• Shuffle
    Toggle On
    Toggle Off
  • Alphabetize
    Toggle On
    Toggle Off
  • Front First
    Toggle On
    Toggle Off
  • Both Sides
    Toggle On
    Toggle Off
  • Read
    Toggle On
    Toggle Off
Reading...
Front

Card Range To Study

through

image

Play button

image

Play button

image

Progress

1/65

Click to flip

Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;

Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;

H to show hint;

A reads text to speech;

65 Cards in this Set

  • Front
  • Back

διαφθειρω

Te gronde richten, vernietigen

επεσον (inf. πεσειν)

Ik viel (aor. πιπτω)

ταυτα

Dit, dat

λυπεω

Kwellen, verdriet doen

η χθων (χθονος)

Aarde, grond

ελιπον (inf. λιπειν)

Ik liet, ik verliet (aor. λειπω)

ο αδελφος

Broer

αρχω +gen

1. Voorgaan, leiden


2. Heersen over


3. Beginnen met

τι (τινος)

1. Iets


2. Enig(e)

ελαβον (inf. λαβειν)

Ik pakte, ik nam (aor. λαμβανω)

ταχα

Snel, spoedig

ειδον (inf. ιδειν)

Ik zag (aor. οραω)

τρεχω

Rennen

πρωτος

Eerste

καταβαινω

Naar beneden gaan, afdalen

θαπτω

Begraven

απεθανον (inf. αποθανειν)

Ik stierf (aor. αποθνιησκω)

το ονομα (ονοματος)

Naam

ετεκον (inf. τεκειν)

Ik baarde, ik bracht ter wereld (aor. τικτω)

η ψυχη

1. Ziel, geest, schim


2. Leven

καταλειπω, aor. κατελιπον

Achterlaten

συνειμι (+dat)

Samenzijn (met), omgaan met

ηγαγον (inf. αγαγειν)

Ik bracht, ik leidde (aor. αγω)

ο φυλαξ (φυλακος)

Wachter, bewaker

ειπον (inf. ειπειν)

Ik zei, ik sprak (aor. λεγω)

τρεφω, aor. εθρεψα

1. Voeden


2. Opvoeden

ηνεγκον (inf. ενεγκειν)

Ik droeg, ik bracht (aor. φερω)

ηλθον (inf. ελθειν)

Ik kwam, ik ging

η τιμη

Eer, eerbewijs

δειλος

1. Laf


2. Ongelukkig

πλειων

Meer

ως

(Zo)als

αδικεω

1. Onrecht doen


2. Onrechtvaardig (be)handelen

η γη

1. Aarde


2. Grond, land

κρειττων (κρειττονος)

Beter, sterker

βελτιων (βελτιονος)

Beter, bekwamer

κακιων (κακιονος)

Slechter

φυλαττω

Bewaken

ή

1. Of


2. Dan

μειζων (μειζονος)

Groter

ως ταχιστα

Zo snel mogelijk

διαφερω

Verschillen

μεγιστος

1. Grootst


2. Zeer groot

η σοφια

1. Wijsheid


2. Slimheid

προτερος;

Wie van beide(n)?

ο πολεμιος

Vijand

ταχιστος

1. Snelst


2. Zeer/heel snel

η βουλη

1. Plan, besluit


2. Raad, advies

αμεινων (αμεινονος)

Beter

κρατιστος

1. Sterkst, best


2. Zeer sterk, zeer goed

σκοπεω

Bekijken, letten op

δια τουτο

Daarom

κρινω

Oordelen, beoordelen

πλεον

Meer

ο δολος

List

βλαπτω

Schade toebrengen, benadelen

μαλλον

Meer

σοφος

1. Verstandig, wijs


2. Slim

πλειστος

1. Meeste(n)


2. Zeer vele(n)

βελτιστος

1. Best


2. Zeer goed

η νυς (νυκτος)

Nacht

εσχον (inf. σχειν)

Ik had, ik kreeg

μαλιστα

Het meest, vooral

γιγνωσκω

1. (Leren) kennen


2. Inzien, begrijpen

ηττων (ηττονος)

Minder zwakker