• Shuffle
    Toggle On
    Toggle Off
  • Alphabetize
    Toggle On
    Toggle Off
  • Front First
    Toggle On
    Toggle Off
  • Both Sides
    Toggle On
    Toggle Off
  • Read
    Toggle On
    Toggle Off
Reading...
Front

Card Range To Study

through

image

Play button

image

Play button

image

Progress

1/38

Click to flip

Use LEFT and RIGHT arrow keys to navigate between flashcards;

Use UP and DOWN arrow keys to flip the card;

H to show hint;

A reads text to speech;

38 Cards in this Set

  • Front
  • Back
persoonsvorm
het woord persoonsvorm wil zeggen dat die vorm van het werkwoord hoort bij de persoon of personen die de gebeurtenis laat of laten gebeuren
Hoe vind je de persoonsvorm in een zin?
- verander de tijd in de zin
- maak de zin vragend
- verander het getal (enkelvoud naar meervoud of andersom)
onderwerp
De persoonsvorm hoort bij de persoon die (of het dier of ding dat) de gebeurtenis in de zin laat gebeuren. Het zinsdeel waarin die persoon genoemd staat, is het onderwerp van de zin. Het onderwerp drukt dus uit wie of wat de gebeurtenis laat gebeuren.
Hoe vind je het onderwerp in een zin?
Je vindt het onderwerp makkelijk door de vraag te stellen: wie of wat + persoonsvorm + andere werkwoorden. Het antwoord op deze vraag levert het onderwerp op. Voorbeeld:

De merel zingt uit volle borst. Wie of wat zingt? Antwoord: de merel
Het opsporen van het onderwerp kan op twee manieren:
1. Stel de vraag: Wie/Wat + persoonsvorm + overige werkwoorden:
Jan wordt door pech achtervolgd.

