• Shuffle
    Toggle On
    Toggle Off
  • Alphabetize
    Toggle On
    Toggle Off
  • Front First
    Toggle On
    Toggle Off
  • Both Sides
    Toggle On
    Toggle Off
  • Read
    Toggle On
    Toggle Off
Reading...
Front

Card Range To Study

through

image

Play button

image

Play button

image

Progress

1/110

Click to flip

Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;

Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;

H to show hint;

A reads text to speech;

110 Cards in this Set

  • Front
  • Back

zoeken

to look for

zetten (een handtekening zetten)

to put (to put your signature, to sign)

persoonlijk

personal

onder

here: at the bottom

Nederlandse(e)

Dutch

nationaliteit, de

nationality

maart

march

invullen

fill in, out

hier

here

handtekening, de

signature

geslacht, het

gender

geboorte, de

birth

datum, de

date

zeggen

to say

willen

to want

weggaan

to leave

weer

again

vriend, de

friend

kennen

to know

groeten

to greet

welk

which, what

volgen

to follow

vandaag

today

telfoonboek, het

telephone directory

straat, de

street

staan (de postcode staat op de brief)

to stand (the postal code is on the letter)

soms

sometimes

postcode, de

postal code

plaats, de

here: town, city

ongeveer

about

niet

not

krant, de

newspaper

klopt dat?

is that correct?

kijken

to look

huis, het

house

geen

no

fijn

nice, lovely, great

dankuwel

thank you (formal)

cursus, de

course

cijfer, de

number

bellen

to call, to phone

adres, het

address

achter

after, behind

zullen (zal)

shall/will

zitten (zal)

to sit, to be

wie

who

wat

what

waar

where

vraag, de / vragen

question / to ask

voorstellen

to introduce

vader, de

father

ook

also, too

nee

no

moeten

must / shall

mevrouw, de

mada (hello madam) / Mrs. Ms. Bos

meneer, de

sir (hello sir) / Mr. (Mr. Bos)

luisteren

to listen

ja

yes

hoe (hoe heet je?)

how (what's your name)

goed

ok, good

gaan

to go

broer, de

brother

binnenkomen

come in

bij

at

beginnen

to begin

bedanken

to thank

antwoord, het / antwoorden

answer / to answer

wachten

to wait

studeren

to study

student, de

student

snel

quick(ly), soon

restaurant, het

restaurant

naar

to

mobiele telefoon, de

mobile phone

leuk

nice

kunnen

can, to be able to

doen

to do

dan

then, than

daar

there

zus, de

sister

zoon, de

son

zijn (ben, bent, is)

to be

wonen

to live

winkel, de

shop

werken

to work

vrouw, de

wife (woman)

voornam, de

first name

vandaan

from

uit (ik kom uit)

out (I am from)

op

on, at

nummer, het

number

nu

now

nieuw

new

naam, de

name

moeder, de

mother

met

with

man, de

husband (man)

komen

to come

kinderen, de (het kind)

children (child)

jaar, het

year

in

in

huisarts, de

family doctor, general practiotioner

heten

to be called

hebben

to have

geven (geeft)

to give

familie, de

family, relatives

en

and

dochter, de

daughter

autorijles, de

driving lesson

achternaam, de

surname