Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;
Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;
H to show hint;
A reads text to speech;
18 Cards in this Set
- Front
- Back
Alternatief aanwendbaar |
Met hetzelfde middel verschillende behoeftes bevredigen |
|
Schaarste |
Te weinig middelen om alle behoeften van iedereen te bevredigen |
|
Aanwendingsrichting |
De manier waarop je een middel gebruikt; keuzes maken |
|
Autarkie |
Zelfvoorziend, er word niet geruild |
|
Voorbeelden van transactiekosten |
Transportkosten, zoekkosten, menukosten |
|
Ruilverhouding |
De waarde van het ene middel uitgedrukt in het aantal eenheden van het andere middel |
|
Consumptie |
Kopen van goederen en/of diensten om daarmee in zijn behoeften te voorzien |
|
Productie |
Het maken van producten en diensten |
|
Specialisatie |
Erg bedreven worden in een bepaald productieproces |
|
Arbeidsdeling |
Iedereen vervult een deeltaak |
|
De drie functies van geld |
Ruilmiddel, oppotmiddel, rekenmiddel |
|
Fiduciair geld |
Geld gebaseerd op vertrouwen |
|
Chartaal geld |
Tastbaar, biljetten en munten |
|
Giraal geld |
Niet tastbaar , geld op de bankrekening |
|
Intrinsieke waarde van geld |
Waarde van het materiaal |
|
Nominale waarde van geld |
(Extrinsieke waarde) de waarde die op het geld gedrukt staat |
|
Interne waarde van geld |
De koopkracht van geld |
|
Maatschappelijke geldhoeveelheid |
De optelsom van al het chartale en girale geld dat in omloop is |