De persoonsvorm is: wordt, want je kunt zeggen: Jan werd... (tijdtest).
Overige werkwoorden: achtervolgd
Stel de vraag: Wie/Wat wordt achtervolgd?
Antwoord: Jan
Dus: onderwerp = Jan
Klinkers:
klanken die gespeld worden met de lettertekens a, e, i, o en u, en de combinaties daarvan die geen tweeklank vormen. Ook de y is een klinker als die de klank /i/ weergeeft. Een klinker is kort in bal, bel, bil, bol, bul. Een klinker is lang in baan, been, biet, boon, buur, boek, beul.
Tweeklanken:
klanken die gespeld worden met de lettertekens au en ou (gauw, gouw), ei en ij (leiden, lijden), en ui (tuin). Ook de klanken die met de lettertekens ai (bonsai), oi (ahoi), aai (maai), ooi (mooi) en oei (groei) gespeld worden, beschouwen we als tweeklanken.
Medeklinkers:
klanken die gespeld worden met de lettertekens b, c, d, f, g, h, j, k, l, m, n, p, q, r, s, t, v, w, x en z, en de combinaties ch, ng, s en th. Ook de y is een medeklinker als die de klank /j/ weergeeft.
Lettergrepen:
klankgroepen die we onderscheiden als we een woord scanderend uitspreken (keu∙ken∙ta∙fel, ge∙slo∙ten). Een lettergreep is open als die op een lange klinker of een tweeklank eindigt, en gesloten als die op een medeklinker eindigt.
Vervoeging:
vormverandering die nodig is om een werkwoord in een zin te laten passen. We doen dat voornamelijk door aan de stam van het werkwoord een uitgang toe te voegen (bijvoorbeeld in de zin ‘Zij wandelden gisteren in het park’ voegen we aan de stam wandel van het werkwoord wandelen de uitgang -den toe).
Verbuiging:
vormverandering die nodig is om een zelfstandig naamwoord (tafel/tafels), een voornaamwoord (ons/onze), een bijvoeglijk naamwoord (groot/grote) en soms ook een bijwoord (vaak/vaker) bij andere woorden te laten passen. We doen dat door aan het grondwoord een uitgang toe te voegen.
Een samenstelling:
een woord dat bestaat uit twee of meer grondwoorden of delen (keukentafel; groeneamandelboom = boom waaraan groene amandelen groeien). Elk deel van de samenstelling bestaat ook als afzonderlijk woord (keuken en tafel; groene, amandel en boom).
Een afleiding:
een woord dat bestaat uit een grondwoord en een of meer voor- of achtervoegsels (onschuldig). Het grondwoord is het deel van de afleiding dat ook als afzonderlijk woord bestaat (schuld). De voor- en achtervoegsels zijn de delen die niet als afzonderlijk woord bestaan (on- en -ig).
Een ongeleed woord:
een woord waarin geen enkele samenstelling of afleiding (meer) te onderscheiden is (tafel, trap, ladder, schuld).
Een samenkoppeling:
een combinatie van twee of meer woorden die vaak samen voorkomen en daardoor een vaste verbinding zijn gaan vormen (een kruidje-roer-me-niet).
Een woordgroep:
een opeenvolging van woorden die bij elkaar horen, maar geen samenstelling, afleiding of samenkoppeling vormen (een heel mooi boek; een groene amandelboom = een amandelboom die groen is).
Zelfstandige naamwoorden.
Een soortnaam:
een woord waarmee verwezen wordt naar een persoon, dier, plaats, instelling, merk, zaak of tijdstip door de soort te noemen waartoe een bepaald individu of exemplaar behoort. De meeste soortnamen kunnen voorafgegaan worden door het onbepaald lidwoord een (een mens, tafel, rechtbank, hond).
Zelfstandige naamwoorden.
Een eigennaam:
de officiële naam waarmee men verwijst naar een unieke persoon, plaats, zaak, instelling, een merk of een historische gebeurtenis (Hugo Claus, Amsterdam, Raad van State, Coca-Cola, Tweede Wereldoorlog).
Een echte afkorting:
een verkorte vorm die wordt uitgesproken zoals het woord of de groep woorden waarvoor de afkorting voluit staat (bijvoorbeeld d.w.z. voor dat wil zeggen).
Een symbool:
een genormeerde notatie van een wetenschappelijk begrip, een eenheid of een valuta (bijvoorbeeld km voor kilometer, € voor euro). Symbolen worden uitgesproken als de woorden waarvoor ze staan.
Een initiaalwoord:
een verkorte vorm die uit de beginletters van woorden is samengesteld en letter voor letter wordt uitgesproken (bijvoorbeeld pc /peesee/ voor personal computer, EU /ee uu/ voor Europese Unie).
Een letterwoord:
een verkorte vorm die uit de beginletters van woorden is samengesteld en als een gewoon woord wordt uitgesproken (bijvoorbeeld aids /eets/ voor acquired immune deficiency syndrome).
Een verkorting:
een verkorte vorm die uit een of meer (delen van) lettergrepen is samengesteld (bijvoorbeeld hifi voor high fidelity, info voor informatie). Verkortingen worden als gewone woorden uitgesproken.
Waarop is de spelling van het Nederlands gebaseerd?
De basisprincipes van de standaarduitspraak, dat ingeperkt wordt door twee nevenprincipes: gelijkvormigheid en etymologie.
Standaarduitspraak:
Woorden worden gespeld volgens de klanken die in de standaarduitspraak te horen zijn. Als er meer dan één standaarduitspraak is, is er meestal maar één spelling. In een aantal gevallen is er een vormvariant die ook in de spelling wordt uitgedrukt.
• aap, auto (/autoo/, /ootoo/), tram (/tram/, /trem/), trap
• met vormvariant: eind/einde, giraf/giraffe, mais/maïs, opgaaf/opgave, program/programma
Gelijkvormigheid:
Woorden en woorddelen worden zo veel mogelijk op dezelfde manier gespeld.
Voorbeelden Gelijkvormigheid:
• niet bloet maar bloed (zoals bloeden), niet hep maar heb (zoals hebben), de loucheste speler (zoals louche), onmid- dellijk (on+middel+lijk, zoals middelbaar)
• hij wordt (zoals hij werkt), breedte (zoals diepte), fietsster (zoals arbeidster), twee bordeauxs (zoals cadeaus), slaap- plek (zoals slaapzak en werkplek)
Etymologie:
Veel woorden worden nog helemaal of gedeeltelijk volgens hun oorsprong gespeld. De spelling gaat dan terug op de vroegere uitspraak of op de spelling in de taal van herkomst. Voor de woorden waarvoor dit nevenprincipe geldt, zijn er in veel gevallen geen sluitende regels.
Voorbeelden Etymologie:
• gauw naast gouw, leiden naast lijden
• ambt, erwt, logisch, thans
• choqueren, bordeaux, louche
• baby, computer, jazz, leasen
• glühwein, überhaupt
• ångström, señor
Enkele of dubbele klinker:
Schrijf de lange klinkers /aa/, /ee/, /oo/ en /uu/ in een gesloten lettergreep dubbel en in een open lettergreep enkel.
Enkele of dubbele klinker voor de lange klinker /ie/
De regel van een gesloten lettergreep dubbel, en in een open lettergreep enkel, geldt gedeeltelijk.
In een gesloten lettergreep schrijven we altijd -ie-, behalve in het achtervoegsel -isch. In een open lettergreep komt naast de spelling -i- ook vaak de spelling -ie- voor. Hiervoor zijn geen sluitende regels.
Uitzonderingsregels voor de lange klinkers /aa/, /ee/, /oo/ en /uu/
• baas - bazen, heel - helen, koor - koren, stuur - sturen
• /ie/ in gesloten lettergreep: fiets, lief, niet, naast
praktisch
• /ie/ in open lettergreep: figuur, gitaar, juli, ski, taxi, naast die, gieter, olie, skiester, spiegel
Schrijf de lange klinker /ee/ dubbel aan het einde van
inheemse woorden, en in samenstellingen en afleidingen met die woorden.
zee - zeevis - overzees - overzeese, twee - tweeling - tweetjes - tweeën, Heverlee - Heverlees - Heverleese
Schrijf de lange klinker /ee/ dubbel in afleidingen op
-eeën, -eeër, -ees van uitheemse woorden die geen grondwoord op /ee/ hebben.
Europeeër - Europees, farizeeën - farizeeër - farizees,
Pyreneeën - Pyrenees
MAAR: Schrijf de lange klinker /ee/ in deze woorden met een enkel teken in de verbogen vorm op -ese en in de afleidingen op -isme en -isch.
Europese, farizese - farizeïsch - farizeïsme, Pyrenese
Schrijf de lange klinker /oo/ altijd dubbel voor de medeklinker
ch, ook in een open lettergreep.
goochelaar, loochenen
Schrijf de lange klinker /uu/ altijd enkel voor de medeklinker
w, ook in een gesloten lettergreep.
afschuw - afschuwelijk, schaduw - schaduwen
Schrijf de lange klinkers /aa/, /oo/, /ee/, /uu/ dubbel in de lettergreep voor
de achtervoegsels -aard, -aardig en -achtig. We beschouwen die lettergreep als een gesloten lettergreep.
• wreedaard - wreed∙aard, boosaardig - boos∙aardig,
geelachtig - geel∙achtig
• maar: hovaardig (gevormd met -vaardig)