• Shuffle
    Toggle On
    Toggle Off
  • Alphabetize
    Toggle On
    Toggle Off
  • Front First
    Toggle On
    Toggle Off
  • Both Sides
    Toggle On
    Toggle Off
  • Read
    Toggle On
    Toggle Off
Reading...
Front

Card Range To Study

through

image

Play button

image

Play button

image

Progress

1/62

Click to flip

Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;

Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;

H to show hint;

A reads text to speech;

62 Cards in this Set

  • Front
  • Back
Hoe beoordelen taalgebruikers een zin of woord?
Taalgebruikers beoordelen een zin of woord op basis van hun geheugen en hun kennis van taal. Deze kennis om taal te begrijpen en te produceren werkt volgens een systeem dat ze vaak zelf niet kunnen uitleggen. De kennis wordt daarom abstract en onbewust genoemd.

Vaak is de context waarin taal wordt gebruikt heel belangrijk om betekenis te begrijpen.
Hoe heten de eigenschappen die door alle (natuurlijke) talen worden gedeeld, en wat zijn deze eigenschappen?
Alle talen worden gebruikt voor algemene communicatie. Een taal kan verschillende jargons of vaktalen omvatten. Er zijn overkoepelende regels waar een natuurlijke taal aan moet voldoen, deze wordt grammatica genoemd.

Universalia, of eigenschappen die door alle talen worden gedeeld zijn:
1. Alle talen bestaan uit kleien elementen. Uit deze kleine elementen worden eenheden, woorden, of gebaren opgebouwd. Deze kunnen weer gebruikt worden om zinnen te maken.
2. Alle gesproken talen hebben klinkers en medeklinkers.
3. In alle talen kunnen taalgebruikers een bewering ontkennen, vragen stellen, en bevelen geven.
4. Alle talen hebben woorden voor ZWART en WIT en LICHT en DONKER.
Wat is een onomatopee?
Woorden en gebaren zijn voor het overgrote deel willekeurig en arbitrair, bij onomatopeeën is er echter een relatie tussen de vorm en de betekenis.
Wat zijn specifieke kenmerken van natuurlijke, menselijke talen?
Menselijke talen worden (door kinderen) verworven middels interactie met de omgeving en zo van generatie op generatie overgedragen.

Ze hebben compositionaliteit, taalelementen hebben hun eigen betekenis, maar kunnen gecombineerd worden met andere elementen om andere betekenissen uit te drukken.

Recursie, het fenomeen waarbij talige eenheden van een bepaald type eenheden van hetzelfde type bevatten.

Creativiteit, de mogelijkheid om met een aantal tekens of symbolen (woorden of gebaren) en een aantal regels (grammatica) steeds weer nieuwe (unieke) uitingen te produceren.
Wat zijn kunsttalen?
Talen die door mensen bewust ontworpen zijn of geconstrueerd zijn. De bekendste is Esperanto.

Kunsttalen gedragen zich voor een groot gedeelte als natuurlijke talen, maar veranderen meestal niet over tijd. Ook wordt de taal meestal niet op de traditionele manier door kinderen geleerd. (tenzij beide ouders de kunsttaal beheersen)
Wat zijn computertalen en formele talen?
Talen waarin computerprogramma's geschreven zijn en waarin mensen instructies kunnen geven aan de computer. Voorbeelden zijn Prolog, DOS, Java, en SQL.

Bij computertalen is er een een-op-een relatie tussen vorm en betekenis.

Formele talen zijn bijvoorbeeld algebra en de taal van wiskunde en de logica.

Een ander verschil tussen natuurlijke en formele talen is dat bij het gebruik van natuurlijke talen veel weglatingen en toevoegingen worden toegepast.
Wat is non-verbale communicatie?
Non-verbale communicatie is beperkter dan verbale (communicatie door woorden). Gebaren die geen woordelijke betekenis hebben zijn niet compositioneel (ze kunnen niet gecombineerd worden om een andere betekenis te krijgen). Er is ook geen grammatica.
Andere taalvormen?
Taal van tekens (verkeersborden, pictogrammen)- heeft geen compositionaliteit.

Taal in de figuurlijke zin:
Taal van kleding, Taal van de architectuur, etc.
In welke modaliteiten kunnen talen worden geuit?
Er zijn gesproken talen en gebarentalen.
Geschreven taal is altijd afgeleid van spreektaal en dus secundair. Talen kunnen in verschillende soorten schrift worden geschreven.

De taalkunde maakt geen verschil tussen 'complexe' en 'simpele' of 'primitieve' of 'ontwikkelde' talen.
Welke soorten grammatica's zijn er?
Descriptieve grammatica- Alle vormen van een bepaalde taal worden beschreven, niet alleen de standaardvorm.

Prescriptieve grammatica- Schrijven regels voor en geven de normen voor 'correct taalgebruik'.

Pedagogische grammatica- Geeft de regels van grammatica voor taalleerders.

Historische grammatica - Talen kunnen beschreven worden op een diachrone manier, waarbij de verandering van een taal over tijd wordt uitgelegd.

