• Shuffle
    Toggle On
    Toggle Off
  • Alphabetize
    Toggle On
    Toggle Off
  • Front First
    Toggle On
    Toggle Off
  • Both Sides
    Toggle On
    Toggle Off
  • Read
    Toggle On
    Toggle Off
Reading...
Front

Card Range To Study

through

image

Play button

image

Play button

image

Progress

1/45

Click to flip

Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;

Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;

H to show hint;

A reads text to speech;

45 Cards in this Set

  • Front
  • Back
I stayed at a campsite last month.
Ik verbleef vorige maand op een camping.
Susan visited Sydney three weeks ago.
Susan bezocht drie weken geleden Sydney.
They toured the USA in 2001.
Zij maakten een rondreis door de VS in 2001.
Last year I went to Sweden.
Vorig jaar ging ik naar Zweden.
In 2003 she stayed at a guest house.
In 2003 verbleef zij in een pension.
Did they go to school this morning?
Gingen zij vanochtend naar school?
Did John work in the garden yesterday?
Werkte John gisteren in de tuin?
Did you stay at a campsite last week?
Verbleef jij vorige week op een camping?
Did Jane clean this room three days ago?
Heeft Jane drie dagen geleden deze kamer schoongemaakt?
Could he fly a plane?
Kon hij een vliegtuig besturen?
Could they stay up all night?
Mochten zij de hele nacht opblijven?
Yes, they did.
Ja (zij gingen vanochtend naar school).
Yes, he did.
Ja (John werkte gisteren in de tuin).
No, I didn't.
Nee (ik verbleef vorige week niet op een camping).
No, she didn't.
Nee (Jane heeft drie dagen geleden deze kamer niet schoongemaakt).
No, they didn't go to school.
Nee, ze gingen niet naar school.
No, John didn't work at all.
Nee, John werkte helemaal niet.
No, I didn't stay at a campsite.
Nee, ik verbleef niet op een camping.
No, she didn't do anything.
Nee, ze heeft niets gedaan.
Yes, he could.
Ja (hij kon een vliegtuig besturen).
Yes, they could.
Ja (zij mochten de hele nacht opblijven).
No, he couldn't.
Nee (hij kon geen vliegtuig besturen).
No, they couldn't.
Nee (zij mochten niet de hele nacht opblijven).
How did they get there?
Hoe kwamen ze daar?
What did he do?
Wat deed hij?
Where did you stay?
Waar verbleef jij?
When did she tell her parents?
Wanneer vertelde ze het haar ouders?
Who did you meet?
Wie ontmoette je?
Why didn't you do it?
Waarom deed je het niet?
They went by plane.
Ze gingen met het vliegtuig.
He went to computer camp.
Hij ging naar computerkamp.
I stayed at a guest house.
Ik verbleef in een pension.
She told them two weeks ago.
Ze vertelde het hun twee weken geleden.
I met all kinds of people.
Ik ontmoette allerlei mensen.
I was too afraid.
Ik was te bang.
I started on the fifth of May 2003.
Ik begon op vijf mei 2003.
His grandfather met the queen on the sixth of December 1994.
Zijn opa ontmoette de koningin op zes december 1994.
Our grandmother died on July the seventeenth 1999.
Onze oma overleed op zeventien juli 1999.
My father passed his exams in the '80s.
Mijn vader slaagde voor zijn examens in de jaren 80.
5th May 2003
5 mei 2003
6th December 1994
6 december 1994
July 17th, 1999
17 juli 1999
September 3rd, 2004
3 september 2004
1st October 2007
1 oktober 2007
February 22nd, 1995
22 februari 1995