• Shuffle
    Toggle On
    Toggle Off
  • Alphabetize
    Toggle On
    Toggle Off
  • Front First
    Toggle On
    Toggle Off
  • Both Sides
    Toggle On
    Toggle Off
  • Read
    Toggle On
    Toggle Off
Reading...
Front

Card Range To Study

through

image

Play button

image

Play button

image

Progress

1/74

Click to flip

Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;

Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;

H to show hint;

A reads text to speech;

74 Cards in this Set

  • Front
  • Back

les vacances




aller en vacance (2)

de vakantie (-s)




op vakantie gaan



met vakantie gaan

réserver (2)

reserveren (reserveerde, h. gereserveerd)



boeken (boekte, h. geboekt)

décommander, annuler (2)

afzeggen (zegde af, h afgezegd)



annuleren (annuleerde, h. geannuleerd)

voyager

reizen (reisde, h. gereisd)

le voyage

de reis (reizen)

partir

vertrekken (vertrok, is vertrokken)

le départ

het vertrek

l'arrivé

het aankomst

arriver

aankomen (kwam aan, is aangekomen)

le touriste

de toerist (-en)

le tourisme

het toerisme (geen PL)

touristique

toeristisch

le bagage

de bagage (-s)

faire sa valise (2)

(in)pakken (pakte (in), h. (in)gepakt )



een koffer inpakken

l'information (2)

de informatie (geen PL)



de inlichtingen

le chemin



demander le chemin



indiquer le chemin

de weg (-en)



de weg vragen



de weg wijzen

le plan (2)

de plattegrond (-en)



het grondplan (-nen)

le passport

het paspoort

la douane

de douane

(non) valable

(on)geldig

le visa

het visum (visa)

l'agence de voyage

het reisbureau (-s)

le guide touristique

de reisgids (-en)

l'assurance de voyage

de reisverzekering (-en)

la côte



à la mer

de kust



aan de kust


les Ardennes



dans les Ardennes

de Ardennen



in de Ardennen

l'hôte, l'invité

de gats (-en)

passer

doorbrengen (bracht door, h. doorgebracht)

passer

verblijven (verbleef, h. verbleven)

l'équipement

de accomodatie (-s)

le séjour

het verblijf

l'hôtel

het hotel (-s)

la caravane

de caravan (-s)

le terrain de camping

de camping (-s)

faire du camping

kamperen (kampeerde, h. gekampeerd)

l'auberge de jeunesse

de jeugdherberg (-en)

la réception

de receptie

loger

logeren (logeerde, h. gelogeerd)

passer la nuit

overnachten (overnachtte, h. overnacht)

la champbre individuelle

de eenpersoonskamer (-s)

la chambre double

de tweepersoonskamer (-s)

l'horeca

de horeca (geen PL)

visiter (2)

bezoeken (bezocht, h. bezocht)



bezichtigen (bezichtigde, h. bezichtigd)


le visiteur

de bezoeker (-s)

l'excursion (2)

de uitstap (-pen)



de excursie (-s)

la curiosité

de bezienswaardigheid (-heden)

le guide

de gids

la place

het plein (-en)

la culture

de cultuur (-uren)

culturel

cultureel

le musée

het museum (-s, musea)

le monument

het monument (-en)

le château

het kasteel (-telen)

le palais

het paleis (-eizen)

l'architecture (2)

de architectuur



de bouwkunst

l'office de tourisme

de toeristische dienst (-en)

la city trip

de citytrip (-s)

les vacances au soleil

de zonvakantie (-s)

les vacances de neige

de skivakantie (-s)

le restaurant

het restaurant (-s)

le (petit) déjeuner

het etentje (-s)

le menu (2)

het menu (-'s)



de menukaart

choisir

kiezen (koos, gekozen)

commander

bestellen (bestelde, h. besteld)

servir

bedienen (bediende, h. bediend)

le service

de bediening

le serveur

de ober (-s)



de kelner (-s)

la serveuse

de serveester (-s)

servir à boire à qqu

inschenken (schonk in, h. ingeschonken)

le vin

de wijn

la bière

het bier (-en)

à votre santé

proost !



gezondheid !

payer un verre / un repas



c'est moi qui paye

trakteren (trakteerde, h. getrakteerd)



ik trakteer !

l'addidtion

de rekening (-en)