Tegenover de diachrone manier staat de synchrone manier due de grammatica op een bepaald moment in de tijd weergeeft. ('moment' is niet altijd heel nauwkeurig)
Welke aspecten bevat de grammatica van een taal?
Linguistische niveau's:

Syntaxis (zinsopbouw)
Semantiek (betekenis)
Pragmatiek (taalgebruik in interactie en langere teksten)
Fonetiek en Fonologie (klankgebruik)
Morfologie (woordvorming)
Welke soorten kennis zijn deel van het cognitief systeem?
- linguistische competence (kennis van de taal)
- communicatieve competence (kennis van de taalgebruikssituatie)
- kennis van de wereld

Deze vormen van kennis zijn nodig om adequaat te kunnen communiceren.
Wat is een mentaal lexicon en hoe wordt dit gebruikt?
Ons mentale lexicon is de enorme hoeveelheid woorden die opgeslagen is in de hersenen. Wanneer een woord wordt herkend door de hersenen wordt het geactiveerd en om zo snel mogelijk te kunnen begrijpen wat er gecommuniceerd wordt straalt deze activatie uit naar alle woorden die nauw verwant zijn aan het gebruikte woord (door betekenis, klank, of vorm), dit wordt activatiespreiding genoemd.

De mate waarin woorden sneller worden herkend wordt het priming effect genoemd.
Welke zaken spelen een rol bij de performance (het spreken en begrijpen van een taal)?
- Cognitief systeem
- geheugen
- aandacht

Doordat al deze zaken optimaal moeten functioneren is taalgebruik zelden perfect.
De linguistische competence is bij de meeste mensen gelokaliseerd in de linker hersenhelft. Indien hier beschadigingen optreden kan dat leiden tot afasie (taalstoornissen).
Wat zijn de 4 onderdelen van taalbegrip?
1. Spraakverstaan (analyse van het continue signaal spraak) Spraak is in vele aspecten variabel, door verschillen tussen sprekers, omstandigheden en co-articulatie (de invloed van klanken op omringende klanken).
2. Woordherkenning (identificatie van woorden) In het mentale lexicon worden volgens het cohortmodel (stukjes van een woord worden herkend naarmate ze gehoord worden en met elke additionele klank wordt de verzameling mogelijke woorden (cohort) in het lexicon kleiner.) Context helpt om het cohort te verkleinen.

3. Zinsbegrip. Doormiddel van syntactische en semantische (woordsinhoudelijke) strategiën.

4. Interpretatie van de taaluiting, van zowel inhoud van het besprokene als de bedoeling van de spreker.

Spraak wordt bottom-up (vanuit de klanken), maar tegelijkertijd ook top-down verwerkt (context en kennis van de wereld) om te komen tot een zinvolle interpretatie.
Hoe wordt taal geproduceerd?
Spreken begint met conceptualisatie, het plannen van de inhoud van een boodschap en de wijze of 'toon' waarop deze gebracht moet worden.
Wanneer de uiting op deze wijze gepland is heeft de boodschap nog geen talige vorm, het is een preverbale boodschap.
Als de preverbale boodschap bepaald is wordt eerst het mentale lexicon geraadpleegd om de juiste woorden te vinden.
Vervolgens wordt een syntactische structuur ingevoegd (grammaticale codering).
Vervolgens worden de bijbehorende woordvormen geactiveerd (fonologische codering).
Fonologische codering resulteert in een fonetisch plan met alle informatie voor articulatie.
De laatste fase is de daadwerkelijke uitspraak.

De complexiteit van dit hele proces kan resulteren in versprekingen (of 'slips of the hand' bij gebarentaal). De aard van de gemaakte fout geeft vaak een inzicht in hoe het spreekproces werkt.

In het kort:
conceptualisering -> grammaticale codering -> fonetische codering -> articulatie
Hoe komt het dat spraak een vloeiend geheel is?
Alle processen voor de productie van taal worden parallel uitgevoerd en het spraakproces is incrementeel. (uitingen groeien stukje bij beetje)

PLAATJE figuur 2.6 & 2.7 blz 37 INVOEGEN
Wat zijn zinsdelen en hoe identificeer je een zinsdeel?
Woorden binnen zinnen zijn georganiseerd in groepen die zich als samenhangende delen gedragen. Deze groepen heten zinsdelen. Zinsdelen zijn de bouwstenen van een zin.

Zinsdelen worden gevonden door:
1. Uit meerdere woorden bestaande zinsdelen kunnen vervangen worden door een eenvoudigere uitdrukking of vraagwoorden:
Vb: De student wandelde gisterenmiddag. -
[hij] [deed dat] [toen].

Wie wandelde gisterenmiddag? (de student)
Wat deed de student gisterenmiddag? (wandelde)
Wanneer wandelde de student? (gisterenmiddag)

2. De verplaatsingstest.
Vb: Gisterenmiddag wandelde de student.

Niet alle zinsdelen kunnen worden verplaatst. De persoonsvorm neemt vrijwel altijd de 2e plek in een mededelende hoofdzin in.


Zinsdelen kunnen zelf ook weer uit zinsdelen bestaan:
Vb: De student kocht een computer gisteren.
[de student] [kocht [een computer]] [gisteren].
Welke typen zinsdelen zijn er?
Bijzinnen en woordgroepen.

Een bijzin is een zinsdeel zat zelf ook weer een zin is. (we spreken dan van een hoofdzin en bijzin)

Alle andere zinsdelen zijn een woordgroep (of phrase).
Welke typen/catagorieën woordgroepen zijn er?
Woordgroepen worden ingedeeld in typen volgens de functie die ze in de zin vervullen.

