op een adequate wijze de geïdentificeerde behoeften van de cliënt te realiseren.
Het assessment door de casemanager kent in dit verband twee niveaus: |
1. Sociale kaart algemeen
|
|
Het assessment door de casemanager kent in dit verband twee niveaus:
1. Sociale kaart algemeen
2. Sociale kaart in relatie met de geïdentificeerde behoefte(n) van de cliënt.
Behalve dat de casemanager een goed algemeen overzicht moet hebben van de mogelijkheden van hulp- en dienstverlening in zijn werkgebied, moet hij ook inhoudelijk zo goed op de hoogte zijn van de aard van die hulp- en dienstverlening dat hij in staat is vanuit de geïdentificeerde behoefte{n) van zijn cliënt de instelling te toetsen aan de hand van de volgende criteria: |
• Beschikbaarheid;
• Geschiktheid;
• Geëigendheid;
• Acceptatie;
• Toegankelijkheid ;
|
|
Deze factoren kunnen vertaald worden in de volgende vragen:
|
|
|
4.12 Het assessmentproces samengevat
Deze informatie kan worden samengevat in het volgende schema (Moxley 1989). |
Deze informatie kan worden samengevat in het volgende schema (Moxley 1989). |