Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;
Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;
H to show hint;
A reads text to speech;
8 Cards in this Set
- Front
- Back
J'ai mal à la main. |
Ik heb pijn aan de hand. |
|
Tu as mal aux yeux. |
Jij hebt pijn aan de ogen. |
|
Il a mal au ventre. |
Hij heeft pijn aan de buik. Hij heeft buikpijn. |
|
Elle a mal au bras. |
Zij heeft pijn aan de arm. |
|
Nous avons mal à la tête. |
Wij hebben pijn aan het hoofd. Wij hebben hoofdpijn. |
|
Vous avez mal à l'oreille. |
Jullie hebben pijn aan het oor. Jullie hebben oorpijn. |
|
Ils ont mal à la jambe. |
Zij (mannelijk) hebben pijn aan het been. |
|
Elles ont mal au pied. |
Zij (vrouwelijk) hebben pijn aan de voet. |