1. Nominale woordgroep (NP, noun phrase) - wordt primair gebruikt om te verwijzen. Deze groep heeft een referentiële functie.
2. Verbale woordgroep (VP, verb phrase) - wordt primair gebruikt om te prediceren. Deze groep heeft een predicatieve functie.
3. Adjectivische woordgroep (AdjP, adjectival phrase) - een woordgroep met een attributieve betekenis die een eigenschap aan een nominale woordgroep aanwijst. (verwijst naar NP) Deze groep heeft een attributieve functie.
4. Adverbiale woordgroep (AdvP, adverbial phrase) - een woordgroep met een attributieve betekenis die een eigenschap toewijst aan een niet-nominale woordgroep. Deze groep heeft een attributieve functie.
5. Adpositionele woordgroep (AdpP, adpositional phrase) - een woordgroep die een relatie tussen andere woordgroepen specificeert. Deze groep heeft een relationele functie.
Welke verschillende onderdelen kent een woordgroep?
Een woordgroep bestaat uit een hoofd en optionele modificeerders.

Modificeerders kunnen weggelaten worden zonder dat de zin ongrammaticaal wordt. Het hoofd is de verplichte kern van een woordgroep. Dit onderscheid wordt in alle soorten woordgroepen gemaakt.
Vb: (volgens inspringmethode weergegeven)

zin: De erg brutale man lachte overdreven.
NP: De erg brutale man
hoofd: man
AdjP: erg brutale
hoofd: brutale
AdvP: erg
hoofd: erg
VP: lachte overdreven
hoofd: lachte
AdvP: overdreven
hoofd: overdreven



In het Nederlands kunnen ook 'leeghoofdige' constructies gemaakt worden (vooral in spreektaal).

Vb: Wil je de rode of de blauwe pen?
Geef me maar [de blauwe Ø]
Hoe ziet een boomstructuur van de woordgroepen in een zin er uit?
INSERT figuur 6.3 blz 98
Hoe ziet een gelabelde haakjesstructuur van de woordgroepen in een zin er uit?
Wat is het verschil tussen inhoudswoorden en functiewoorden?
Woorden die het hoofd van een woordgroep zijn (of welk niveau dan ook) zijn altijd inhoudswoorden. Alle andere woorden zijn functiewoorden.

Functiewoorden hebben een grammaticale betekenis en een structurerende functie in de zin. Ze kunnen hun vorm ontlenen aan inhoudswoorden, zoals
hulpwerkwoorden en aanwijzende voornaamwoorden.
Als ze dit niet doen noemen we het partikels. (lidwoorden)
Welke soorten inhoudswoorden zijn er?
De verschillende woordsoorten zijn:
Nomen (zelfstandignaamwoord, hoofd van een NP)
Verbum (werkwoord, hoofd van een VP)
Adjectief (bijvoeglijk naamwoord, hoofd van een AdjP)
Adverbium (bijwoord, hoofd van een AdvP)
Adpositie (prepositie of postpositie, het hoofd van een AdpP)
Welke functies kunnen woordgroepen vervullen in een zin?
Predikaat: Een predikaat drukt een relatie uit met andere woordgroepen in de zin of specificeert een eigenschap van een andere woordgroep. Het predikaat is vaan een verbale woordgroep, maar dat hoeft niet altijd zo te zijn, in het Nederlands kan een nominaal of adjectivische woordgroep deze functie vervullen als er een koppelwerkwoord in de zin staat.
Vb:
Jan lachte. (lachte)
De moeder van Karel is ernstig ziek. (ernstig ziek)
Marie is mijn beste vriendin. (beste vriendin)
De hond is in de tuin. (in de tuin)

Argument: woordgroepen die vereist worden door het predikaat om de zin grammaticaal correct te maken.
Vb:
Richard woont in Parijs. (Richard) (in Parijs)
Gisteren wandelde Sylvia langs het strand. (Sylvia)

Adjuncten: Woordgroepen die niet vereist worden door een predikaat.
Vb:
Gisteren wandelde Sylvia langs het strand. (Gisteren) (langs het strand)
Wat is de valentie van een predikaat?
De valentie van een predikaat is de hoeveelheid argumenten die noodzakelijkerwijs bij een predikaat hoort.
Een predikaat met 1 argument is eenplaatsig, 2 argumenten is tweeplaatsig, en met 3 argumenten is drieplaatsig.
Eenplaatsige predikaten worden ook wel intransitief of onovergankelijk genoemd.
Twee- en drieplaatsige predikaten zijn transitief of overgankelijk.

Vb:
eenplaatsig: Tim wandelde (wandelde)
Hadil is timmerman (timmerman zijn)

tweeplaatsig: De man hakte de boom om. (omhakken)
Anne is dol op chocolade. (dol zijn op)

drieplaatsig: Mieke zette het boek in de kast. (zetten)
Sofietje gaf haar een bos bloemen. (geven)

Let op: In de zin 'wat geef jij?' is 'geven' nog steeds drieplaatsig, ook al is het derde argument onzichtbaar geworden.

meer dan drieplaatsige predikaten zijn zeldzaam, maar niet onmogelijk, 'ruilen' is vierplaatsig.



Het Nederlands kent ook nulplaatsige predikaten zonder 'participanten'.
Vb: Het regent.
Het is mooi weer.
Zes uur.
Wat zijn semantische rollen?
De rollen die verschillende nominale woordgroepen kunne vervullen in het 'gebeuren' dat wordt uitgedrukt in een zin.
De technische termen voor de mogelijke rollen zijn:

Agens: De entiteit die het initiatief neemt in een gebeurtenis, de handelende persoon.
Patiens: De entiteit die de gebeurtenis ondergaat.
Locatie: De plaats waar de gebeurtenis plaatsvindt of een entiteit zich bevindt.
Instrument: De entiteit waarmee een handeling wordt uitgevoerd.
Recipiens: de entiteit die iets ontvangt.
Bron: de entiteit waar iets uit onstaat.

Vb:
De miljonair schonk in de helicopter zijn vermogen aan een goed doel.
de miljonair (agens), in de helicopter (locatie), zijn vermogen (patiens), een goed doel (recipiens)

Charly pakte een pan van het fornuis met een pannenlap.
Charly (agens), een pan (patiens), het fornuis (bron), een pannenlap (instrument)
Wat zijn grammaticale rollen?
Elke woordgroep heeft naast een semantische rol ook een grammaticale rol.

De woordgroep die het perspectief bepaald wordt het subject of ook wel het onderwerp genoemd.

Hoewel de semantische rollen niet veranderen als een actieve zin passief gemaakt wordt (of andersom), verandert het subject wel.
Vb:
Jack the Ripper vermoordde twee vrouwen.
Twee vrouwen werden door Jack the Ripper vermoord.
Jack the Ripper blijft altijd agens, maar in de eerste zin is hij ook subject, in de tweede zin zijn de twee vrouwen het subject.

Grofweg komt het patiens overeen met het lijdend voorwerp, en het recipiens met het meewerkend voorwerp. Beide 'voorwerpen' worden ook wel een object genoemd. (patiens-object, of recipiens-object)

Echter, zoals het voorbeeld van passieve en actieve zinnen bewijst komen grammaticale en semantische rollen niet altijd helemaal overeen.

De markering van semantische en grammaticale rollen kan via preposities of naamvallen.
Wat is valentiereductie?
Werkwoorden kunnen soms meerdere betekenissen hebben waarbij de valentie niet altijd hetzelfde is.

Vb:
breken (iets kapot maken) is tweeplaatsig/transitief
breken (kapot gaan) is eenplaatsig/intransitief

In het Nederlands is in de weergave van beide vormen geen onderscheid te maken, het onderscheid blijkt uit de context.

In andere talen worden er soms suffixen of aparte woordjes gebruikt om de 'valentiereductie' aan te geven. deze worden dan deel van een 'nieuw' werkwoord.
Wat zijn reflexieve constructies?
Wanneer een werkwoord twee argumenten vereist, een agens en een patiens, maar deze twee rollen door slechts 1 participant worden vervult.
Vb: Het kind wast zich. (iemand wast iets/iemand, maar beide rollen worden door het kind vervult)

De agens en de patiens hebben dezelfde referent en zijn dus coreferentieel.
In plaats van de nominale woordgroep 'het kind' te herhalen wordt het reflexieve pronomen 'zich(zelf)' gebruikt.

De zin als geheel is een reflexieve constructie.

Hier is in het Nederlands geen sprake van valentiereductie omdat wassen tweeplaatsig blijft.
In sommige talen wordt soms hetzelfde reflexieve pronomen gebruikt als bij valantiereductie, toch is er geen sprake van valentiereductie als er geen 'nieuwe' werkwoordsvorm bestaat waar het reflexieve pronomen deel van is.

Spaans Vb:
romper (breken) transitief
romperse (letterlijk 'zich breken') intransitief met valentiereductie
se laver (zich wassen) transitief, geen valentiereductie
Wat is pronominalisatie?

Wat is pro-drop?
in plaats van een nominale woordgroep te herhalen wordt deze vervangen door het pronomen 'zich' of 'zichzelf'

Pro-drop komt in het Nederlands niet voor. Dit is het verschijnsel dat het subject verwerkt zit in het werkwoord en geen aparte woordgroep in de zin vormt.
Vb uit het Latijn:
Librum habeo. (ik heb het boek)

Het subject wordt weergegeven door de uitgang van het werkwoord.
Wat is een woord?
In het Nederlands gelden de volgende criteria:
- Een woord is een klankvorm die uit minstens een klinker (of vocaal) bestaat.
- woorden moeten op verschillende plekken in een zin kunnen voorkomen of vrijelijk combinaties met andere woorden kunnen aangaan.
- woorden kunnen niet worden doorbroken.

Er zijn ook woorden die niet zelfstandig klemtoon dragen en niet los kunnen worden uitgesproken. Deze woorden worden clitisch genoemd. Clitica kunnen in verschillende volgordes voorkomen in een zin, en vertonen dus de eigenschappen die nodig zijn om als woord beschouwd te worden. Ze zijn echter fonologisch afhankelijk van hun gastheer.
Wat is iconiciteit?
De meeste woorden zijn arbitrair, er bestaat geen relatie tussen de betekenis en de vorm van het woord. Indien dit wel het geval is (bijvoorbeeld bij veel gebaren in gebarentaal) is er sprake van iconiciteit.
Wat is het verschil tussen een open en een gesloten woordklasse?
Een open woordklasse is de klasse van lexicale woorden of inhoudswoorden. Het aantal woorden in deze klasse kan makkelijk toenemen.

Een gesloten woordklasse is de klasse van functiewoorden of grammaticale woorden. Hier komen eigenlijk nooit woorden bij.
Wat is een lexicon?

Wat is een lemma?
Het lexicon van een taal is de verzameling van alle woorden in die taal.
Lexicon is ook een woord dat gebruikt kan worden in de betekenis van woordenboek of woordenschat.

Een lemma is een schrijfwijze van een woord waarbij de betekenissen aan elkaar verbonden zijn.
Wanneer een woord twee (of meer) betekenissen zijn die niet op elkaar terug te leiden zijn is er sprake van twee (of meer) lemma's.
Vb:
milieu heeft twee betekenissen:
1. sociale kring, omgeving waarin iemand thuis hoort
2 het geheel van uiterlijke omstandigheden dat van invloed is op de leefomstandigheden.
Deze twee betekenissen zijn duidelijk aan elkaar verwant.
Milieu is 1 lemma met 2 betekenissen.

Deur heeft ook twee betekenissen
1. door draaien of schuiven beweegbaar vertikaal deel dat ergens toegang toe geeft.
2. (gewestelijk) stier
Deze twee betekenissen zijn niet aan elkaar verwant, de woorden hebben toevallig dezelfde vorm.
Deur heeft 2 lemma's met ieder 1 betekenis.
Wat is lexicografie?
Het vak dat zich bezighoudt met het samenstellen van verschillende soorten woordenboeken.

voorbeelden van soorten woordenboeken:
-eentalig
-tweetalig
-etymologisch (woordontwikkeling)
-frequentie (hoe vaak komen bepaalde woorden in bepaalde soorten teksten voor, het geheel van teksten noemen we een 'corpus')
-thesaurus (begripsmatige ordening verzamelt synoniemen)
-concordantie (alle vindplaatsen van een bepaald woord in een tekst met een stuk context eromheen)
-retrogade (alfabetisch van achteren naar voren)
-beeldwoordenboek (bevat plaatjes van de woorden)
Wat zeggen de woorden 'polysemie', 'homoniem' en 'ambiguïteit' over woordbetekenissen?
Polysemie wil zeggen dat er binnen 1 lemma meerdere betekenissen mogelijk zijn. (zoals bij milieu)

Homoniem wil zeggen dat twee woorden met verschillende betekenissen toevallig gelijkvormig zijn. (zoals bij deur)

Een woord kan homonymie en polysemie vertonen.
Het woord 'spel' bijvoorbeeld heeft een aantal betekenissen die aan elkaar verwant zijn en vertoont dus polysemie. (deze betekenissen hebben allemaal een relatie met een ontspanningsbezigheid)
Daarnaast is 'spel' ook de stam van 'spellen' of 'letter voor letter uitspreken', het is dus ook homoniem.

Polysemie en homonymie kunnen leiden tot ambiguïteit of meerduidigheid. Er zullen situaties ontstaan waarbij niet onmiddellijk duidelijk is welke betekenis van het woord van toepassing is.
In de praktijk zorgt de context er vaak voor dat dit geen problemen oplevert.
Welke semantische relatie kunnen woorden tot elkaar hebben?
Een sematische relatie wil zeggen dat een woordpaar een betekenis heeft die aan elkaar verbonden is.
De 3 bekendste semantische relaties zijn:

Hyponymie: betekenis onderschikking. (man - mens, kat - dier, wodka - borrel)

Antonymie: betekenis tegenstelling. (wit - zwart, groot - klein)

Synonymie: betekenisovereenkomst. (kat - poes, blij - vrolijk, jurk - japon)
Synonymie wil zeggen dat twee woorden precies hetzelfde betekenen. Het is de beargumenteren dat in natuurlijke talen eigenlijk geen volledig synonieme woorden voorkomen. Dit heeft te maken met denotatie en connotatie.

De denotatie van een woord (wat je er mee kan duiden) kan hetzelfde zijn.
De connotatie (de gevoelswaarde, stilistische waarde en sociale betekenis van een woord) is echter bijna nooit identiek.
Hoe wordt een woordbetekenis omschreven in een woordenboek?
Doormiddel van een parafrase (een omschrijving van de betekenis in andere woorden van dezelfde taal)
en het opdelen van de betekenis in semantische kenmerken. (zoals bijvoorbeeld soort, geslacht, leeftijd, etc.)
Wat is de Swadesh lijst?
Woorden voor dezelfde concepten kunnen ondanks hun arbitraire karakter toch veel gelijkenis vertonen in verschillende talen. (in klank en/of schrijfwijze)

Twee oorzaken voor dit verschijnsel zijn taalcontact tussen de gebruikers van de verschillende talen, en het hebben van een gemeenschappelijke voorouder-taal.

De Swadesh lijst is de bekendste lijst van concepten die helpen bij het bepalen van afstammingsrelaties van woorden. De lijst is vernoemd naar de Amerikaanse taalkundige Morris Swadesh, die de lijst ontwierp.
Wanneer is een woord geleed of ongeleed?
Wat zijn morfemen?
Een geleed woord is een woord dat kan worden opgedeeld in kleinere stukjes.
Vb: leerbaar (leer+baar)
leraar (leer+aar)
ondenkbaar (on+denk+baar)

Een ongeleed woord kan niet (meer) gesplitst worden in stukjes.
Vb: leer
Alle geleede woorden hebben ergens tenminste 1 ongeleede kern.

De kleinste betekenisdragende eenheden van een woord worden morfemen genoemd.

Het onderdeel van de taalwetenschap dat zich bezig houdt met morfemen en geleede en ongeleede woorden wordt de morfologie of woordvormingsleer genoemd.
Wat zijn de functies van de morfologie
1. woordenschat uitbreiding doormiddel van:

Derivatie - Het afleiden van een woord om woordenschatuitbereiding te bewerkstellingen.
Een lexicaal element wordt verbonden met een niet-lexicaal element om een nieuw woord te maken.
Vb leerling, eetbaar.

Samenstellingen - twee lexicale elementen of inhoudswoorden vormen samen een nieuw woord.

2. Het inpassen van bestaande woorden in de grammaticale structuur doormiddel van:
Flexie: buiging
Wat is flexie en hoe past een taalgebruiker dit toe?
Flexie breidt de woordenschat niet uit.
Bij flexie wordt een woord verbogen om de betekenis in te passen in de grammatica van de zin. Flexie werkt op basis van de stam van een woord met eventuele toevoegingen.
Hierdoor ontstaat een rijtje dat netjes de grammaticale regels van de taal volgt. Dit rijtje noemen we het paradigma.
Vb: werk
werkt
werken
werkte
werkten
gewerkt

Bij flexie wordt onderscheid gemaakt tussen contextuele flexie en inherente flexie.
bij contextuele flexie wordt de vorm van een woord bepaald door alleen de grammaticale context. Het draagt zelf dus niet bij aan de betekenis van de zin. Werkwoorden en adjectieven hebben vaak contextuele flexie, ze moeten congruent zijn.

Inherente flexie is niet het gevolg van correct gebruik van grammatica regels maar van het feit dat de spreker iets wil meedelen.
De spreker kiest tussen meisje en meisjes omdat het om 1 of meer meisjes gaat in zijn mededeling, dit heeft niets met de andere woorden in de zin te maken.
Wat is affigeren?
Het morfologisch verschijnsel waarbij affixen (niet lexicale elementen) zich aan de stam van een woord hechten.

Er zijn verschillende soorten affixen:
-suffixen komen achteraan een stam (-achtig, -heid)
-prefixen komen voor een stam (ge-, on-)
-infixen komen in een stam (geen Nederlands voorbeeld)
-circumfixen grijpen om een stam heen. (ge- ... -t/d)

Affixen spelen een rol bij zowel flexie als derivationele woordenschatuitbreiding.

In sommige talen is er ook sprake van reduplicatie, het herhalen van de stam. In het Nederlands komt dit niet vaan voor, maar in het Indonesisch bijvoorbeeld wel. (ajam = kip, ajam-ajam = kippen, naak = kind, anak-anak = kinderen)
Reduplicatie wordt vaak gebruikt om een meervoud uit te drukken.
Gedeeltelijke reduplicatie komt ook voor. (slecht een deel van de stam wordt herhaalt)
Wat is conversie?
Wat is suppletie?
Conversie wil zeggen dat een woordsoortverandering niet morfologisch is gemarkeerd.
In het Nederlands kan een nomen dezelfde vorm hebben als de stam van een verbum.
Vb: koop

Suppletie wil zeggen dat aanvullende vormen van een stam bij elkaar 1 paradigma vormen.
Vb: verbum 'zijn'
ben
is
was
geweest
Hier is niet 1 stam aan te wijzen die de kern vormt van het paradigma.
Wat zijn de verschillen tussen flexie en derivatie?
1. de productiviteit van morfologische processen, de mate waarin zo'n proces op alle relevante gevallen is toe te passen. Over het algemeen is flexie veel productiever dan derivatie.

2. Betekenisverschuiving. Bij de verleden tijd van verba is het altijd volledig duidelijk wat deze betekend (ook als er sprake is van onregelmatige flexie). Bij derivatie is dit niet altijd het geval. (katje is een kleine kat, maar ook een wilgenknop. Iemand een hondje noemen is iets heel anders dan iemand een hond noemen. Etc.) Bij woordenschatuitbreiding treedt vaak een verschuiving en vernauwing van de betekenis op, bij flexie niet.

3. De ordening van de morfologische processen is anders. Dit zie je in de volgorde van affixen in een woord. Over het algemeen worden de affixen die het gevolg zijn van derivatie eerst naast de stam geplaatst, en volgen de affixen van flexie.
Vb: huisjes, flauwiteiten. (Eerst de woordafleiding, dan het meervoudssuffix)
Dit gebeurt eigenlijk in alle talen.
Op welke 3 punten kunnen talen morfologisch van elkaar verschillen?
1. Morfologisch complex/isolerend: Een taal met veel (hele) lange, geleede woorden wordt morfologisch complex genoemd. Een taal met voornamelijk korte, ongeleede woorden is isolerend.

2. Agglutinerend/fuserend: Wanneer een taal veel geleede woorden heeft met elementen die goed herkenbaar blijven en niet in elkaar versmelten noemen we dat agglutinerend.
Als een de delen van een woord juist wel veel met elkaar versmelten en samen echt anders gaan klinken dan hun losse onderdelen apart noemen we dat fuserend.

3. Polysynthetisch of niet: Wanneer de verschillende onderdelen van geleede woorden een concrete betekenis hebben (in plaats van alleen de stam) noemen we de taal polysynthetisch.


De meeste talen zitten tussen deze extremen in.
Wat zijn kenmerkende eigenschappen van samenstellingen?
Samenstellingen kunnen niet meer gesplitst worden in de losse woorden waar ze uit zijn opgebouwd. (je kan er niets tussenin plaatsen zonder de betekenis te verliezen)

Het laatste element in een samenstelling is het hoofd van de samenstelling. Het hoofd bepaalt de vorm van het meervoud en is bepalend voor de betekenis van het hele woord.

De betekenis van een samengesteld woord is niet altijd voorspelbaar.

In het Nederlands komen de volgende woordcombinaties het meest voor:
V + N (ligstoel, kookplaat)
Adj + N (hoogbouw, kleinkind)
N + N (koffiekop, klaverblad)

Andere combinaties zijn ook mogelijk:
V + Adj (strijkvrij, leergierig)
Adj + N (steenkoud, keihard)
Adj + Adj (zoetzuur, zachtmoedig, kleinzielig)

Veel zeldzamer is:
N + V (stofzuigen, zweefvliegen)

Het Engels kent veel samenstellingen waarbij de woorden niet tot 1 versmolten zijn, maar als combinatie wel een heel andere betekenis hebben dan alleen.
Welke soorten samenstellingen zijn er?
Endocentrische samenstellingen: De eigenschappen van het hoofd zijn bepalend voor de samenstelling.(meestal het meest rechts geplaatste element)

exocentrische samenstellingen: het rechter element van deze samenstellingen is niet de kern of het centrum van de samenstelling. De betekenis van een dergelijk woord heeft vaak weinig meer van doen met de letterlijke betekenis van de losse woorden waaruit de samenstelling is opgebouwd.
wat is incorporatie?
In sommige talen versmelt het object met het verbum tot 1 betekenis, dat noemen we incorporatie.

In de ene taal komt dit meer voor dan de andere.
Een Nederlands voorbeeld is:
stofzuigen (ge-stofzuig-d, NIET stof gezogen)

In veel gebarentalen komt dit verschijnsel ook voor met andere woordklassen zoals telwoorden en nomina.
Wat zijn idiomen of idiomatische uitdrukkingen?
Idiomen zijn eigenzinnige uitdrukkingen waarbij de letterlijke betekenis van woorden en de grammaticale regels vaak niet (meer) van toepassing zijn.

Het zijn vaste uitdrukkingen. - Wanneer ze gemodificeerd worden activeert dit de letterlijke betekenis weer, waardoor de idiomatische betekenis verdwijnt. Idiomen staan dus weinig syntactische variatie toe. (Hierbij moet gezegd worden dat sommige idiomatische uitdrukkingen iets flexibeler zijn dan andere)

Idiomen komen meer in spreektaal voor dan in schrijftaal.


De betekenis van een idioom is soms makkelijk de begrijpen en soms gebaseerd op een metafoor.
Metaforen zijn overdrachtelijk taalgebruik dat op vergelijking gebaseerd is.
De oorsprong van een idioom is soms helder en soms niet.

wanneer de grondslag van een idioom door een metafoor wordt gevormd bestaat er vaak een equivalent in andere talen. Letterlijke vertaling van een idioom is echter altijd riskant.
Welke soorten spraakklanken zijn er?
Vocalen - klanken die worden geproduceerd zonder vernauwing van het mond-keelkanaal (klinkers)

Consonanten - klanken die worden geproduceerd doordat er ergens in het spraakkanaal een vernauwing wordt gerealiseerd. (medeklinkers)
Consonanten kunnen pulmonisch of niet-pulmonisch zijn.

Pulmonische klanken worden voortgebracht door lucht die uit de longen komt.
Niet-pulmonische klanken worden voorgebracht door een luchtstroom door het strottenhoofd of langs de tong.
Hoe worden pulmonische consonanten ingedeeld?
Onderverdeling vindt plaats naar drie verschillende kenmerken:
- manier van articulatie
- plaats van articulatie
- stemhebbendheid
Welke klanken van de pulmonische consonaten kunnen door de manier van articulatie worden onderscheiden?
- plosieven (plofklanken, [p] peen, [t] teen) worden geproduceerd door met behulp van een volledige afsluiting overdruk in de mond op te bouwen, om lucht vervolgens in 1 keer te laten ontsnappen.
- fricatieven (wrijfklanken, [f] feest, [s] steen) worden geproduceerd met behulp van een vrijwel volledige vernauwing van het mond-keelkanaal, waar lucht als het ware doorheen geperst wordt.
- affricaten ( {zz} pizza, {ts} tsaar) beginnen als plofklank en eindigen als wrijfklank.
- nasalen (neusklanken, [m] en [n]) worden geproduceerd door de lucht door de neus te laten ontsnappen.
-lateralen (vloeiklanken, [l]), worden geproduceerd door lucht langs de zijkanten van de tong te laten ontsnappen.
- trilklanken ( [r] in rood) worden geproduceerd door de tong te laten trillen.
- tikkers/flappers (taps/flaps) worden gekenmerkt door een korte afsluiting. (In bepaalde Engelse dialecten, {tt} in butter)
- approximanten ([j] jouw) hebben nauwelijks vernauwing, lijken op klinkers.
Welke klanken van de pulmonische consonaten kunnen door de plaats van articulatie worden onderscheiden?
- bilabiale klanken ([b] beek), uitgesproken bij de bovenlip.
- labiodentale klanken ([f] feest), uitgesproken door de boventanden tegen de onderlip te plaatsen.
- dentale klanken ([d] in deel), uitgesproken door de tong tegen de boventanden te plaatsen.
- alveolaire klanken ([s] sap), uitgesproken bij de tandkas achter de boventanden.
- postalveolaire klanken ({sh} show), uitgesproken net achter de tandkas.
- palatale klanken ([j] jas), uitgesproken bij het harde gehemelte.
- velaire klanken ([k] kas), uitgesproken bij het zachte gehemelte.
- uvulaire klanken (huig-r), uitgesproken bij de huig.
- pharyngale klanken worden geproduceerd in de keelholte. (Geen NL voorbeeld, meer arabisch)
- glottale klanken ([h] huis), uitgesproken bij de stemspleet (glottis).
Wat is stemgeving?
Boven in de luchtpijp, in het strottenhoofd, zitten de stembanden. de ruimte tussen de stembanden noemt met de stemspleet of glottis.

De stembanden kunnen dicht of open staan, maar ze kunnen ook trillen, ofwel stem geven.
Trillende stembanden leiden tot stemhebbende klanken zoals [b] of [d].
Als de stembanden open staan en niet trillen kunnen we stemloze klanken produceren zoals [p] en [t].

Klanken zoals [b] en [p] zijn identiek in de manier en plaats van articulatie, maar toch verschillend doordat ze andere stemgeving hebben.

Alle nasalen, lateralen, trilklanken, tikkers, en flappers zijn noodzakelijk stemhebbend.
Welke types niet-pulmonische consonanten zijn er?
- klikklanken zijn klanken die geproduceerd worden door lucht de mond in te zuigen. Ze komen in de Nederlands taal niet voor, maar wij kennen het klanktype wel als het geluid dat je maakt als je doet alsof je iemand een zoen heeft of het klikkende geluid dat mensen maken om paarden aan te moedigen.
- stemhebbende implosieven zijn klanken die geproduceerd worden door een combinatie van het sluiten van het spreekkanaal en het laten dalen van de larynx. Er ontstaat onderdruk in de mond en lucht wordt vervolgens plotseling naar binnen gezogen. (Het tegenovergestelde van plofklanken)
- ejectieven zijn klanken die geproduceerd worden door een combinatie van een afsluiting van het spraakkanaal en het snel laten stijgen van de larynx. Op die manier ontstaat er bovendruk in de mondholte met als resultaat dat vervolgens lucht de mond uitstroomt. (verschilt van plosieven omdat de lucht niet uit de longen maar de larynx komt)
Hoe worden vocalen gearticuleerd?
Doordat de stembanden trillen tijdens de productie. (er is geen of nauwelijks vernauwing van het spraakkanaal)

De aard van de vocaal wordt bepaald door de positie van de tong, de plaats van articulatie en lipronding.

Lipronding is de stand van de lippen tijdens klinkerproductie.

Om de precieze articulatie van klinkers weer te geven gebruiken we twee dimensies. (voor-achter en hoog-laag)
Welke klassen kunnen onderscheiden worden bij vocalen?
De horizontale dimensie (de tongwortel van voor naar achter laten bewegen in de mondholte) onderscheidt:
- voorvocalen ([i] lief), geproduceerd met de tongwortel in het voorste gedeelte van de mondholte.
- centrale vocalen (1e {e} bedenk), geproduceerd met de tongwortel in het midden van de mondholte.
- achtervocalen ({a} kap), geproduceerd met de tongwortel achterin de mondholte.

De verticale dimensie waarbij de tongwortel van boven naar beneden beweegt onderscheidt de volgende klassen:
- gesloten vocalen ({oe} koe), met de tong in de hoogste positie.
- gesloten midden vocalen ({e} in weg) worden geproduceerd met de tong in een positie iets lager dan de hoogste.
- open midden vocalen ({o} bot) worden geproduceerd met de tong in een positie iets hoger dan de laagste positie.
- open vocalen ([a] paars) worden geproduceerd met de tong in de laagste positie.
Wat is een diftong?
Een combinatie van twee vocalen.
Vb:
{ij} mijn
{ui} kuit
{ou} touw

Deze klanken beginnen met 1 vocaal en eindigen met een andere. Dit effect wordt bewerkstelligd doordat de tong en lippen gedurende de productie in 1 vloeiende beweging van positie veranderen.
Wat is secundaire articulatie?
Kenmerken die als het ware 'over' de basis van articulatie 'heen gelegd' kunnen worden.
Voorbeelden zijn de 'nasalisering' van klinkers in het Frans (de combinatie van de {vi} vin), of de aspiratie van an de [p] in het Engelse aan het begin van woorden. (Engels 'porter' worst met een 'aangeblazen [p] uitgesproken.
Er zijn nog veel meer voorbeelden van secundaire articulatie.